De freethinker kat-en-christus
Zondag 22
Paulus kent geen historische Jezus
Voordat bovenstaande hoofdstuktitel behandeld kan worden moet men zich eerst bezighouden wat wel of niet aan Paulus toegeschreven kan worden. De bijbelwetenschap heeft ook hier een scherp inzicht in.
Paulus heeft brieven geschreven, waarvan een aantal (die aan Timoteüs en Titus) als onecht worden beschouwd. Is het Nieuwe Testament dus onbetrouwbaar?
Het is bijzonder grappig dat Strengholt voor de vragen betreffende Paulus de hoofdstuktitel “Paulus als boosdoener” geeft, terwijl de eerste vraag juist impliceert dat men in ieder geval Paulus niet kan beschuldigen.
Strengholt komt hier aan met verbazingwekkend oppervlakkig commentaar.
“Wetenschappers worden geprezen als ze met iets nieuws op de proppen komen, dus komen ook theologen telkens weer met nieuwe ideeën.”
Dit komt in het geval dat we het over de pastorale brieven hebben exact overeen met wanneer een creationist met deze woorden de evolutietheorie van tafel zou willen vegen. Erger nog, terwijl Darwin zijn nieuwe ideeën pas in 1859 de wereld voorlegde, kwam Ferdinand Baur met bovenstaand theologische nieuwtje al in 1835. Iemand die ook maar iets weet over de macht van religie in de 19e eeuw weet ook dat ieder nieuwtje op theologisch gebied iemand zijn baan of in ieder geval zijn goede reputatie kon kosten en het zeker niet uit verveling of zucht naar roem gedaan werd. Deze Ferdinand Baur kwam overigens met zoveel theologische nieuwtjes dat er na hem weinig nieuws onder de zon meer is geweest. Tesamen met goed gemikte steentjes uit de slingers van David Strauss (Das Leben Jesu, ook uit 1835) en Ludwig Feuerbach in 1842 (Das Wesen des Christentums) zette hij het christelijk geloof op de plaats waar ooit David de reus Goliat neelegde en het sindsdien nooit meer van opgestaan is.
Zoals men ziet bereiken sommige nieuwtjes de oren van orthodoxe gelovigen maar zeer langzaam.
Net als het geval is met de wetenschappelijke evolutietheorie wordt in de tekst-critische wetenschap van het Nieuwe Testament met een vrijwel unanieme overeenstemming de niet-paulinische oorsprong van de zogenaamde pastorale brieven als feit beschouwd. Men kan ook nog de tweede brief van Petrus hierbij optellen, waaromtrent ook ‘virtually unanimous consensus’ heerst (zelfs Calvijn zwichtte hiervoor!) dat we hier te maken hebben met een pseudepigraaf. Een pseudepigraaf is een geschrift dat geschreven is onder de valse pretentie dat het afkomstig zou zijn van een beroemd persoon, in dit geval van een religieuze autoriteit.
Uiteraard zal men zo’n uitspraak niet licht moeten doen, aangezien zo’n conclusie bijzonder drastische gevolgen heeft voor hoe we tegen een religie aankijken. Hoewel een orthodox christen uiteraard altijd de resultaten van wetenschappelijk onderzoek kan negeren wanneer het een uitspraak doet over een geschrift dat de bijbel heeft gehaald, het vervelende voor zulke gelovigen is dat ze opeens wél over kritische zintuigen beschikken wanneer het over pseudepigrafen gaat die de bijbel niet hebben gehaald. Dán zijn ze het opeens wel roerend met wat wetenschappelijk onderzoek uitwijst eens. De christelijke kerk heeft namelijk in de eerste eeuwen aan de lopende band geschriften geproduceerd die geschreven werden op naam van een klinkende autoriteit. Om een goede indruk te geven waarover we het hebben kan Bart Ehrman worden geciteerd, een tekst-criticus die er oorspronkelijk sterk evangelische opinies op nahield, maar in de loop van zijn theologische studies zeer teleurgesteld werd: “Forging books in Peter’s name was a virtual cottage industry”, laat hij weten in zijn boek Jesus Interrupted. Ehrman geeft voorbeelden zoals het Evangelie van Petrus, de Brief van Petrus aan Jacobus, verscheidene Handelingen van Petrus, en drie verschillende Apocalypsen van Petrus.
Strengholt vervolgt:
“Hoewel hun stellingen niet altijd standhouden blijven ze wel vaak doorsudderen”.
Hoewel vele opvattingen van zo’n radikale theoloog als Baur bepaald niet voor zoete koek geslikt zijn, is ook deze opmerking niet op zijn plaats. Dat de drie pastorale brieven niet van Paulus afkomstig zijn is sinds de argumenten ervoor op tafel zijn gelegd altijd de algemeen gedeelde opinie geweest.
“Er is geen doorslaggevende reden om de genoemde brieven in het Nieuwe Testament niet als authentiek te beschouwen. Laat je niet inpakken door onterechte zekerheid van critici”
probeert Strengholt nog. Het punt dat de apologeet hier omzeilt is dat we christelijk geloof beschouwen. Geloof behoort zich te laten leiden door wat het waarschijnlijkst is. In bepaalde gevallen, zoals in het geval van de evolutietheorie of in dit geval van de pastorale brieven, is de bewijslast zo groot dat de wetenschappers uitkomen op een vrijwel eensluidende conclusie. Uiteraard kan men de onderzoeksresultaten blijven tegenspreken, net zo goed als wanneer men vandaag de dag nog steeds wil volhouden dat de groene marsmannetjes wel degelijk bestaan (ze zitten allemaal heel diep onder het oppervlak van Mars), omdat zekerheid erover niet bestaat.
De pastorale brieven zijn zelfs zó nauwkeurig geanalyseerd dat men kan zeggen dat ze 848 verschillende Griekse woorden bevatten, waarvan 306 niet voorkomen in de andere zogenaamde Paulinische brieven. En 200 van die 306 woorden komen regelmatig voor in tweede eeuwse christelijke geschriften (zoals Didache, Barnabas, 1 Clement, 2 Clement, Diognetus, Ignatius)! Unieke woorden noemt men ”hapax legomena”. De pastorale brieven tellen 13 tot 16 per bladzijde. Alle andere brieven van Paulus hebben er slechts 3 tot 6 per bladzijde. Dit moderne microscopische taalonderzoek is als het moderne DNA-onderzoek dat verbluffend de basisinzichten bevestigt waartoe Darwin al meer dan een eeuw tevoren op heel andere gronden zich gedwongen zag. Dat de pastorale brieven niet uit Paulus’ tijd dateren werd oorspronkelijk geconcludeerd uit zaken zoals dat de kerk in die brieven al een hiërarchische structuur heeft (opzieners, bisschoppen, diakenen, zelfs een orde van weduwen, nonachtige maagden die Christus als bruidegom hebben), ‘geloof’ niet meer een relationeel woord is maar gebruikt wordt in de zin van ‘het geloof’ (een stapeltje dogma’s die je onderschrijft), en de afwezigheid van de gedachte aan de nabije komst van Jezus, waar Paulus mee leefde, en dat het waarschuwt voor allerlei sekten waar de latere kerk mee in strijd was.
