Zondag 42


De freethinker kat-en-christus

Het christelijk geloof is gegrond op existentiële benauwdheid

Is het christelijk geloof gegrond op angst?

Strengholt geeft toe dat vrees voor de dood en het hiernamaals voor sommigen een rol kan spelen. Hij voegt eraan toe dat het geen ongezonde bezorgdheid is. Strengholt vermijdt door het neutrale woord ’hiernamaals’ te gebruiken opzichtig het woordje ’hel’, of ’verloren gaan’, hetgeen hij uiteraard bedoelt. Waarom hij de uitvinding van de hel als een gezonde gedachte kan beschouwen legt hij niet uit, of men zou het moeten lezen aan zijn opmerking erachteraan dat mensen via die bezorgdheid soms christen worden. Vanouds heeft het christelijk geloof de hel op deze manier goedgepraat: een uitstekend middel om mensen tot geloof te laten komen. Dat zo’n houding weerzinwekkend is behoeft in moderne tijden geen uitleg, en is de reden dat Strengholt het zo omzichtig, gesluierd en halfslachtig naar voren laat komen.


Hij stelt echter ferm dat de grond voor de christelijke moraal ”de liefde voor God boven alles en allemaal” is. Een onzinargument uiteraard, want waar men in een God moet geloven die van helstraffen gebruikt maakt kan helemaal geen sprake zijn van het begrip liefde. Iemand die een helstraf verzint of daarin gelooft heeft van de eerste beginselen van liefde nog geen kaas gegeten. Maar aan de andere kant is het inderdaad waar dat een mens in staat is tot grote liefde voor een weerzinwekkende ideologie of onmens. Er zijn in het Rusland van vandaag nog oude mensen die nog steeds grote liefde hebben voor Stalin, dus waarom niet voor een primitieve bijbelgod.

 
Strengholt probeert zijn argument van de liefde te versterken door erop te wijzen dat die liefde zo groot is dat men bereid is de allergrootste offers ervoor te brengen, alsof dat iets om het lijf zou hebben. Iemand die in de 21ste eeuw moet leven zal meteen denken aan moslimterroristen die over zo’n grote zelfopoffering beschikken uit liefde voor hun God. Grenzeloze liefde is eerder eng dan iets waar men trots op kan zijn. Iemand die bij zelfopoffering geen grenzen kent is altijd dichter bij fanatisme en redeloosheid dan bij liefde voor de medemens. Liefde voor de medemens heeft namelijk altijd redelijkheid het hoogste in het vaandel staan. Bij christenen is het dus volkomen omgekeerd, de grond van hun moraal is zo ongezond mogelijk.

Ooit werd ik zó aangesproken:

De vraag is van waaruit redeneer je. In de echte gelovige zit een diepe overtuiging van het bestaan van God. Dit valt niet goed uit te leggen. Deze overtuiging is zo ongelofelijk sterk dat het God moet zijn geweest die dit heeft bewerkstelligd bij de christen. Het is een zeker weten en meer dan dat. De christen kan dan ook niet veel anders doen dan van daaruit redeneren.

Ik antwoordde hierop het volgende: Dat klopt, zo redeneerde ik ook voordat ik me bewust ging bezighouden met de vraag of mijn geloof wel geloofwaardig is. ’Zeker weten’ is bij de gelovige een synoniem voor niet bezig willen zijn met de waarheidsvraag. Dat het God moet zijn die de sterke overtuiging in de mens heeft gelegd is een totaal ongegronde gedachte. Iedere ideologie – religieus of niet – levert fanatieke aanhangers op. Geloof is een verklaring immuun te zijn voor argumentering. Het is een reden die men aanwendt omdat men geen redelijkheid kan geven de religieuze opinie.

Geloofsfanatisme berust op de kracht van gevoelens. Gevoelens zijn immuun voor redelijkheid. De gevoelens worden naar voren geschoven alsof het het sterkste argument zou zijn.

