Zondag 36


De freethinker kat-en-christus

Het evangelie is voor religieuze fanatiekelingen

Moeten christenen zich niet afkeren van hun familie? (Lc. 14:26)
Het is nodig bij deze vraag eerst wat contekst te lezen. Laat ik het hele hoofdstuk van Lucas eens doorlopen, om gelijk eens een keer wat commentaar te geven op deze Jezus die, zoals Strengholt meerdere malen heeft opgemerkt, de persoon is waar alles om draait in het christelijke geloof, en waar christenen in 2000 jaar honderd miljoen preken over hebben gehouden zonder dat ze hem ooit ook maar één klein steekje hebben zien laten vallen.

Het hoofdstuk begint met één van de vele malen dat we in de evangeliën lezen dat Jezus met de farizeeën kibbelt over of het geoorloofd is te genezen op de sabbat. Er was daar iemand met waterzucht. Jezus vroeg aan de wetgeleerden en de farizeeën: ‘Is het toegestaan hem op sabbat te genezen of niet?’ Maar ze zwegen”. Studie van het jodendom heeft uitgewezen dat de evangeliën hier een karikatuur maken van het judaïsme. Joodse wetgeleerden die geen antwoord hebben? De wetgeleerden verboden enkel dat dokters hun routinewerk, waarvoor ze geld kregen, uitvoerden op de sabbat. Hulp in noodgevallen was toegestaan. En bij genezen via het uitspreken van woorden, zoals Jezus deed, zou er al helemaal niemand iets op tegen hebben. Dat de zaken er zo voorstaan wordt nota bene expliciet in de volgende verzen uitgesproken door Jezus zelf, wanneer hij nadat hij de man geneest de vrome farizeeërs die er zogenaamd wat op tegen zouden hebben met argumentering probeert te overreden:

”Hij pakte de man bij de hand, genas hem en stuurde hem weg. En tegen de farizeeën en wetgeleerden zei hij: ‘Als uw zoon of uw os in een put valt, dan haalt u hem er toch meteen uit, ook al is het sabbat?’ En daarop hadden ze geen antwoord.


We zien hier dus hoe verraderlijk een evangelist te werk kan gaan. Alsof Jezus hier wat betreft scherpte en intelligentie mijlenhoog boven zogenaamde ’tegenstanders’ staat. En let op, hoe hier dus zogenaamde tegenstanders van Jezus worden gecreëerd (wetgeleerden en farizeeërs), terwijl het verhaal juist vertelt dat een vrome farizeeër hem had uitgenodigd voor een maaltijd.

Maar bekijk het nog eens vanuit een wijder perspectief. Er is dus een God die het onmetelijke universum gemaakt heeft. Hij openbaart zich op aarde aan de mens! Wat een overweldigende gedachte! … en gaat voortdurend kibbelen met theologen over wat wel of niet geoorloofd is volgens religieuze voorschriften die niet irrelevanter hadden kunnen zijn voor het mensen-bestaan… mag je wel of niet iemand genezen op het verkeerde tijdstip… mag je wel of niet wat korenaren plukken op het verkeerde tijdstip,… volgt uit ’niet je handen wassen’ religieuze onreinheid?, …mag je wel of niet uit eigen wijsheid iets uitspreken?…Men wordt hier dus opgeleid om het leven zo kleinzielig en angstvallig mogelijk te leven.

Lucas’ verhaal gaat verder. Jezus ziet dat de gasten dicht bij de gastheer gaan zitten, en leest ze dan de les:


Als u wordt uitgenodigd, kies dan de minste plaats, zodat uw gastheer tegen u zal zeggen: “Kom toch dichterbij!” Dan wordt u eer betoond ten overstaan van iedereen die samen met u aan tafel aanligt. Maar wanneer u uitgenodigd bent, ga er heen en ga op de laatste plaats aanliggen, opdat, als hij komt die u uitgenodigd heeft, hij tegen u zal zeggen: Vriend, kom hoger op. Dan zal dat u tot eer zijn in de ogen van allen die met u aanliggen. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.