Van het één komt men op het ander, daar heeft Strengholt inderdaad gelijk in. Wanneer je ogen voor één zaak open gaan, worden je vaak ook andere zaken duidelijk. Men heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat ook die regels om de vrouw onderdanig te laten zijn die we in de pastorale brieven kunnen lezen, moeilijk overeen kunnen komen met de boodschap van Paulus dat er in Christus helemaal geen onderscheid is tussen man en vrouw. Behoudende christenen komen dan natuurlijk meteen aan met 1 Kor. 14:34-35: “Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt”. Maar wanneer je eenmaal weet dat er soms in het christelijk geloof van pseudepigrafen sprake is, en de oudst bewaard gebleven kopieën van de geschriften dateren uit een veel latere tijd dan de oorspronkelijke tekst, is het gemakkelijk in te zien dat ook brieven die wel als authentiek worden beschouwd niet geheel betrouwbaar zijn overgeleverd, maar door de latere kerk zijn aangepast. Zo zijn bovengenoemde verzen duidelijk een latere insertie, hetgeen bijzonder gemakkelijk is te zien wanneer men de verzen in 1 Cor. 14 in hun contekst leest:
26 Broeders en zusters, wat betekent dit voor uw samenkomsten? Wanneer u samenkomt draagt iedereen wel iets bij: een lied, een onderwijzing, een openbaring, een uiting in klanktaal of de uitleg daarvan. Laat alles tot opbouw van de gemeente zijn. 27 Er mogen twee, hoogstens drie van u in klanktaal spreken, ieder op zijn beurt en bovendien met iemand die de uitleg geeft. 28 Is er niemand die dit kan, dan moeten ze zwijgen en alleen voor zichzelf tot God spreken. 29 Laat van hen die profeteren er telkens twee of drie spreken; daarna moeten de anderen het beoordelen. 30 Wanneer aan iemand die nog op zijn plaats zit iets geopenbaard wordt, moet degene die op dat moment spreekt verder zwijgen. 31 U kunt ieder op uw beurt profeteren, zodat ieder van u kan worden onderwezen en bemoedigd. 32 En wie profeteert heeft macht over zijn geest, 33 want God is niet een God van wanorde maar van vrede. 34 Zoals in alle gemeenten van de heiligen moeten vrouwen gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. 35 Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt. 36 Heeft het woord van God zich soms verspreid vanuit uw gemeente? Of heeft het enkel u bereikt? 37 Wie van u denkt te kunnen profeteren of in het bezit van de Geest te zijn, dient te erkennen dat wat ik u schrijf een bevel van de Heer is. 38 Doet hij dat niet, dan wordt hij zelf niet erkend. 39 Kortom, broeders en zusters, streef ernaar te profeteren en verhinder niet dat er in klanktaal gesproken wordt. 40 Alles moet op gepaste wijze en in goede orde gebeuren.
Vers 26 heeft het heel eenvoudig over dat iedereen wel wat bijdraagt. Vers 36 sluit direkt aan op vers 33, en de vervolgverzen gaan allemaal door op waar Paulus het over had van vers 26 tot 33, het profeteren en het spreken in klanktaal. De verzen 34 en 35 (hierboven vet gedrukt) zijn er dus eenvoudig later aan toegevoegd. Men vond een mooie plek om ook deze latere kerkregel een apostolische autoriteit te geven, maar was niet zo slim zich te bedenken dat Paulus nooit zijn argument zou versterken door er ook nog bij op te merken dat de wet van Mozes het voorschrijft. Die zoiets overigens helemaal niet voorschrijft! Het kan ook zijn dat de schrijver van deze toevoeging de kerkwet (oftewel het kerkrecht of canonieke recht) in zijn hoofd heeft, maar ook dan geeft hij zichzelf weg als een latere toevoeging.
Strengholt vervolgt:
”Als de oude kerk die Paulus en de andere apostelen nog had gekend deze brieven erkende als brieven van Paulus, hoe zouden moderne wetenschappers dan met stelligheid kunnen beweren dat iedereen zich vergist heeft?”
Het antwoord is, zoals wel vaker, simpel: wetenschappers zijn slim, meneer Strengholt, ze weten ontzettend veel, en kunnen een zeer grote hoeveelheid touwtjes aan elkaar vast knopen. Eén van hun geheimen is dat ze soms wel 200 jaar lang werken aan hetzelfde gebouw dat ze met elkaar optrekken. Wetenschappers weten bijvoorbeeld iets dat u niet schijnt te weten, dat ’de kerk’ helemaal niet bestond, maar er overal verschillende versies van het christelijk geloof de ronde deden. Ze weten bijvoorbeeld dat de Syrisch Orthodoxe kerk de pastorale brieven eeuwenlang niet als autentiek beschouwde. Ze weten ook dat Marcion een grote fan van Paulus was en hij ook al geen weet had van deze brieven. Ze weten ook dat deze brieven uitstekend gebruikt konden worden om het Marcionisme mee aan te vallen. Ook dat ’de twaalf’ enkel maar een schim is waar zelfs de geschriften in het Nieuwe Testament vrijwel niets over kunnen vertellen. Enzovoort, enzovoort. Wetenschap is een ingewikkeld spel. Iedereen is er niet voor weggelegd. Het is wel heel gemakkelijk voor iedereen om zich boven de wetenschap te wanen.
Als slotargument schrijft Strengholt:
”Zijn de brieven die ik vandaag schrijf ook niet behoorlijk anders dan die van twintig jaar geleden?”
Aangezien Paulus al behoorlijk volwassen was toen hij aan zijn eerste brief begon zou een betere vergelijking zijn uw pasgeschreven boekje Kleine catechismus voor freethinkers te vergelijken met wat u over twintig jaar schrijft. Heaven knows dat we vurig mogen hopen dat uw inzichten zich inderdaad nog behoorlijk zullen ontwikkelen, maar persoonlijk ben ik pessimistisch wat dat betreft.
Overigens is dit argument ook al eerder door iemand aangevoerd. De linguisten hebben hierop geantwoord dat het ”taal-DNA-onderzoek” ook laat zien dat de hapaxen zich uitstrekken tot hele kleine ’vingerafdrukken’ zoals partikels, voornaamwoorden, en conjunkties, die tot de meest gebruikte woordjes behoren in taalgebruik. Dit soort woordjes veranderen niet in iemand taal. Ze zijn niet afhankelijk van onderwerp, omstandigheden, humeur en leeftijd van iemand.
