Oorspronkelijk of de traditie volgend? 4


Hoofdstuk 4 – Het primitieve wereldbeeld van de bijbel

Hoofdstuk 4 is voor mij een grote teleurstelling. Natuurlijk wist ik dat professor Paul een zeer conservatieve theoloog is. Maar hij ontpopt zich hier tot iemand die de vrijwel unanieme consensus van geleerden tegenspreekt, oftewel iemand die zich in een extreme positie opstelt. Hij begint met illustraties van een platte aarde die op pilaren staat, en waarboven een koepel met zon, maan en sterren te zien is. De regen en sneeuw komen uit gaten in de koepel. Boven de koepel is een hemelse zee. Onder de aarde is een hermetisch gesloten holte, de sjeool, de plaats voor de gestorvenen. Deze voorstellingen zouden pas in 1898 (O.C. Whitehouse in het standaardwerk Hasting’s Dictionary) voor het eerst te zien zijn, en daarna talloze malen met lichte variaties overgenomen door anderen:

Afbeelding

Paul komt vervolgens met kritiek:

Paul schreef:

Het is een gangbare gedachte dat de Israëlieten slechts een voorwetenschappelijke, zelfs naïeve kijk hadden op het universum. Dit berust vooral op de interpretatie van het woord raqia’ , dat in Genesis 1 meermalen vertaald wordt met ’firmament’. Ook heeft het te maken met de aanname dat de Babyloniërs hetzelfde wereldbeeld hadden. Aan het einde van de 19e eeuw waren er veel kritische geleerden die veronderstelden dat de Israëlieten allerlei ideeën van de Babyloniërs overgenomen hadden. Dit standpunt berust mede op een late datering van het boek Genesis, in de tijd van de ballingschap. Die overtuiging van overname duurde voort in de twintigste eeuw, maar langzamerhand kwam er meer oog voor de vele verschillen in visie. Toch leefde de gedachte nog lang voort dat de Israëlieten voor hun wereldbeeld afhankelijk waren van Mesopotamische bronnen. Bij een vroegere datering van Genesis komen de verhoudingen anders te liggen en bovendien berust de interpretatie voor een groot deel op een enkele Babylonische term die op verschillende manieren opgevat kan worden, zoals hieronder blijkt…

Paul schreef:

Het woord raqia’ wijst niet op een een solide firmament met een hoeveelheid water erboven, maar het is de plaats waar de hemellichamen zichtbaar zijn.

De kritiek van Paul is vergezocht tot aan het wanhopige toe:

Paul schreef:

Othmar Keel heeft kritiek op zulk soort voortstellingen. Volgens hem zijn in het oude Oosten empirisch-technische en speculatief-mythische voorstellingen niet consequent van elkaar te scheiden. Er bestaat volgens hem een wisselwerking tussen het feitelijke en het symbolische in de beleving van de Israëliet.De openheid van de alledaagse, aardse wereld naar de sferen van goddelijk leven en bodemloze verlorenheid, zoals beleefd door Israel, vormt het hoofdonderscheid met onze hedendaagse voorstelling van de wereld als een gesloten mechanisch systeem. De grondfout van de gangbare voorstellingen van het wereldbeeld in het Oude oosten (zoals in getoonde afbeeldingen) is hun ontheiliging en hun levenloosheid. De wereld is volgens de bijbel en de oosterse voorstelling echter open en doorzichtig. Ze vormt geen levenloze schouwplaats. Het universum is levend en reageert op de schepper.

Moet deze wollige taal de bijbelse voorstellingen redden? Het is als kritiek leveren op iemand die een computer-rolspel analyseert en uitspreekt dat het gebaseerd is op fantasie, dat hij het spel ontheiligt door zich niet in te leven in het spel.

