Zondag 12


De freethinker kat-en-christus

Zondag 12
De tekst van de bijbel is niet betrouwbaar

Er is geen originele bijbel die we kunnen bekijken. Zelfs geen vroege bijbel die we kunnen lezen.

Strengholt wijdt geen woord aan het feit dat zelfs de oudste snippers papyrus met een paar woordjes erop uit het nieuwe testament al tenminste honderd jaar later zijn dan de tijd waarover ze zogenaamd een geschiedenis vertellen. En we hebben het dan enkel over snippers met een paar leesbare woordjes. De bijbel die men leest is gebaseerd op teksten die meer dan 300 jaar later geschreven zijn dan de tijd waarover ze verhalen. Veel, zeer veel, ongelooflijk veel, kan er gebeuren in zo’n lange tijd binnen een geloof dat van begin af aan gekenmerkt wordt door een voortdurende strijd om de juiste leer en een stortvloed aan pseudepigrafen (=op valse naam geschreven). Men kan een bibliotheek vullen met wat theologen en historici hierover gespeculeerd hebben. Of we het nu met de ene bewering of de andere bewering eens zijn doet er uiteindelijk niet toe. Indien de bijbel als Gods woord beschouwd moet worden, voldoet de wordingsgeschiedenis van het nieuwe testament en het eindresultaat eenvoudig niet aan een standaard die hoog genoeg is. Indien iemand dat niet inziet stijgt zijn begrip van wat een God en goddelijk is niet uit boven de inzichten van gelovigen wier goden nu genummerd in de musea staan.

 
De hele vraag van hoe betrouwbaar de originele tekst gekopieerd is in de loop van de eeuwen is zowiezo van geen enkel belang, in vergelijking tot een veel belangrijker feit. Geen enkel verslag van het optreden van Jezus is door een ooggetuige geschreven. Erger nog, wie liep hem achterna en stond achter een palmboomje stiekem te kijken toen Jezus in de woestijn verzocht werd? En wie had beschikking over een uit de hemel gevallen recorder om het ellenlange gebed van Jezus in Gethsemane te registreren en het een honderd jaar later neer te pennen? Vele verhalen in het evangelie kunnen enkel gefantaseerd zijn.


Wanneer men verschillende kopieën van de teksten bekijkt zijn de onderlinge verschillen inderdaad van ondergeschikt belang voor iemand die een kritiek op het christelijk geloof wil geven. Veel variaties kunnen uitgelegd worden als menselijke vergissingen en kleine slippertjes. Tekstkritiek is dan ook enkel van belang voor gelovige christenen. Zij kunnen er tot in het oneindige verwoed over discussiëren welke kopieën betrouwbaar zijn en welke niet, om een vertaling op te baseren. De christenen tonen dus zelf aan dat de teksten niet betrouwbaar genoeg zijn, dat hoeft geen criticus van het geloof te doen.


Wel kan een vrijdenker er op wijzen dat er een aanzienlijk aantal gevallen bekend zijn van tekstuele aanvullingen die de latere kerk verzon omdat ze die nodig had [zulke aanvullingen vindt men in veel bijbels tussen haakjes]. Het is dan absoluut nutteloos om het argument aan te horen waarmee Strengholt op dit punt aangekomen komt, dat de toegevoegde tekst van marginale betekenis is, omdat de gehele leer van het christelijk geloof ook zonder die tekst rechtop staat. Het cruciale feit waarmee we namelijk te maken hebben is dat dit soort aanvullingen absoluut niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat iemand ooit oneerlijk was, en de leer van de kerk, oftewel theologie, van groter belang achtte dan eerbied voor de oorspronkelijke historische tekst. Iemand die erop studeert merkt op dat dit al het geval was voor de originele schrijvers van de evangeliën. Ze corrigeerden nota bene elkaar vanwege verschillende theologische opvattingen. Deze oneerlijkheid strekt zich zelfs uit tot het fabriceren van vele schrijfsels onder de valse pretentie dat het geschreven zou zijn door een apostel. Strengholt concludeert dat men er van op aan kan dat Petrus schreef wat we in de bijbel tegenkomen als de brieven van Petrus, maar blijkbaar heeft hij er nooit een studieboek op nageslagen, want er is geen tekstcriticus die zegt dat de eerste en de tweede brief door dezelfde persoon geschreven kan zijn.


Uiteindelijk is de zaak waar het om gaat er één die veel dieper gaat dan hoe goed alle kopieën met elkaar overeenstemmen. We hebben van geen enkel bijbelboek een autograaf, een origineel exemplaar. We hebben dus geen standaard waarmee we extante rollen kunnen vergelijken. Zelfs duizend kopieën geven geen uitslag. De eerste kopie van het origineel zou al een grove vervalsing kunnen zijn. Als de rest voor 99% betrouwbaar is gekopieerd zou het nog steeds betekenen dat het een grove vervalsing van het origineel was. Zonder origineel bestaat er dus volstrekt geen betrouwbaarheid.

 

Apologeten zijn wel te bewonderen voor hoe ze de argeloze gelovige zand in de ogen kunnen strooien. Wanneer Strengholt opmerkt dat er onvergelijkelijk meer afschriften van de 27 nieuwtestamentische geschriften zijn dan van de schrijfsels van Julius Caesar, dan klinkt het op het oog als een sterk argument. Totdat iemand je er op opmerkzaam maakt dat nota bene zelfs het historisch bestaan van Jezus goed in vraag gesteld kan worden, terwijl niemand het in zijn hoofd zou halen om het bestaan van Julius Caesar te ontkennen. Want voor de laatste hebben we onvergelijkelijk meer bewijs: hij heeft zelf geschreven, en wel over zaken die hij hooguit een paar maanden eerder beleefde, we weten via munten en beelden gemaakt in zijn eigen tijd hoe hij eruit zag, en we beschikken over getuigenverklaringen uit zijn eigen tijd (Cicero).

Ook is het altijd grappig te zien hoe apologeten meteen wel hun kritisch vermogen kunnen aanwenden wanneer ze geconfronteerd worden met een christelijk geschrift dat de bijbel niet haalde. Wanneer je aankomt met ’de geheime uitspraken van Jezus’ die men in het evangelie van Thomas tegenkomt zijn ze er als de kippen bij om die uitspraken die niet ingepast kunnen worden in het bijbelse beeld van Jezus uit te roepen tot ’onbetrouwbare, valse leringen, bedacht door de Gnostieken’.