Paulus heeft geen enkel evangelie gelezen, wat wist hij nou eigenlijk van Jezus?
Strengholt pareert deze kritiek als volgt:
“We weten dat niet met zekerheid te zeggen. Marcus wordt vaak al in het jaar 50 gedateerd. Als dat klopt heeft Paulus dat evangelie vast wel gelezen.”
Strengholt bereikt hier zijn hoogtepunt aan amateuristische apologie. Iemand die zich afvraagt hoe Strengholt erbij kan komen dat het evangelie van Marcus “vaak al in het jaar 50” wordt gedateerd, terwijl men decennia lang boeken kan lezen over dit soort zaken zonder ooit deze buitengewoon vreemde bewering tegen te komen, zal lang moeten piekeren om erachter te komen hoe hij op deze bewering gekomen is. Men zal helemaal terug moeten gaan naar het jaar 1972 toen er ooit eens een opzienbarend krantenartikel rondging met het nieuws dat restanten van het evangelie van Marcus gevonden waren in een grot van Qumran. Zoals men weet zijn hier de dodezeerollen gevonden van een joodse groep religieuze fanatiekelingen die men Essenen noemt. Andere restanten in desbetreffende grot waren van het boek Exodus en de apocryfe brief die Jeremia geschreven zou hebben, iets wat meer overeenkomt met de interesses van deze joodse gelovigen. Het feit dat de snippers in het Grieks waren deed een Spaanse jezuiet en papyroloog Jose O’Callaghan de snippers met interesse bekijken. Hij vond een snipper zo groot als een postzegel waarop 20 Griekse letters stonden, verdeeld over vijf regels onder elkaar. Van de 20 letters waren drie niet leesbaar, en 8 zo onduidelijk dat ze op verschillende manier geïnterpreteerd konden worden. Van de 9 duidelijke letters vormden drie het woordje ‘kai’ dat ‘en’ betekent. Regel vier bevatte echter de letters ‘nnes’, tenminste, indien men de eerste en de laatste letter leest als n en s… Dit bracht de eerwaarde vader O’Callaghan, op het idee dat er wel eens Gennesareth zou kunnen staan! Daarna zocht hij alle plaatsen op waar in de evangeliën dat woord voorkomt, en vond hij een passage in Marcus (Mc. 6:52-53), die inderdaad op vijf korte regels geschreven kan worden waarin de letters passen. Een mathematicus berekende voor hem dat de kans dat het om een andere passage gaat 1 op 9 miljard is! Het enige probleem was dat O’Callaghan enige letters die vrij duidelijk waren moest lezen alsof het andere letters waren. Het laatste woord dat eindigde op ‘es’ zou moeten worden gelezen als ‘sa’, de letters ‘tO’ in regel drie als ‘ti’, en de letter ‘a’ in regel twee als ‘n’.
De datering van de snippers kon gedaan worden op basis van de stijl van het handschrift. Het zou geschreven zijn in een stijl die in omloop was van circa 100 vóór de jaartelling tot 50 ná de jaartelling.
Aangezien O’Callaghan tot de conclusie kwam dat het om Marcus zou gaan accepteerde hij de bovenlimiet, oftewel ‘ongeveer het midden van de eerste eeuw’. Strengholt maakt hier exact het jaar 50 van.
Het zal eenieder duidelijk zijn dat de opzienbarende vondst van O’Callaghan allang tot een leuke voetnoot is geworden in het debat; te vergelijken met de lijkwade van Turijn, de brokstukken van de ark op de Ararat en het graf van Jacobus die om de zoveel jaar de revue passeren om bij gelovigen de moed erin te blijven houden.
Daar komt nu echter bij dat Strengholt in het voorgaande liet weten dat hij de overlevering van de kerkvaders betrouwbaar acht, en hij het verhaal gelooft dat Marcus zijn evangelie geschreven zou hebben als herinneringen aan de preken van Petrus. Maar die overlevering laat het evangelie pas ontstaan tussen 65 en 70! Er zijn namelijk twee bronnen die uitdrukkelijk stellen dat Marcus zijn evangelie schreef ná de dood van Petrus (die onder Nero in 64 terechtgesteld zou zijn), het zogenaamde anti-marcionitische voorwoord dat men dateert op 160-180 en de overlevering van Irenaeus. De laatste schreef omstreeks 175 zelfs dat Marcus zijn evangelie opschreef na de dood van Petrus en Paulus! Alle andere evangeliën moeten nóg later gedateerd worden, met uitzondering van het evangelie van Tomas, waar men alle kanten mee op kan, maar dat echter nu juist niet door de christenheid aanvaard is als betrouwbaar.
Het is dus zelfs wanneer men niets wil weten van moderne wetenschappelijke conclusies die de bijbelse evangeliën laat dateren, niet mogelijk om Paulus bekend te laten zijn met de geschreven evangeliën. Iets wat Strengholt best wel weet. Hij laat op zijn eerste zinnen dan ook meteen volgen dat de evangeliën ‘wellicht’ pas na de dood van Paulus op schrift zijn gesteld. Het feit dat hij toch aankwam met een buitensporige bewering die zelfs hijzelf niet serieus kan nemen laat goed zien hoe een apologeet te werk gaat. Het is een apologeet nooit te doen om de waarheid te achterhalen, of zelfs maar geïnteresseerd te zijn in het vraagstuk wat waar en onwaar zou zijn. De enige gedachte die een apologeet heeft is dat het geloof koste wat kost gelijk moet hebben. En dus haalt zo iemand letterlijk alles erbij wat de schijn maar zou kunnen wekken dat het geloof redelijk is.
Strengholt schiet dus net zelf de vlieger naar beneden dat Paulus de geschreven evangeliën kende, maar moet nu uiteraard meteen vervolgen met de volgende zin: “Dat wil niet zeggen dat Paulus allerlei verhalen niet kende”. Want er zou een mondelinge overlevering hebben moeten bestaan. Maar zelfs al zou die hebben bestaan, dan blijkt nog nergens uit dat die mondelingen overlevering ooit Paulus bereikte, op 1 Kor. 15: 3-8 na, waar hij naar alle waarschijnlijkheid een bestaande christelijke geloofsformule opdreunt. In al die brieven die Paulus schrijft geeft hij er namelijk geen blijk van behoefte te hebben ook maar ooit te refereren aan wat de historische Jezus deed of zei of wat daarmee te maken had. Op een vraag van de vrijdenker waarom Paulus het niet heeft over Judas antwoordt Strengholt met één zin, namelijk dat Paulus ook zijn moeder niet noemt. Maar hij omzeilt hiermee precies het punt waar het om draait: natuurlijk noemt hij zijn moeder niet, omdat hij een evangelist was, en heel zijn leven in het teken stond van de verkondiging van het evangelie. Maar juist daarom zou hij constant moeten verwijzen naar wat de historische Jezus zoal deed en zei en wat er om hem heen allemaal gebeurde. In plaats daarvan heerst een stilte van een stille oceaan.