Twee hoofdstukken verder, bij de uitleg van Genesis 1, doet Paul nog enigszins duidelijker uit de doeken wat hij met raqia’ bedoelt:

Paul schreef:

Op de vierde dag maakt God de lichten ”in het firmament”. Hier wordt weer het woord raqia’ gebruikt, dat we kunnen weergeven met ”uitspansel”. Voor de mens op aarde staan de hemellichamen als het ware ”in het luchtruim”, ”in de atmosfeer”.

Wat betreft de betekenis van het woord raqia’ begaat Paul hier een intellectuele oneerlijkheid. De vertaling van raqia’ is zonder enige twijfel ’hemelgewelf’, ’hemeldak’, een uitgestrekte koepel van vaste materie dat uitgespannen of uitgehamerd (uitgeslagen) is. Dit kan men eenvoudig al opmaken uit het latijnse woord firmament, afgeleid van firmus (=solide, stevig), dat weer de vertaling was van het Griekse steréōma, letterlijk ‘het hard gemaakte, de grondslag’. Dat het deze betekenis heeft wordt bewezen door twee plaatsen in de bijbel: Genesis 1: 6-8, waar God de wateren scheidt via het maken van het hemelgewelf. Een deel van het water is daarna onder dat hemelgewelf, en een ander deel is volgens de Genesis-schrijver daarboven, oftewel wordt gedragen door het hemelgewelf; en Job 37:18, waar verwezen wordt naar de creatie van het firmament dat beschreven wordt als solide: ”Kun jij zoals Hij de hemelkoepel uithameren, die zo hard is als een gegoten spiegel?”
Welke encyclopedie of bijbelgeleerde je er ook op naslaat, allemaal herhalen ze deze betekenis van het woord:

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek, 2e druk, Van Dale schreef:

firmament [uitspansel] {firmament 1285} < latijn firmamentum [steun, stut, steunpunt voor een bewering]

Jewish Encyclopedia schreef:

De Hebreeërs beschouwden de aarde als een vlakte of een heuvel die als een halve bol in het water zwom. Hierover is het solide hemelgewelf gewelfd. Aan dit gewelf zijn de lichten, de sterren bevestigd. Deze hoogte is zo gering dat vogels ernaartoe kunnen stijgen en over de uitgestrektheid kunnen vliegen.

Catholic Encyclopedia schreef:

Het idee dat de hemel (sky) een enorme massieve koepel was, schijnt gebruikelijk te zijn geweest onder de oude volkeren wier ideeën over kosmologie tot ons zijn overgekomen. Zo zagen de Egyptenaren de hemel als een gewelfd ijzeren plafond waaraan de sterren werden opgehangen door middel van kabels (Chabas, L’Antiquité historique, Parijs, 1873, pp. 64-67). Eveneens in de geest van de Babyloniërs was de lucht een immense koepel, gesmeed uit het hardste metaal door de hand van Merodach (Marduk) en rustend op een muur die de aarde omgaf (Jensen, Die Kosmologie der Babylonier, Strasburg, 1890, pp. 253, 260). Volgens het idee dat gangbaar was onder de Grieken en Romeinen, was de hemel een groot gewelf van kristal waaraan de vaste sterren waren bevestigd, hoewel door sommigen werd aangenomen dat het van ijzer of koper was. Dat de Hebreeën soortgelijke ideeën koesterden, blijkt uit talrijke bijbelpassages. In het eerste verslag van de schepping (Genesis 1) lezen we dat God een uitspansel schiep om het hogere of hemelse van het lagere of terrestrische water te scheiden. Het Hebreeuws betekent iets geslagen of gehamerd, en dus uitgebreid; de Vulgaat-vertaling, ”firmamentum”, komt nauwer overeen met het Griekse ”stereoma” (Septuagint, Aquila en Symmachus), ”iets dat stevig of solide is gemaakt”. De notie van de stevigheid van het uitspansel komt bovendien tot uitdrukking in passages als Job 37:18, waar terloops wordt verwezen naar de hemelen, ”die het sterkst zijn, alsof ze van gesmolten koper waren”. Hetzelfde wordt geïmpliceerd in het doel dat aan God wordt toegeschreven bij het scheppen van het uitspansel, namelijk. om te dienen als een scheidingsmuur tussen de boven- en onderkant van het water, opgevat als ondersteuning van een enorm hemelreservoir; en ook in het verslag van de zondvloed (Genesis 7), waar we lezen dat de ”vloedpoorten van de hemel werden geopend” en gesloten” (viii, 2). (Zie ook IV 28 sqq.) Andere passages, bijv. Jesaja 42:5, benadrukken eerder het idee van iets uitgebreids: ”Zo zegt de Here God, die de hemel schiep en ze uitspande” (vgl. Jesaja 44:24 en 40:22). Genesis 1:14-20 stelt God voor als Hij die de sterren aan het firmament des hemels plaatst, en de vogels bevinden zich eronder, d.w.z. in de lucht als onderscheiden van het firmament. Op dit punt, evenals op vele andere, weerspiegelt de Bijbel eenvoudig de algemene kosmologische ideeën en taal van die tijd.

