De freethinker kat-en-christus
Zondag 4
Gods gedrag is menselijk
Waarom greep God in de bijbel vaak in, maar liet hij de holocaust gebeuren?
Mensen die zich onvoorwaardelijk hebben overgegeven aan een ideologie zijn de gelukkigste mensen op aarde. Zulke mensen hoeven zich nooit af te vragen of ze een opinie zouden moeten wijzigen. Ze zijn niet voor correctie en verbetering vatbaar. Stel je voor, dat is net zo fijn als immuun zijn voor alle ziekten! Wie zou deze gelukzaligheid niet willen hebben?
Mensen die de zaligheid van een ideologie maar niet kunnen begrijpen zijn als leerlingen op school die maar nooit een voldoende voor wiskunde kunnen krijgen. Ze snappen het gewoon niet. En hoe vaak je het ook aan ze uitlegt dat één drie kan zijn en eeuwige wraak een uiting van liefde, ze kunnen in hun kortzichtigheid er enkel de draak mee steken. Uiteraard doen ze dat om hun eigen humeur wat op te fleuren, want hoe vervelend is het niet wanneer je in de klas zit en je maar niets begrijpt van wat de onderwijzer(es) allemaal zegt. Van niets word je zo ontmoedigd dan in een wereld te moeten leven waar zoveel schoolvakken serieus worden genomen dat ze verplicht zijn, terwijl je maar in die schoolbanken zit en er niets van snapt.
Mensen die zich onvoorwaardelijk hebben overgegeven aan een ideologie hebben ook nooit een uitvoerige argumentering nodig bij lastige vraagstellingen. Strengholts behandeling van de hele holocaust-problematiek krijgt hij voor elkaar in één bladzijde zo klein als die van een paspoort. Jos Strengholt komt hier aan met wat men noemt een theodicé (=een rechtvaardiging van God) en geeft ons het antwoord, waar geen speld tussen te krijgen is, namelijk dat God niet de gewoonte heeft om in te grijpen. Sterker nog, men kan als feit aanvoeren dat God het uiterst zelden doet! Het flitst heel even door het hoofd van de christen dat hij met dit antwoord tevens het ultieme argument heeft gegeven om God uit te roepen tot de Grote Onverschillige. Maar de apologeet lost dat op door op die ondeugende gedachte een integendeel te laten volgen. Hij presteert het namelijk om meteen erachteraan te schrijven dat die ”incidentele gevallen dat God redding schenkt” zijn welwillendheid duidelijk laten zien! Ik ben nu dus aangekomen op het absolute hoogtepunt van deze apologie van het christelijk geloof en begrijp dat uitgevers hebben gevochten om dit boekje te mogen uitgeven.
Of misschien niet… Wie weet wat voor gedachtenmonsters de vrijdenkers nog zullen baren in hun oppervlakkige eindeloze vragenstelling aan het christelijk geloof in de volgende hoofdstukken, en welke hoogtepunten van antwoorden erop nog zullen volgen. Ik verheug me er daarom op dat er nog zoveel in petto is waarmee een authentiek ijzertijdgeloof ons kan verrassen.
Toch vraag ik me soms wel eens af of christenen hun bijbel ooit wel eens grondig hebben gelezen. Een vrijdenker is tenslotte altijd gespecialiseerd in de bijbelteksten die de christen het liefst doodzwijgt of overslaat. In een apologie voor het christelijk geloof zou men er dus meer op attent moeten zijn dat de doorsnee vrijdenker bij een opmerking dat God in de regel slaapt of naar de kevers of luizen kijkt dan in de mensenwereld ingrijpt om redding te schenken in nood, onmiddellijk zal denken aan dat wondertje dat God even deed voor Simson toen hij een hoop Filistijnen met een ezelskaak had gedood en vreselijk dorst had. De hemel zorgde meteen voor wat water voor meneer de held om zijn dorst na zo’n inspannend karwei te lessen. Hoeveel joden hebben niet net als ik hieraan moeten denken toen ze in het concentratiekamp waren beland? Toegegeven, het is nogal aanmatigend als we denken zomaar even te kunnen bepalen wat belangrijk voor een God zou kunnen zijn en wat niet, de hoeveelheid pijn waar Simson onder leed toen hij dorst had, en de hoeveelheid aandacht die God aan 350.000 soorten kevers moet schenken is voor ons niet te meten, maar toch blijft er iets knagen dat de vraag niet definitief behandeld is.