Paulus heeft geen weet van Jezus’ maagdelijke geboorte, zijn vader Jozef, de kerstgeschiedenis, geen weet van Bethlehem, geen Nazareth of Galilea, geen Jeruzalem in verband met Jezus, geen weet van de jonge Jezus in de tempel, de verleiding in de woestijn, geen bruiloft in Kana, geen gesprek met Nicodemus, geen Samaritaanse vrouw. Hij weet niets van de doop van Jezus door Johannes de Doper, heeft weet van geen enkele gelijkenissen (zelfs geen verloren zoon, geen barmhartige samaritaan, zelfs geen goede herder op zoek naar een verdwaald schaapje), van geen enkel wonder van Jezus (zelfs geen Lazarus of genezing van blinden of tweemaal vermenigvuldiging van brood), geen weet van de talloze uitspraken van Jezus (zoals de bergrede of de lange preken van Jezus in het evangelie van Johannes, zelfs geen OnzeVader gebed of een ’Ik ben’ uitspraak van Jezus), geen weet van duiveluitbanningen, geen weet van zijn voorspellingen, geen weet van zalving van Maria, van eten met zondaars, tollenaars en omgaan met lichte vrouwen, geen weet van Judas de verrader, geen weet van de zelfmoord van Judas (schrijft in 1 Kor. 15 zelfs dat Jezus zich aan de 12 liet zien!), geen weet van Herodessen en Pilatus, geen weet van de verheerlijking op de berg, geen weet van de farizeeën als tegenstanders van Jezus (Paulus was trots op zijn farizeërschap!), geen weet van de tempelreiniging, van de intocht in Jeruzalem, van voetwassing, geen weet van Getsemané, van de verloochening van Petrus, en dat de kruisiging in Jeruzalem plaatsvond, geen weet van de naam Golgotha, geen weet van de twee andere gekruisigden, van het graf van Jozef van Arimathea, geen weet van leeg graf, geen weet van de opstandingsverhalen in de evangeliën (geen weet van vrouwen die Jezus het eerst zagen, geen weet van de ongelovige Thomas), zelfs geen weet van de zendingsopdracht die door Jezus zou zijn uitgesproken. Hij weet niets van Jezus’ uitspraken over het Gehenna (de hel), geen weet van de rede van Jezus over de laatste dingen, geen weet van de hemelvaart. Hij weet zelfs niet over een ‘wederkomst’; het woord komt nooit bij hem voor. Hij heeft het enkel over ‘de komst’ van Jezus, alsof hij nog nooit op aarde verschenen is.
Ik laat deze opsomming waar geen eind aan komt voorbij gaan om te laten zien hoe diepgaand de stilte is. Dit alles heeft velen doen inzien dat Paulus een heel ander soort christendom predikte, een mysteriegodsdienst. Zijn leer wordt helemaal gevoed door ‘openbaringen’ aan hem persoonlijk. Dat is dan ook de reden dat Paulus voor allerlei gnostieke richtingen de favoriet was, en waarom er tezelfdertijd (de eerste helft van de tweede eeuw) een ijselijke stilte heerst omtrent Paulus in wat men nu de katholieke (orthodoxe) richting noemt. Voor de katholieken/orthodoxen was Paulus lange tijd een ketter, verbonden aan oa. het Marcionisme. Pas omstreeks het midden van de tweede eeuw heeft die katholieke/orthodoxe richting Lucas en het boek Handelingen gefabriceerd, en de brieven van Paulus voorzien van de nodige redactie om hem aanvaardbaar te maken, en hem geannexeerd. Het gaat te ver hier uitgebreider op in te gaan. Moderne studies over Paulus zoals het boek van Robert Price, The Amazing Colossal Apostle, dat recentelijk uitkwam, staan tjokvol van informatie hierover.
Wel kan ik er nog op wijzen dat deze ijzige stilte aangaande de historische Jezus zich ook uitstrekt over tal van andere vroeg-christelijke geschriften, bijvoorbeeld alle andere brieven in het Nieuwe Testament. Clement van Rome (ca. 95), dus een vooraanstaand leider van de kerk van Rome op het eind van de eeuw, geeft ook geen blijk te weten dat er evangeliën bestaan. Hij verwijst honderd maal naar het Oude Testament, en heeft weet van Paulus en de Hebreeënbrief, maar weet niets van opgeschreven evangeliën. Interessant genoeg heeft hij wel twee citaten die Jezus uitgesproken zou hebben, maar die zijn ons niet bekend uit de evangeliën. Ignatius van Antiochië (ca. 107) is ook bekend met Paulus, maar zijn citaten wat betreft Jezus komen nooit overeen met wat we in een evangelie terugvinden, noch noemt hij de bron van zijn weten.
Over de hemelvaart wordt door Paulus niet gesproken. Is dat dus wel echt gebeurt?
Strengholt antwoordt hierop dat Paulus hierover zelfs ’klip en klaar’ spreekt, namelijk in Efeze 4:8-10 en in Fil. 2:9.
Hij begrijpt echter niet dat deze teksten niet verwijzen naar een hemelvaartverhaal van een historische Jezus, zoals waar wij nu meteen aan denken, maar hier een adept uit een mysterieschool aan het woord is, een gnosticus, zo men wil.
Ef. 4:8-10 Daarom staat er: ‘Toen hij opsteeg naar omhoog, voerde hij gevangenen mee en schonk hij gaven aan de mensen.’ 9 ‘Hij steeg op’ – wat betekent dat anders dan dat hij ook is afgedaald naar wat lager ligt, naar de aarde? 10 Hij die is afgedaald is dezelfde als hij die opsteeg, tot boven de hemelsferen, om alles met zijn aanwezigheid te vullen.
Dat de schrijver van deze woorden helemaal geen geschiedenis in zijn hoofd heeft zoals waar Lucas mee aankomt, kan men al hieraan zien, dat hij verwijst naar iets wat geschreven staat in het Oude Testament. De schrijver verwijst hier naar Psalm 68:17-20, waar we kunnen lezen
Jahweh woont op de berg voor eeuwig.
Met machtige wagens, tweemaal tienduizend,
met duizenden en duizenden,
trok Jahweh van de Sinai naar het heiligdom.
U voerde gevangenen mee,
eiste gaven van opstandige mensen,
en steeg op naar uw woning, Jahweh, onze God.