De term is de gehele christelijke geschiedenis door, tot aan de tijd dat het wetenschappelijk onderzoek de theologen voor problemen zette, op deze manier opgevat, iets wat Paul in zijn schets van het christelijke wereldbeeld doorheen de eeuwen, begrijpelijkerwijze maar niet eerlijk, weglaat:

Wikipedia schreef:

Een gedetailleerde christelijke kijk op het universum, gebaseerd op verschillende bijbelteksten en eerdere theorieën van Theophilus van Antiochië en Clemens van Alexandrië, werd geformuleerd door de 6e-eeuwse Egyptische monnik Cosmas Indicopleustes. Hij beschreef een platte rechthoekige wereld omringd door vier zeeën; aan de verre randen van de zeeën ondersteunden vier immense verticale muren een gewelfd dak, het firmament, waarboven in een verdere gewelfde ruimte engelen leefden die de hemellichamen bewogen en de regenval uit een enorme stortbak beheersten. Augustinus schreef dat er te veel geleerd was over de aard van het firmament. Hij schreef: ”We kunnen deze naam begrijpen als gegeven niet om aan te geven dat het bewegingloos is, maar dat het solide is.”

Babinski schreef:

De vroege kerkvaders waren het erover eens dat het firmament boven hun hoofd solide was. Origenes noemde het firmament ”zonder twijfel stevig en solide” (eerste preek over Genesis). Ambrosius zei in een commentaar op Genesis 1:6: ”de specifieke stevigheid van dit uitwendige firmament wordt bedoeld” (Hexameron). En Sint-Augustinus zei dat het woord firmament werd gebruikt ”niet om aan te geven dat het onbeweeglijk is, maar dat het solide is en dat het een onoverkomelijke grens vormt tussen de wateren boven en de wateren beneden” (De letterlijke betekenis van Genesis). Een dergelijke interpretatie van een stevig firmament ging zelfs door tot aan de vroege Reformatieperiode, toen Maarten Luther erop aandrong:

De Schrift zegt eenvoudig dat de maan, de zon en de sterren aan het firmament van de hemel werden geplaatst, waaronder en waarboven de hemel de wateren zijn… Wij christenen moeten anders zijn dan de filosofen [astronomen] in de manier waarop we denken over de oorzaken van dingen. En als sommige zaken ons begrip te boven gaan, zoals deze zaken over de wateren boven de hemel, moeten we ze geloven in plaats van ze goddeloos te ontkennen of ze aanmatigend in overeenstemming met ons begrip te interpreteren. (Martin Luther, Lezingen over Genesis)