 
Alsof het de mensen die elkaar kenden en een goed gesprek met elkaar wilden hebben te doen was om te zitten op een ’ereplaats’. En alsof ooit een gastheer het in zijn hoofd zal halen om een vriend of bekende met wie hij eet zo te vernederen dat hij hem vraagt een beetje verderop te gaan zitten zodat hij er niet meer mee kan praten.

 
Alsof hij zich nog niet onuitstaanbaar genoeg heeft gemaakt leest Jezus de farizeeër die hem uitgenodigd had weer een volgende les:

  
Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’ Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God’


Een aaneenrijging van de meest bizarre redeneringen. Volgens Jezus heeft een feest vieren met verwanten of vrienden of rijke buren geen nut. Men zou op zijn hoogst kunnen denken dat zij jou op hun beurt ook zullen uitnodigen, zodat je er geen verlies bij lijdt. Alsof iemand die uitnodigt voor een maaltijd of een feest zulke gedachten erop nahoudt!

 
Terwijl de farizeeër de voor hem niet zo bekende en straatarme Jezus ook uitgenodigd heeft, vervolgt Jezus met dat je beter armen, kreupelen, verlamden en blinden kunt uitnodigen. Let op: niet om mensen die het het hardste nodig hebben een plezier te doen; die gedachte komt zelfs helemaal niet bij Jezus op! Maar omdat je er in het hiernamaals beloond voor zal worden! In de hemel komen als een soort uitbetaling! Met de lering dat de beste politiek is veel geld erin te investeren, terwijl je er tezelfdertijd voor zorgt dat je er op aarde niets voor terugkrijgt. Dan is de boekhouding namelijk heel duidelijk en de uitkering die je krijgt het hoogst.

 
Terwijl alle toehoorders nu hun wenkbrouwen optrekken gaat het verhaal op deze manier verder:

Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”


Het grote feestmaal komt uit Jesaja 25:6-10:

 
Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten voor alle volken een feestmaal aan:

 uitgelezen gerechten en belegen wijnen,

 een feestmaal rijk aan merg en vet,

 met pure, rijpe wijnen.

Op deze berg vernietigt hij het waas dat alle volken het zicht beneemt,

de sluier waarmee alle volken omhuld zijn.

Voor altijd doet hij de dood teniet.

God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht,

de smaad van zijn volk neemt hij van de aarde weg

– de HEER heeft gesproken.

Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God!

Hij was onze hoop: hij zou ons redden.

 
Hij is de HEER, hij was onze hoop.

Juich en wees blij: hij heeft ons gered!’

De hand van de HEER rust op deze berg,

maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt,

zoals stro in mest wordt getreden;


Terwijl het in het Oude Testament nog een visioen en belofte van een aards gebeuren is, dat eenvoudig komt wanneer het komt, is dit in het Nieuwe Testament een hemels hiernamaals geworden, waar alle gelovigen naar moeten uitzien, want dit is het belangrijkste in het leven, en waar je vooral je best voor moet doen om het te verdienen. Want iedereen is zogenaamd uitgenodigd, maar er zijn een hoop mensen die zeggen dat het aardse leven er nou eenmaal is om geleefd te worden en het hiernamaals wel komt wanneer het zover is. Dus: ik ben nu net getrouwd, ik heb nou wel andere gedachten aan mijn hoofd, mag het? Ik heb net een stuk land gekocht, eindelijk kon ik het me veroorloven, laat me nu daarop concentreren zodat ik wat kan achterlaten voor mijn kinderen. Ik heb net een auto uit het buitenland gekocht, en moet de belasting nu binnen een week afhandelen, en daarna wil ik er in rijden, mag het?
Het evangelie is voor religieuze fanatiekelingen. Niets van al die wereldse beslommeringen mag je namelijk in beslag nemen. Degene die het feestmaal klaar had staan voor allen wordt woedend wanneer hij opmerkt dat er zoveel zijn die denken iets belangrijkers aan het hoofd te hebben. Stel je voor, die nepgelovigen van tegenwoordig spelen zelfs computerspelletjes en kunnen de hele tijd zelfs bezig zijn met het aanleggen en opbouwen van een spoortreintjeswereld op de zolder! Volgens Jezus moet men constant en enkel en alleen met de vraag bezig zijn hoe men in dat hiernamaals aan dat feestmaal kan deelnemen.
Overigens wie wordt er zo woedend? Dat zal God moeten zijn. Probleem is dat je uit de woorden van Jesaja helemaal niet kan opmaken dat het van ons af zou hangen of er na dit leven een feestmaal komt of niet.