In de Efezebrief gaat het dus alweer om een eigenaardige interpretatie van oudtestamentische orakels die Paulus kan geven aan die oude teksten, die allang niet meer gelezen kunnen worden in hun oorspronkelijke betekenis en wereldbeeld. Via uniek en voor ons moderne mensen onbegrijpelijk nieuw inzicht dat hij via openbaring gekregen heeft kan hij ze ’duiden’ op hun ’eigenlijke’, ’diepere’ betekenis, of, zo men wil, vervulling in het verhaal over zijn mystieke, spirituele Christus. Met het ’afdalen naar wat lager ligt’ wordt niet de aarde bedoeld, zoals de nieuwe bijbelvertaling vertaalt, maar ’de diepten der aarde’, of ’de diepten onder de aarde’ (zoals het in vele andere bijbels vertaald wordt), oftewel het dodenrijk. Het verwijst naar een geloof dat ook in 1 Petrus 3:19 voorkomt, (en in de boeken de Hemelvaart van Jesaja en de Odes van Salomo), dat de rechtvaardigen die als gevangenen in het onderaardse Sheol leven, via dit werk van de Messias gered konden worden en naar de hemel boven getransporteerd. Juist dat Christus van deze diepste onderwereld naar de hoogste hemel gaat doet Paulus concluderen tot zijn laatste zin, dat hij alles met zijn aanwezigheid vult.
In de tekst van Fil. 2:9 gaat het al evenmin om een letterlijke hemelvaart, maar om een promotie om alle eer te krijgen:
Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, 7 maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, 8 heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. 9 Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10 opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11 en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.
De passage is onderdeel van wat men een ’christologische hymne’ noemt, een gnostisch gedicht dat Paulus hier aanhaalt. De zaken waarover de hymne het heeft moet men zien als gebeurend in hemelse sferen, niet als een letterlijk gebeuren op aarde. Een goddelijk wezen doet de gestalte aan van een mens en wordt vernederd, om juist daardoor te zegenvieren en verhoogd te worden, uitgeroepen tot degene die de meeste roem krijgt. Het mythische verhaal werkt als voorbeeld, wat in hemelse sferen gebeurt is als archetype voor hoe de gelovige zijn leven op aarde moet leven, via het esoterische principe van ’zo boven zo beneden’.
Alweer is deze tekst door en door gnostisch, een religieus filosoferen op een manier die voor veel eerste eeuwers blijkbaar heel indrukwekkend en geloofwaardig schijnt te zijn geweest.
In niets hebben deze teksten ook maar enige betrekking op een verhaal aangaande een hemelvaart van een historische persoon zoals we die in het evangelie van Lucas en Handelingen tegenkomen.
Alles wat Paulus te zeggen heeft over de mythe van Jezus is iets wat zich in een hemelse sfeer, een spirituele wereld plaatsvindt, precies zoals ook de schrijver van de Hebreeënbrief kan filosoferen.
Zoals gezegd kan dit ook worden opgemerkt uit het feit dat Paulus niet de term ’wederkomst’ kent.
Waarom negeerde Paulus de historische Jezus?
Nogmaals wordt Strengholt geconfronteerd met deze verstrekkende zaak. Aangezien de doorsnee christelijke gelovige geen enkel besef heeft van mysteriereligies, de gnostieke geloofsbeleving, en hoe dit zich uitstrekt tot in het Nieuwe Testament zelf via Paulus en de Hebreeënbrief en in een andere variant ervan in het Johannesevangelie, en hij dus de hele vraag niet begrijpt, kan hij niet anders dan deze geïrriteerd afdoen in drie zinnen:
“Wat een zalige cirkelredenering. Ja, inderdaad, Paulus negeerde de historische Jezus, zoals geconstrueerd in de twintigste eeuw. Maar de werkelijke Jezus kende hij en verkondigde hij.”
Terwijl hij het omgekeerde wil zeggen (dus een affirmatie wil geven van de historische Jezus zoals we die kennen uit de evangeliën) laat Strengholt in deze bewoordingen geweldig goed zien hoe inderdaad de vork in de steel zit: Paulus heeft helemaal geen boodschap aan een historische Jezus. Zoiets zou voor hem volkomen beside the point zijn, aangezien het geloof voor hem beleving is. Jezus kennen heeft niets te maken met feiten over een persoon die ooit geleefd heeft in Palestina, maar betekent dagelijks omgang hebben met een geestelijke realiteit en die gestalte geven in zijn eigen leven. Een geestelijke realiteit die af en toe via visioenen doordringt tot deze aarde. De werkelijke Jezus is voor Paulus dus van begin tot eind een product van de geest (die hij uiteraard met een grote G zou schrijven).
Paulus heeft zijn eigen informatie uit visioenen en noemt God als zijn getuige. Heeft hij dus zelf zijn boodschap verzonnen?
Deze vraag staat in verband met de vorige, namelijk met de tegenwoordige concensus onder bijbelgeleerden dat het christelijk geloof oorspronkelijk op sterk van elkaar verschillende manieren beleefd werd en verschillende vertakkingen ervan later tot één zijn gesmeed. De historische Jezus uit de evangeliën die we uit de bijbel kennen is een product van een latere tijd, die geplakt werd op een mystieke Christus die eerder gepredikt werd door apostels als Paulus en waaraan een historische Jezus volledig ontbreekt. Strengholt wijst deze zienswijze af door te wijzen op het boek Handelingen, waarin we kunnen lezen dat Paulus volledig samenwerkte met en onder toezicht stond van een groep leiders van een Jeruzalemse kerk, waaruit het allemaal zou zijn ontstaan en die fungeerde als centrale autoriteit voor wat het christelijk geloof behelsde. En die Jeruzalemse kerk zou direct ontstaan zijn als vervolg op waar de synoptische evangeliën mee besluiten.
Dit antwoord staat echter gelijk aan het volkomen negeren van de bijbelwetenschap. Dat de evangeliën allemaal late producten zijn en niets met ooggetuigeverslagen te maken hebben is in het voorgaande al beargumenteerd. Dat Handelingen geen betrouwbare geschiedschrijving is is al meteen duidelijk uit het cruciale feit, dat de schrijver (dezelfde als het evangelie van Lucas) weet heeft van het evangelie van Marcus, dat eindigt met de woorden: ‘Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd’”, maar deze woorden eenvoudig negeert en ervoor in de plaats het christelijk geloof in Jeruzalem laat ontstaan, vanwaaruit het zich verspreid zou hebben (Matteüs borduurt wel op Marcus verder en laat zijn Jezus in Galilea ten hemel varen). Hieraan alleen al kan men zien dat Handelingen een poging is om het christelijk geloof een geschiedenis te geven die de latere kerk zichzelf wilde geven. Centraal hierin staat dat Paulus verbonden moest worden aan het christendom dat na het jaar 70 zich ontwikkelde via de mythe aangaande een historische Jezus. De Paulus in Handelingen evangeliseert dan ook voortdurend door met een verhaal te komen dat slaat op de historische persoon die Lucas al in zijn evangelie beschreven heeft. Het heeft niets te maken met de echte Paulus die in een geheel andere tijd leefde. Dat Lucas/Handelingen wel tenminste 50 jaar later geschreven is dan waarin Paulus leefde komt ook hieruit tot uiting dat speurneuzen hebben ontdekt dat hij de geschiedschrijving van Josefus kende (die op het eind van de eerste eeuw schreef).