Het argument dat de Israëlieten dit idee van het hemelgewelf zouden hebben overgenomen van de Mesopotamiërs is volstrekt overbodig. Het was eenvoudig een idee dat millennia lang door alle antieke volken onderhouden werd. Het denkbeeld komt al voor in vierduizend jaar oude Akkadische teksten, en dateert dus van ver vóór de bijbelse teksten. Paul zelf laat weten dat de Grieken in de zesde eeuw v.Chr. het idee al zozeer ontwikkeld hadden dat er wel acht sferen (bolvormige lagen), gemaakt uit hard materiaal, om de aarde waren (om de verschillende bewegingen van de hemellichamen te kunnen uitleggen). (Wikipedia laat weten dat deze gedachten pas in de vierde en derde eeuw v.Chr. ontstonden.) Dit laat zien dat noch begrip van de rondheid van de aarde, noch begrip van de bewegingen van hemellichamen geloof in een firmament in de weg zaten. Ik ervaar het daarom als volkomen nutteloos wanneer Paul verscheidene volkeren bij langs gaat, te beginnen bij de Babyloniërs en eindigend bij christenen die vertrouwd waren met de Griekse opvattingen om te wijzen op hun ontwikkelde kennis van de bewegingen van de hemellichamen om daarmee het idee van een firmament van tafel te schuiven. Benevens dat men de bewegingen van de hemellichamen en een ronde aarde op de een of andere manier kon combineren met het geloof in een firmament als constructie uit hard materiaal is het hier storend dat Paul een zeer lange geschiedenis laat voorbijgaan en daarbij uit het oog verliest dat de Genesistekst waarmee de bijbel begint uit een veel primitievere tijd stamt. Paul komt hierbij in de knoop met zijn eigen redeneringen. Een hoofdstuk verder dateert hij Genesis 1 tot de tijd van Mozes (ca. 1500 v.Chr.). Het moge duidelijk zijn dat de opvattingen van een schrijver in die tijd van geheel andere orde zijn dan de opvattingen van Hiëronymus die bijna twee millennia later de bijbel in het Latijn vertaalde. Maar dat Hiëronymus in zijn vertaling toch koos voor het woord firmamentum spreekt in dat geval boekdelen. Paul laat dit weten:

Paul schreef:

Er zijn toen ook geleerden geweest die het woord firmament onjuist vonden, omdat de hemelen niet uit vast materiaal opgebouwd zijn. Zij kozen voor het Latijnse woord expansium, waarvan ons woord expansie (uitdijen) is afgeleid.
Voor ons is van belang dat bij vroegchristelijke auteurs de voorstelling van de bovengenoemde tekeningen niet aanwezig was.

Wat de eerste opmerking betreft: onbegrijpelijk dat Paul hier enkel met een orakelachtige bewering aankomt en zelfs geen voetnoot geeft voor de lezer om hier wat meer duidelijkheid over te krijgen. Maar zo het waar is, dan is de woordkeus van Hiëronymus des te betekenisvoller: hij zwichtte niet voor nieuwlichterij, maar vertaalde wat de originele schrijver van mening was.
Maar wat de laatste opmerking betreft: so what? Het gaat niet om wat sommige vroege christenen dachten, of nog latere middeleeuwers, het gaat in de eerste plaats om wat de originele schrijver van Genesis 1 met zijn firmament bedoelde. En daarover bestaat echt geen twijfel:

Babinski schreef:

De reformatorisch-evangelische Paul Seely heeft verschillende artikelen over de stevigheid van het bijbelse firmament gepubliceerd in een conservatief evangelisch theologisch tijdschrift (”The Firmament and the Water Above”, Part I, Westminster Theological Journal, Vol. 53 (1991)) en “The Firmament and the Water Above”, Part II, Westminster Theological Journal, Vol. 54 (1992)). Seely voegt eraan toe: ”Zelfs degenen die mijn conclusie niet aanvaarden, erkennen over het algemeen dat ik heb bewezen dat tot in de moderne tijd alle volkeren overal op aarde geloofden dat de hemel letterlijk solide was, inclusief de Egyptenaren in wiens wijsheid Mozes werd opgevoed (Handelingen 7:22), en de Mesopotamiërs vanwaaruit de aartsvaders kwamen (Jozua 24:3).”