 
Pas in latere tijd dan die van Jesaja is in het jodendom het geloof in een hiernamaals met hemel binnengeslopen. In de tijd van Jezus geloofde men daar algemeen in, en hij blijkbaar ook.
Maar waarom was het dan voor hem zo belangrijk dat mensen zich daarop zo zouden concentreren? Zo fanatiek dat ze al het aardse voor nutteloos en letterlijk waardeloos beschouwen? Zozeer zelfs dat het woordje ’zalig’ (’Dan zult u zalig (=gelukkig) zijn’) een synoniem werd voor in de hemel komen. Omdat Jezus en de meeste joden ook met het denkbeeld leefden, – ook al uit heidense godsdiensten overgewaaid -, dat er een gehenna-afdeling van het hiernamaals bestond, waarin je ook terecht kon komen als je je prijskaartje tot de hemel niet had verdiend! Vanwege die vreselijke dreiging is het uiteraard niet meer dan logisch dat je letterlijk alles eraan doet om maar bij de juiste afdeling terecht te komen. Let op hoe groot die dreiging is: Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven. Niemand van degenen die het aardse leven de moeite waard vinden en ervan genieten. Dus onder andere die farizeeër die hem uitnodigde om eens te genieten van een overvloedige maaltijd, en die hij nu de les leest. Enkel de mensen voor wie het aardse leven vuilnis is komen erin.


Aangezien Lucas schrijft om mensen christen te maken, laat hij er de volgende tekst op volgen, om duidelijk te maken dat de ultieme voorwaarde voor het entreekaartje voor de hemel afhankelijk is van het volgen van Jezus:


Grote mensenmenigten trokken met Jezus mee. Hij wendde zich tot hen en zei: ‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn. Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn.


Dus God wil het grote feestmaal geven en stuurde Jezus erop uit om de uitnodiging aan iedereen te geven. Wie net zo leeft als hij krijgt het entreekaartje voor de hemel, maar wie denkt dat hij er op andere manier wel komt zal bedrogen uitkomen. Jezus onderstreept wat hij zei over afstand doen van iedereen die men lief heeft in het leven en bereid zijn zelfs zijn eigen leven op te geven door ook nog een opmerking over aards bezit erachteraan te geven:

 
Zo geldt ook voor jullie: wie geen afstand doet van al zijn bezittingen, kan mijn leerling niet zijn.


Zijn lering is kristalhelder. Kijk naar hoe Jezus leefde en doe evenzo, zo zul je de hemel verdienen. Jezus gaf niet om zijn familie, hij bezat niets en gaf uiteindelijk zijn leven. Zo moet jij het ook doen.

 
Wel, wat doen christenen nu met deze uitspraken die als ’hard teachings’ te boek staan? Het hele hoofdstuk 14 van Lucas is een aaneenrijging van extremisme en geloofsfanatisme, waar ieder mens met een beetje gezond verstand zich van distancieert. Uiteraard moet iedere christen die deze leringen niet opgevolgd heeft zijn best doen om ze zoveel mogelijk af te zwakken, zodat de consequenties ervan miniem of geen enkele zijn. Toen ik de uitspraak van het weggeven van bezit eens een evangeliserende christen voorzette en vroeg of hij deze leer van Jezus in de praktijk gebracht had, werd hij boos en beschuldigde hij me van een tekst uit zijn verband halen. Alsof het verband de tekst er gemakkelijker op zou kunnen maken! De contekst maakt het juist nog zwaarder, want het voegt naast bezit ook nog de dierbaarste mensen ertoe die je maar kan hebben in je leven, je naaste familie. Plus nog je eigen leven. De bijbelvertalers doen er ook alles aan om de harde lering wat te verzachten. De nieuwste bijbelvertaling verwacht enkel dat je met je familie breekt. In de grondtekst staat echter het woordje ’haat’. In een eerlijker tijd kon men het nog wel zo vertalen:

Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn eigen vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. (NBG-1951 en Statenvertaling).