Een ander onderdeel van deze verbinding tussen Paulus en wat wij nu kennen als het latere orthodoxe christendom, was het produceren van nieuwe epistels die zogenaamd door Paulus geschreven waren, maar waarin de radikale Paulus opeens spreekt als een reaktionair die kan worden beschouwd als de schepper van de latere kerkregels (de hierboven genoemde Pastorale epistels).
Indien een apologeet als Strengholt algemeen geaccepteerde resultaten van de bijbelwetenschap geheel links wil laten liggen en net wil doen alsof de laatste niet van relevantie is, is dat natuurlijk zijn goed recht, maar het wordt dan wel onbegrijpelijk dat hij kan denken dat zijn boekje vrijdenkers van dienst zou kunnen zijn. Het verschil tussen een gelovige en een vrijdenker is nou net dat de laatste zich nooit bij ‘geloof alleen’ neerlegt, maar de redelijkheid ervan bij ieder onderdeel wat ter sprake komt uitgebreid wil overdenken, oftewel de wetenschappelijke studie van de bijbel voorop zet.
Zoals al eerder opgemerkt heeft Paulus geen weet van of interesse voor de historische Jezus. Voor Paulus had ‘evangelie’ niets te maken met wat wij er tegenwoordig onder verstaan, het verhaal van de vier evangeliën uit het Nieuwe Testament. Om dit goed te kunnen zien kan men kort op een rijtje zetten wat het evangelie voor hem (en anderen zoals de schrijver van de Hebreeënbrief die ook in de bijbel belandde) dan wél betekende:
-…omdat u hoopt op wat in de hemel voor u gereedligt. Daarover hebt u gehoord toen aan u de waarheid verkondigd werd en het evangelie u bereikte. Overal in de wereld draagt het vrucht en groeit het, ook bij u, vanaf de dag dat u over Gods genade hoorde en de ware betekenis ervan begreep… Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon, die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.
Beeld van God, de onzichtbare, is hij,
eerstgeborene van heel de schepping:
in hem is alles geschapen,
alles in de hemel en alles op aarde,
het zichtbare en het onzichtbare,
vorsten en heersers, machten en krachten,
alles is door hem en voor hem geschapen.
Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in hem.
Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk.
Oorsprong is hij,
eerstgeborene van de doden,
om in alles de eerste te zijn:
in hem heeft heel de volheid willen wonen (Kolossenzen)
-Nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en door wie hij de wereld heeft geschapen. In hem schittert Gods luister, hij is zijn evenbeeld, hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat hij een eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij. Zo is hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond… onze Heer Jezus, de machtige herder van de schapen, … een hooggeplaatste hogepriester die alle hemelen is doorgegaan (Hebreeën)
-Moge hij vanuit zijn rijke luister uw innerlijke wezen kracht en sterkte schenken door zijn Geest…Zo zal nu door de kerk de wijsheid van God in al haar schakeringen bekend worden aan alle vorsten en heersers in de hemelsferen, naar het eeuwenoude plan dat hij heeft verwezenlijkt in Christus Jezus, onze Heer.. Hij die is afgedaald tot onder de aarde is dezelfde als hij die opsteeg, tot boven de hemelsferen, om alles met zijn aanwezigheid te vullen (Efeziërs)
-Als de dood heeft geheerst door de overtreding van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak in zo’n overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven, dankzij die ene mens, Jezus Christus. Kortom, zoals de overtreding van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven…. Hij is gestorven om een einde te maken aan de zonde, voor eens en altijd; en nu hij leeft, leeft hij voor God. Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God…Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest, want de Geest van God woont in u…Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te laten leiden door onze eigen wil. Als u dat wel doet, zult u zeker sterven…Samen met Christus zijn wij erfgenamen: wij moeten delen in zijn lijden om met hem te kunnen delen in Gods luister…De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten… Omdat ik één ben met Christus spreek ik de waarheid (Romeinen)
-Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader…. Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood….ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met hem zijn…Met de kracht waarmee hij in staat is alles aan zich te onderwerpen, zal hij ons armzalig lichaam gelijkmaken aan zijn verheerlijkt lichaam….(Filippenzen)
Paulus’ evangelie bestaat volledig uit wat hij via direkte openbaring heeft ontvangen, een religie dat van begin tot eind gebaseerd is op mystiek en aan hem geopenbaarde mysterie. Wanneer Paulus iets te bewijzen heeft haalt hij het Oude Testament erbij om het te laten zien. Nergens heeft zijn boodschap raakvlakken met iets wat letterlijk gebeurd is op aarde of baseert het zich op wat een Jezus op aarde ooit leerde of wat hij via ooggetuigen gehoord heeft. Het gaat zelfs zover dat Paulus kan tegenspreken wat we weten uit de evangeliën. Eerder wees ik er al op dat hij laat weten geen wonderwerker te prediken. Wanneer Paulus een antwoord probeert te geven op de vraag waarom de joden geen gehoor geven aan het evangelie (Romeinen 9), bekijkt hij het van vele kanten, maar nu juist niet dat een historische Jezus het zelf gepredikt heeft onder hen! Hij laat nota bene horen: ”Maar dan is mijn vraag: hebben ze de boodschap soms niet gehoord? Natuurlijk wel, want er staat: ‘Hun roep klinkt over heel de aarde, hun woorden tot de uiteinden van de wereld.’” Oftewel dat het Oude Testament laat horen dat het overal verkondigd is! Blijkbaar zouden ze er kennis van kunnen hebben door het Oude Testament maar goed te bestuderen en de boodschap daaruit op te vissen.
Volgens Strengholt heeft Paulus een hoop informatie gehad aangaande de historische Jezus via ooggetuigen die hij ontmoet zou hebben. Maar deze bewering is een holle kreet want nergens in zijn brieven laat Paulus zien dat hij over zulke informatie beschikt. Paulus komt nooit aan met woorden die Jezus ooit gezegd zou hebben. Paulus beroept zich vier keer op wat hij ”van de Heer” ontvangen heeft, en in geen van die gevallen citeert hij woorden van de Jezus die ons bekend is uit de evangeliën. Zelfs het allereenvoudigste feit dat Jezus ooit op aarde heeft rondgelopen kunnen we niet opmaken uit de woorden van Paulus.