De Egyptenaren kenden vier pilaren waarop de hemelkoepel rustte. Zelfs tot in het uiterste noorden is men bekend met dit idee. In de Finse mythologie is sprake van een hemels voorwerp genaamd de Sampo. Het woord sampo is afkomstig van het woord sammas, dat paal, pilaar, betekent. Deze pilaar reikt tot aan de hemel ergens in het Noorderland, in het Fins Pohjola genaamd. De pilaar is met een gouden spijker aan de hemelkoepel, het firmament, verbonden en houdt die koepel op z’n plaats zodat niemand bang hoeft te zijn dat de hemel naar beneden valt. De Sampo wordt ook beschreven als een standbeeld van de persoon Sampo die de hemelkoepel draagt. De gouden knoop of gouden spijker zit op het hoofd van deze figuur. Het is de (vrijwel onbeweeglijke) Poolster (pohjantähti) die de aarde en de hemelkoepel aan elkaar bindt. De hemelkoepel draait de spijker rond, waardoor Sampo maalt. De Sampo gaat wel 9 vadems diep de grond in, en staat uiteindelijk op een koperen berg.

Paul moet het zelfs opnemen tegen professor Willem Ouweneel, die op dit punt op latere leeftijd [zie hier voor zijn jeugdiger beweringen] gezwicht is voor iets wat eenvoudig niet tegen te spreken is:

Paul schreef:

Willem J. Ouweneel kiest voor de benadering dat met raqia’ een hemelkoepel bedoeld wordt en hij keert zich tegen fundamentalisten die kiezen voor ‘dampkring’ of ‘atmosfeer’. Hij acht het een treffend voorbeeld van modern-wetenschappelijke inlegkunde. Ouweneel hangt echter te veel op aan de uitleg van een enkel woord raqia’.

De laatste opmerking van Paul is eenvoudig ongegrond. Er is sprake van het tegendeel: Paul probeert willens en wetens de betekenis van raqia’ te negeren. Zelfs het monumentale Theological Word Book of the Old Testament(1980) , dat is geschreven door conservatieve evangelische scholars en uitgegeven bij de conservatieve Moody Press, laat weten dat raqia’ een constructie is van uitgerekt of uitgehamerd hard materiaal.

Paul poogt vervolgens de ”wateren onder de aarde” te interpreteren als ”het water dat lager is dan het land”. Ga maar na, de vissen leven niet onder de aarde, maar eenvoudig in water lager dan de aarde. Deze opmerking omzeilt de kern van de zaak. Dat de aarde gezien werd als gesitueerd boven het water bewijst het feit dat die gezien werd als rustend op pilaren in een oceaan onder de aarde. Dit denkbeeld vindt men bijvoorbeeld terug in Psalm 24:2: ”Hij heeft de aarde op de zeeën gegrond en op de stromen gevestigd”, of Job 38:4-6: ”Waar was je toen ik de aarde grondvestte,…waarop zijn haar pijlers neergelaten?” Uit de allereerste verzen van de bijbel kan men bovendien opmaken dat deze oerzee al bestond vóórdat God met scheppen begon. God schiep de hemel en de aarde, maar duisternis lag op de vloed en Gods geest zweefde over de wateren. Het water is blijkbaar een gegeven dat niet geschapen hoeft te worden.
Paul brengt hier tegenin dat nergens wordt vermeld waarop die pilaren staan:

Paul schreef:

In Job 38:4-6 is niet alleen sprake van pijlers, maar ook van een hoeksteen. En bovendien: nergens wordt vermeld waarop die pilaren staan. Ook in de tekeningen blijkt dat niet. Loshangende pijlers bieden toch geen stevigheid? Dat is in de tekeningen een probleem, maar niet als we de tekst als beeldspraak opvatten.