Toen ik op de parkeerplaats van Treblinka eens een Israelische hoge officier in spierwit uniform tegenkwam en een praatje met hem maakte, en ik hem vroeg: ”Kunt u na de holocaust nog geloven in God?” antwoordde hij mij: ”Geloven in God is gemakkelijk. De vraag die er toe doet is: ’But does he care?’”
Is God een leugenaar? 2 Kron. 18:21 en 2 Tess. 2:11
In het boek 2 Kronieken lezen we dat God koning Achab van Israel door een leugengeest aanzette om een oorlog te gaan voeren, die hij vervolgens verloor. God doet dit wel vaker.
Strengholt legt uit dat de christenen deze kritiek op twee manieren kunnen pareren. Dit is de grappige aanpak waaraan je elke apologeet kan herkennen, de methode die in het Engels heet ”Heads I win, Tales You Lose”.
Ten eerste kunnen ze net doen alsof ze net zo ontwikkeld zijn als de moderne ongelovige en zeggen dat dit enkel een visioen van de profeet Micha is. Het moet niet letterlijk worden opgevat, maar gelezen worden als de gevatte beeldspraak van een profeet. De kerk is al in eeuwen niet meer zo dom geweest om hierover te preken en enkel een fundamentalist neemt het letterlijk dat er echt leugengeesten bestaan en dat die onder Gods bevel staan.
Ten tweede, als deze mopperaar volhoudt dat de tekst wel degelijk letterlijk opgevat moet worden kun je dat ook toegeven, maar God is ook in dat geval geenszins een leugenaar; hij maakt enkel gebruik van een slimmigheidje om naar voren te laten komen dat Achab luistert naar leugens. Vergeet vuistregel 3 nooit! Het is en blijft Achabs schuld om naar domme raad te luisteren, net zoals het de schuld van vrijdenkers is om altijd enkel maar domme logica voorrang te geven boven wat er echt toe doet.
In Jesaja 45:7 laat Jesaja weten dat God het kwaad heeft geschapen. Is God dan wel goed te noemen?
Jesaja 45:7 gebruikt inderdaad het werkwoord ’scheppen’ (voor zover we dat een werkwoord kunnen noemen ), maar dat betekent uiteraard niet dat hij het geschapen zou hebben. Hier komt vuistregel 2 in aktie. Het gewraakte vers laat inderdaad weten dat God Israel niet alleen op het goede en de vrede tracteert, maar soms ook op het kwaad en het onheil. Maar dit kwaad en onheil is uiteraard niet kwaad kwaad, maar rechtvaardige straf, oftewel het goede dat volgt op ongehoorzaamheid. God is dus goed zoals militaire discipline goed is. Dus goed als een ouderwetse Sinterklaas met roede en zak, niet een moderne Sinterklaas met enkel suikergoed en chocolade.
Strengholt legt uit dat het probleem dus zit bij mensen die zich wat te hoog ontwikkeld hebben, niet bij het christelijk geloof. Te hoge ethische ontwikkeling maakt een mens slap en resulteert dan in een evenzogrote slapjanus God.
Het blijft een lastig dilemma, dat geeft Strengholt toe, want het zou aantrekkelijk zijn in een God te kunnen geloven die hoog ontwikkeld is en goed kan opvoeden zonder straf, maar dat is nu eenmaal een logische onmogelijkheid, zoals iedere schoolonderwijzer weet.
Zoiets kan enkel goed begrepen worden door schoolkinderen die inzien dat de onderwijzer het altijd beter weet, ook al heeft hij ongelijk. Iedere leerling heeft echter de absolute vrijheid zo dom te zijn om de leugens die de onderwijzer tegenspreken te geloven.