Wanneer men christenen met deze vreemde zaak confronteert komen ze aan met enkel twee zaken die dit alles zouden kunnen tegenspreken. Maar aan beide zaken waarmee ze aankomen kleven grote vraagtekens.
De eerste zaak is dat Paulus het over de instelling van het avondmaal heeft:
-U komt niet samen om de maaltijd van de Heer te vieren…Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, 24 sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ 25 Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.’ 26 Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat hij komt.
27 Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer. 28 Laat daarom iedereen zichzelf eerst toetsen voordat hij van het brood eet en uit de beker drinkt, 29 want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf. 30 Daarom zijn er onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven. (1 Kor. 11)
Ogenschijnlijk gaat dit over een avondmaal waarover we ook in de evangeliën horen. Maar juist dit is zeer aanvechtbaar. Paulus schrijft niet dat dit informatie is die hij overgeleverd heeft gekregen van andere christenen, maar informatie die hij direct van de Heer heeft, dus alweer via een visioen. Dit is uiteraard absurd indien er een overlevering was waar alle christenen weet van hadden. Daar komt bij dat de mysteriegodsdiensten algemeen een heilig maal kenden. Paulus gebruikt de term ’de maaltijd van de Heer’ die direct uit de mysteriecultussen komt. Deze heilige maaltijden zijn zo algemeen dat Paulus er een hoofdstuk eerder al voor waarschuwt niet deel te nemen aan de heilige maaltijden van rivaliserende mysteriegodsdiensten: ”… ik wil niet dat u één wordt met demonen. U kunt niet drinken uit de beker van de Heer en ook uit die van demonen, u kunt niet deelnemen aan de maaltijd van de Heer en ook aan die van demonen.” (1 Kor. 10)
Paulus laat bovendien niet weten dat hij ermee bekend is dat het een maaltijd was die Jezus met zijn discipelen genoot. Wanneer hij erop wijst dat men zijn eigen veroordeling uitroept wanneer men de heiligheid van dit maal niet beseft, geeft hij geen verwijzing naar Judas, het ultieme voorbeeld. Eerder heb ik er al op gewezen dat ook de schrijver van de Hebreeënbrief niet bekend is met het avondmaal.
Voorts komen de woorden die Paulus gebruikt niet overeen met wat de evangeliën Jezus laat zeggen. Al die versies verschillen ook met elkaar. Matteüs bijvoorbeeld verzint de frase ’ter vergeving van zonden’ erbij. Het evangelie van Johannes maakt het nog moeilijker. Volgens hem is er nooit een instelling van zo’n heilige rite geweest. Zelfs geen pesachmaal, aangezien Jezus daarvóór al werd gearresteerd. Hij verwijst wel naar het mystieke concept van eenwording met Jezus of identificatie met hem, door Jezus redevoeringen te laten houden waarin hij uitspreekt ”Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’
Nu begonnen de Joden heftig met elkaar te discussiëren: ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven!’ Daarop zei Jezus: ‘Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. (Jh. 6: 51-).
Alles bijelkaar genomen lijkt het het waarschijnlijkst dat het concept van de heilige maaltijd eerst ontstond via de mysteriereligies, en dat daar later een verhaal van is gemaakt dat het verbond aan een historische Jezus die een laatste joodse pesachmaaltijd genoot met zijn discipelen.
De tweede zaak waar men altijd mee aankomt is de frase ”de broer van de Heer”, die we vinden in Galaten 1:19: ”Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer.”
Het probleem hier is dat Paulus op geen enkele wijze enig respect betoont voor deze Jacobus. Terwijl Strengholt ons steeds vertelt dat Paulus zich zou onderwerpen aan en in overeenkomst zou zijn met de leiders-apostelen Petrus, Johannes en Jabobus, krijgen we uit Paulus’ brief aan de Galaten juist exact het tegendeel voorgeschoteld. De zogenaamde ’steunpilaren’ betekenden totaal niets voor hem, en hij kijkt juist op ze neer en schoffeert ze. Lees het volgende aandachtig:
1:15 Maar toen besloot God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en die mij door zijn genade heeft geroepen, 16 zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik hem aan de heidenen zou verkondigen. Ik heb toen geen mens om raad gevraagd 17 en ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Ik ben onmiddellijk naar Arabia gegaan en ben van daar weer teruggekeerd naar Damascus. 18 Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. 19 Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer. 20 God is mijn getuige dat ik u de waarheid schrijf. 21 Daarna ging ik naar het kustgebied van Syrië en van Cilicië. 22 De christengemeenten in Judea hadden mij nog nooit ontmoet, 23 maar iedereen had over mij horen vertellen: ‘De man die ons vroeger vervolgde, verkondigt nu het geloof dat hij toen probeerde uit te roeien.’ 24 En zij prezen God om mij.
2:1 Na verloop van veertien jaar ging ik opnieuw naar Jeruzalem, samen met Barnabas en Titus. 2 Dat was mij in een openbaring opgedragen. In besloten kring legde ik de belangrijkste broeders het evangelie voor dat ik aan de heidenen verkondig, want ik wilde me ervan overtuigen dat mijn inspanningen, toen en nu, niet voor niets waren. 3 Maar zelfs Titus, die mij vergezelde, werd niet gedwongen zich te laten besnijden, hoewel hij toch een Griek is. 4 Dat wilden alleen een paar schijnbroeders, die als spionnen waren binnengedrongen om erachter te komen hoe wij onze vrijheid, die we in Christus Jezus hebben, gebruikten. Ze wilden slaven van ons maken. 5 Maar we zijn geen moment voor hen gezwicht, want de waarheid van het evangelie moest in uw belang behouden blijven. 6 De belangrijkste broeders – hun positie interesseert me trouwens niet, God slaat geen acht op het aanzien van een mens – hebben mij tot niets verplicht. 7 Integendeel, toen ze inzagen dat mij de verkondiging onder de heidenen was toevertrouwd, zoals aan Petrus de verkondiging onder de besnedenen 8 – want zoals God Petrus kracht had gegeven voor zijn werk onder de Joden, zo had hij mij kracht gegeven voor mijn werk onder de onbesnedenen –, 9 en ze dus de genade onderkenden die mij geschonken was, toen reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen gaan, zij naar de besnedenen. 10 Onze enige verplichting was dat we de armen ondersteunden, en dat is ook precies waarvoor ik mij heb ingezet.
11 Maar toen Kefas in Antiochië was, heb ik me openlijk tegen hem verzet, want zijn gedrag was verwerpelijk. 12 Hij at altijd met de heidenen, maar toen er afgezanten van Jakobus kwamen, trok hij zich terug en at hij apart, uit angst voor de voorstanders van de besnijdenis. 13 De andere Joden deden met hem mee, en zelfs Barnabas liet zich meeslepen door hun huichelarij. 14 Toen ik zag dat ze niet de rechte weg naar het ware evangelie bewandelden, zei ik tegen Kefas, in aanwezigheid van iedereen: ‘Jij bent een Jood, maar je leeft als een heiden en houdt je niet aan de Joodse gebruiken; hoe kun je dan opeens heidenen dwingen als Joden te leven?’