Paul realiseert zich niet dat de interpretatie van beeldspraak echter geheel onmogelijk is, want indien niemand met het idee leeft dat de aarde op pijlers staat, dan haalt ook niemand het in zijn hoofd om deze beeldspraak te verzinnen, net zoals niemand het in zijn hoofd zou halen om de zon of de maan te beschrijven als pilaren nodig hebbend. Dat de antieke mens niet wist waarop de pijlers stonden was voor de antieke mens geen probleem om in die pijlers te geloven. De tekst van Job laat dit zelfs uitdrukkelijk zien. De pijlers worden namelijk vermeld in retorische vraagvorm: “Waarop zijn haar pijlers neergelaten?” De steller van de vraag weet dat niemand het antwoord daarop weet. Daarom stelt hij juist deze vraag. Het is bedoeld om de nietigheid van de mens ermee aan te duiden. Maar deze vraag is volkomen absurd indien de lezer weet dat de pijlers maar beeldspraak zijn.
Voor de teksten waar gesproken wordt over ”de schatkamers van de sneeuw” en ”de schatkamers van de hagel”, te vinden in hetzelfde hoofdstuk van het boek Job, haalt Paul er een dissertatie van Cornelis Houtman bij als autoriteit om ze te kunnen uitleggen als beeldspraak:

Paul schreef:

Hij meent dat de schatkamers van de regen, wind, sneeuw en hagel niet letterlijk bedoeld zijn. Het is aannemelijker dat de auteurs in de bijbel met dit woordgebruik aandacht willen vragen voor de orde, waardoor de kosmos gekenmerkt wordt. Tevens brengen zij op die wijze de ruimtelijke dimensie tot uitdrukking.

Aangezien de schrijvers geen enkel idee hadden van wat wij ”de ruimte” noemen is moeilijk te vatten wat Paul bedoelt met ”de ruimtelijke dimensie” en het ”aandacht vragen voor de orde” lijkt uit de lucht gegrepen en heeft nauwelijks de waarde van een tegenwerping. De gedachte van de schrijver is de macht van God te beschrijven. Dat doet hij door te wijzen op de gigantische onwetendheid van de mens wat betreft de natuurverschijnselen. Voor de mens zijn het allemaal grote raadsels, en dus ligt juist zeer voor de hand dat de schrijver niet beter wist of er zouden ergens concrete verborgen schatkamers van sneeuw en hagel en concrete pilaren zijn.
Te denken dat deze uitdrukkingen bedoeld zijn als beeldspraak houdt automatisch in dat de schrijver en lezers van de tekst een wetenschappelijk modelbeeld hadden, maar dat hebben ze juist niet, er was helemaal geen ander modelbeeld voorhanden dan de voorstelling dat de aarde op pijlers stond. En omgekeerd: iemand bekend met hoe sneeuw en hagel in werkelijkheid ontstaan, of dat de aarde een globe is die in de ruimte hangt zal nooit aankomen met beeldspraak die hier dwars tegenin gaat. Zoals niemand die weet heeft van de bolvormigheid van de aarde “de vier hoeken van de aarde” of “de einden van de aarde” als beeldspraak zal gebruiken.
Deze uitdrukkingen verraden dat de bijbelschrijvers over een primitief en volkomen onjuist wereldbeeld beschikten. Men kan er eenvoudig niet omheen.

Paul laat, al dan niet opzettelijk, volledig weg dat tot dit primitieve wereldbeeld ook behoort dat de bijbelschrijvers God zelf beschrijven als een wezen dat op een troon zit bovenop het firmament. Op exact dezelfde manier als een god ook in andere culturen wordt beschreven. In het British Museum kan men een illustratie zien daterend uit de 9e eeuw voor onze tijdsrekening, het zogenaamde kleitablet van de god Shamash.