Geloofsfanatisme als criterium voor waarheid te beschouwen is een hoogst betreurenswaardige zaak, iets wat Nietzsche ooit eens heel goed heeft uitgelegd in zijn boek De Antichrist:

”Dat martelaars een bewijs leveren voor de waarheid van een zaak is zo weinig waar dat ik zou willen ontkennen dat ooit een martelaar met de waarheid ook maar iets uitstaande heeft gehad. In de toon waarop een martelaar zijn voor-waar-houden de wereld naar het hoofd slingert komt al zo’n geringe graad van intellectuele eerlijkheid tot uiting, een dusdanige afgestomptheid voor de vraag naar de ’waarheid’ dat een martelaar nooit ofte nimmer weerlegd hoeft te worden. De waarheid is niet iets wat de één wel en de ander niet zou hebben: hoogstens boeren of boerenapostelen in de trant van Luther kunnen zo over de waarheid denken. Men mag ervan verzekerd zijn dat al naar gelang van de graad van nauwgezetheid in geestelijke aangelegenheden de bescheidenheid, de terughoudendheid op dit punt steeds groter wordt. Op een vijftal punten iets weten, en het met zachte hand afwijzen verder nog iets te weten…’Waarheid’, zoals elke profeet, elke sektariër, elke vrijdenker, elke socialist, elke kerkdienaar dit woord opvat, is een volmaakt bewijs dat zelfs nog geen begin is gemaakt met die geestelijke tucht en zelfoverwinning die onmisbaar is voor het vinden van enige waarheid, hoe gering ook. -Overigens is de dood van martelaren altijd een groot onheil in de geschiedenis geweest: het was een manier van verleiden…De conclusie dat een zaak waarvoor iemand de dood ingaat (of die zelfs, zoals het eerste christendom, epidemieën van verslaving aan de dood veroorzaakt) iets heeft te betekenen, – deze conclusie is in onzegbare mate een rem geworden voor onderzoek, voor de geest van onderzoek en voorzichtigheid. De martelaars hebben de waarheid geschaad…Ook vandaag de dag nog is er slechts een brute vervolging nodig, of een op zichzelf onbeduidende sekte krijgt een eerbare naam. Verandert er iets aan de waarde van een zaak, dat iemand er zijn leven voor laat? Een dwaling die eerbaar wordt, is een dwaling die ook nog eens verleidelijkheid krijgt. Geloven jullie, heren theologen, dat wij jullie de kans zouden geven omwille van jullie leugen de martelaar uit te hangen? Een zaak wordt weerlegd door haar met veel respect op te zouten, en zo worden ook theologen weerlegd… Juist dit is de domheid van wereldhistorische allure geweest van alle vervolgers, dat zij de zaak van de tegenpartij de schijn van eerbaarheid hebben verleend, – dat zij haar de fascinatie van martelaarschap cadeau deden…De vrouw ligt ook nu nog op de knieën voor een dwaling omdat men haar verteld heeft dat daar iemand voor aan het kruis is gestorven. Is het kruis dan een argument?”


Wat betreft de basis voor het christelijk geloof denk ik zelf dat het niet enkel de angst is. Afkeer van het leven is een vereiste om christen te worden. Men moet in grote mate troosteloosheid, zondigheid, krachteloosheid, somberheid en zinloosheid ervaren. De allerzieksten genieten er bovendien nog van dat ze ooit nog van het feestmaal zullen genieten voor de ogen van hun vijand (zoals de beroemde psalm 23 het zo goed uitdrukt), en dat je vijanden naar die hel zullen gaan.

Daarom noem ik als grond van het geloof ’existentiële benauwdheid’, een breder begrip dat vanalles ongezonds onder de paraplu kan laten meelopen. Religieus geloof is een aanlegsteiger voor allerlei soorten stoornissen van de geest, variërend van angst tot machtswellust, van krachteloosheid tot lijden aan het leven, van geestelijke onvolgroeidheid tot wensdromen en hallucinaties. Voor een gelovige geldt dat hoe minder het geloof centraal staat in het leven, dus hoe minder men zich eraan heeft overgegeven, des te gezonder men in het leven staat. De gelovige die nog niet over de gezondheid beschikt het geloof op een zo laag mogelijk pitje te zetten, zal bij de constatering dat hij flink aan het backsliden is echter weer in existentiële benauwdheid geraken en weer wanhopig naar een levendiger geloof zoeken. Welzalig de mens voor wie dit allemaal abracadabra is.