Ten eerste kan men uit deze passage opmaken dat Paulus geen enkele behoefte had om informatie te verkrijgen via zogenaamde ooggetuigen van de carrière van Jezus. Hij ging pas drie jaar nadat hij christen werd voor het eerst eens een kijkje nemen in Jeruzalem, en verbleef er enkel twee weken. Daarna kwam hij veertien jaar later nog eens terug, en nota bene enkel omdat het nu eenmaal moest. Hij werd daartoe via weer een visioen opgedragen. Ten tweede beschrijft hij zijn bekering als een innerlijke ervaring, hem werd het christelijk geloof geopenbaard; hij schrijft er nog uitdrukkelijk bij dat hij van niemand raad nodig had!
Maar het blijft hier niet bij. Vervolgens laat Paulus hier nog in buitengewoon scherpe taal weten dat die zogenaamde belangrijke figuren in Jeruzalem wat hem betreft nobodies zijn, en ze hem totaal niets te leren hebben. Integendeel, ze moeten zich af en toe schamen en vooral naar hem luisteren! Hoe kan dit mogelijk zijn? Uiteraard enkel wanneer hun relatie tot Jezus op geen enkele manier verschilt van zijn eigen relatie! Men kan hieruit dus opmaken dat voor hem die steunpilaren niet betekende dat zij ooit een carrière hadden meegemaakt als discipelen van een historische Jezus, noch dat zij getuigen waren van een opstanding van een aardse Jezus, dus op een andere meer vooraanstaande manier ooggetuige dan hijzelf, laat staan dat ze een broer van Jezus zouden zijn. Indien Paulus weet zou hebben van díe zaken, zou hij zich nooit zo onbeleefd uitgedrukt hebben. Op grond hiervan concludeert men dat het aannemelijker is dat de frase ’de broer van de Heer’ oorspronkelijk een kanttekening is geweest van een kopiïst, een verklarende kanttekening die er in later tijd bij is geschreven, zoals men in NT-manuscripten tientallen kanttekeningen aantreft. Zo’n kanttekening kon door een volgende kopiïst dan weer gemakkelijk opgevat worden als deel uitmakend van de hoofdtekst (die de vorige kopiïst per ongeluk overgeslagen had), waar ook vele voorbeelden van zijn. Aangezien de oudste extante manuscripten van (gedeelten van) de Galatenbrief pas dateren uit de derde eeuw is dit zeer wel mogelijk. De opvatting dat Jezus een broer had die Jacobus heette is ook al verdacht aangezien ook de brief van Jacobus dit niet laat zien. De brief van Jacobus kan men zelfs lezen als een puur joods geschrift, waar niets christelijks aan te herkennen valt, net als de brief van Judas, die zegt een broer van Jacobus te zijn, maar ook al niets christelijks te melden heeft, laat staan iets persoonlijks over Jezus te vertellen heeft.
In 1 Kor. 9:5 komt nog eenmaal de term ”broeders van de Heer” voor. Deze term kan men alweer heel natuurlijk interpreteren als een bepaalde groepering christenen die zich ’de broeders des Heren’ noemde, dus geen letterlijke broers, maar broeders in figuurlijke zin, zoals christenen elkaar altijd aanspreken.
Ook de zogenaamde geloofsbelijdenis van 1 Kor. 15 die Paulus citeert, waarin de verschijningen van de opgestane Jezus op een rij worden gezet, geeft aanleiding tot de opvatting dat de vork geheel anders in de steel zit dan latere evangeliën en Handelingen ons vertellen. Hier wordt eerst Kefas (=Petrus) genoemd, dan de twaalf, dan 500 broeders, dan Jacobus, dan ”alle apostels”, en tenslotte Paulus. Deze formulering doet vermoeden dat ”de twaalf” een geheel andere groep was dan Kefas en Jacobus, ook dat met ”alle apostels” weer een andere groep bedoeld wordt. De Essenen van Qumran hadden bijvoorbeeld ook een bepaalde groep van 12 mebaqqerim (dat in het Grieks met bisschop wordt vertaald). Dat Paulus zichzelf ook in de lijst zet laat al zien dat hij niet aan letterlijke verschijning van een historische Jezus denkt, maar aan visioenen zoals hijzelf had ervaren.
Overigens worden deze 500 broeders die getuigen waren van de opstanding van Jezus altijd gretig door apologeten aangehaald. Vreemd, aangezien apologeten ook altijd Handelingen serieus nemen, en daar wordt nu juist verteld dat er niet meer dan 120 gelovigen waren in de beginfase (Handelingen 1:15). Of Paulus óf Lucas geeft ons dus verkeerde informatie, want beiden kunnen onmogelijk waar zijn. Blijkbaar spreekt Paulus hier over iets waar niemand in latere tijden toen de evangeliën werden opgeschreven nog enige weet van had. Hadden die latere evangelisten er over geweten dan is het uitgesloten dat ze het niet de moeite waard vonden te vermelden. Sommige bijbeluitleggers hebben het geprobeerd aan elkaar te lijmen door te veronderstellen dat Lucas de ’vijfhonderd’ (pentakosiois) omgewerkt heeft tot ’van pinksteren’ (tês pentêkostês).
Maar veronderstel nu eens dat Strengholt gelijk heeft: Paulus heeft weet van alles wat ons verteld wordt over de historische Jezus in de evangeliën en Handelingen, plus nog veel meer. Hij heeft weet van broers van Jezus, en dus van Jezus’ jeugd, van zijn eigen wonderlijke bekeringservaring die in Handelingen in geuren en kleuren wel driemaal verteld wordt, van de maagdelijke geboorte, de getuigenissen van Maria, de gebeurtenissen die vertellen over de machtige wonderen van Jezus, plus nog vele andere wonderen die Jezus heeft uitgevoerd, zoals Johannes het ons laat weten, een enorme voorraad aan leringen die Jezus onderwees en hij uit het hoofd heeft geleerd, plus de verhalen van honderden ooggetuigen aangaande zijn herrijzenis uit het graf en zijn uiteindelijke hemelvaart, de ongelovige Tomas enz. Stelt u zich voor dat u dit allemaal wist. Zou u dan de brieven van Paulus geschreven hebben zoals we die nu voor ons hebben liggen? Zou het voor u zelfs mogelijk zijn, ook indien u er bewust uw best op deed, om het zo te schrijven dat zelfs de kleinste verwijzing naar de historische Jezus er niet in voor zou komen?