Strengholts uitleg is typerend voor alle halfbakken christenantwoorden: ”Christenen mogen zich niet afkeren van hun familie.” Joden mochten dat inderdaad niet, want het is één van de tien geboden dat je in ieder geval je vader en moeder moet eren. Maar de woorden van Jezus laten niets aan onduidelijkheid over. Hij gebruikt de woordjes ’wie niet haat’, dat is niet mis. Strengholt stelt dat Jezus aan het kruis nog zorgt voor zijn moeder door Johannes op te dragen voor haar te zorgen. Alsof Jezus in de tijd dat hij predikte voor zijn moeder zorgde! De evangeliën laten op vele plaatsen een heel ander geluid horen (dat Strengholt uiteraard weglaat). Wanneer zijn moeder een keer een probleem bij hem voorlegt antwoordt Jezus ”Vrouw, wat heb ik met u te doen?” In Marcus wordt verteld dat zijn familie van mening was dat hij zijn verstand had verloren. Even later: ”Er zat een groot aantal mensen om hem heen, en die zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u.’ Hij antwoordde: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die in een kring om hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’


Strengholt vervolgt met de ludieke opmerking die je altijd kan gebruiken wanneer een bijbelwoord je niet zo aanstaat:

”Jezus spreekt in de typisch Midden-Oosterse taalvorm van overdrijving om zijn punt goed duidelijk te maken.”

Wat is die ’typisch Midden-Oosterse taalvorm van overdrijving’ anders dan alles wat de bijbel ons vertelt? En waar is die opinie anders op gebaseerd dan door op te merken dat het Oude Testament allerlei toorn en gramschap van God over volkeren en de aarde laat komen en je die niet al te serieus kan nemen omdat het eenvoudig nooit uitkwam? Of beloftes doet zoals bovenstaande tekst van Jesaja over het feestmaal en het wegnemen van de smaad van zijn volk, die je met een korreltje zout moet nemen omdat het enkel een dichterlijk ideaal is en nooit echt zal gebeuren? Je zou als Strengholt gelijk heeft net zo goed kunnen zeggen dat de bijbel het de hele tijd over God heeft, omdat het een typisch Midden-Oosterse manier van overdrijven is zaken die het belangrijk vindt op te blazen tot gigantische proporties. Je moet niet letterlijk geloven dat er zo’n God is.
Maar ook dit argument haalt de gelovige niet uit de problemen. Je mag het woordje ’haat’ interpreteren als een hyperbool, maar zelfs dan blijft het toch altijd een betekenis bevatten die op z’n minst uitspreekt dat je ze links moet laten liggen, dat ze van weinig of geen belang zijn.
Het interessante is dat het punt dat Jezus wil maken juist exact het tegenovergestelde is van wat Strengholt ons vertelt. Jezus beklemtoont juist op allerlei manieren de zaak zo serieus op te nemen als maar mogelijk is. In het Matteüsevangelie laat hij bijvoorbeeld weten dat je beter je oog kunt uitrukken wanneer die je verleidt tot seksuele zonde dan met twee ogen in het Gehenna komen. Zijn punt is dus dat je het niet serieus genoeg kan nemen. Het punt dat Strengholt maakt is precies het omgekeerde, dat je al deze dingen als stijlvorm van overdrijving moet lezen, en het juist níet zo serieus behoeft te nemen.

Het is vreemd dat Strengholt de vraag over het weggeven van bezit behandelt op een heel andere plek, in het volgende hoofdstuk. Het is eenzelfde uiting van op hol geslagen extremisme.