Edward Wright in zijn boek The Early History of Heaven geeft deze uitleg ervan:

Edward Wright schreef:

De golvende lijnen aan de onderkant van dit tafereel duiden op water, en onder het water bevindt zich een stevige basis waarin vier sterren zijn gegraveerd. Deze wateren zijn dus de hemelse wateren boven de hemel. Deze tablet toont de god Shamash die als koning op de troon is gekroond in het hemelse rijk boven de sterren en de hemelse oceaan.

Op dezelfde manier spreekt de bijbel over God, als een wezen dat van boven op ons neerkijkt, in Genesis soms moet afdalen om iets te kunnen zien, op een troon zit, hoewel soms “wandelend langs de kring des hemels” (Job 22:14).
In hetzelfde hoofdstuk van Job waar over de schatkamers van de sneeuw en de pijlers van de aarde gesproken wordt leest men: “Woont God niet in de hoge hemel? Zie toch hoe hoog de hoogste sterren staan! Maar u denkt: Wat weet God? Kan hij richten door de donkerheid heen? Wolken omhullen hem zodat hij niet ziet.” Hier is sprake van een uiterst naïef wereldbeeld. Blijkbaar is de vrome spreker van mening dat God wel degelijk door de wolken heen en ‘s nachts in het donker kan kijken, maar veel ontwikkelder dan de persoon die het ontkent is zijn wereldbeeld niet.

Terecht merkt Paul op dat het in de bijbel niet louter gaat om ”beschouwing”, maar vooral om verwondering, lofprijzing en aanbidding. Deze opmerking is vanzelfsprekend, maar wanneer de theïstische evolutionist deze frase oplepelt, -hetgeen ze nooit nalaten te doen -, komt de behoudende christen altijd met het wederwoord dat dat niet betekent dat het hoe van de schepping geen enkele relevantie heeft.
Evenzo is dat hier het geval. Al deze details die de bijbel geeft zijn van groot belang: ze laten de moderne lezer overduidelijk zien dat de bijbelschrijvers eenvoudig met vele waandenkbeelden rondliepen.

De conservatieve moderne christen heeft de onmogelijke taak om de bijbel als norm voor het denken te behouden, en tezelfdertijd de geloofwaardigheid van de bijbel te behouden voor de mens die moderne kennis als standaard heeft. De gelovige kan deze moderne kennis niet ontkennen en hij kan het primitieve wereldbeeld dat in de bijbel overduidelijk naar voren komt niet omarmen. Hij wordt dus gedwongen om het allemaal te interpreteren als beeldspraak, alsof de antieke mens over dezelfde kennis bezat als de moderne mens. Bijzonder grappig, wanneer men zich bedenkt dat fundamentalisten in alle andere gevallen juist bekend staan voor het zoveel mogelijk letterlijk nemen van bijbelteksten.

Paul schreef:

Het bestuderen van historische verschijnselen is vaak subjectiever en meer bepaald door de eigen historische verschijnselen dan de herhaalbare experimenten. Wie overziet hoe in de 19e eeuw een speciale visie op het wereldbeeld van de Israëlieten opkwam, die nu grotendeels onhoudbaar blijkt te zijn, merkt dat de beoefening van de geschiedwetenschap en bijbeluitleg mede bepaald wordt door allerlei factoren in onze maatschappij.

De opmerking over subjectiviteit kan voornamelijk Paul zelf aangezegd worden. Dat de visie over het wereldbeeld van de Israëlieten ”grotendeels onhoudbaar blijkt” is ofwel wishful thinking van iemand die opgesloten zit in een kleine kring van sektariërs en nooit buiten is gaan kijken, of anders de meest flagrante misleiding van gelovigen voor wie Paul schrijft. Om een bewering ”grotendeels onhoudbaar” te noemen heeft men instemming van het grootste gedeelte van de wetenschappers die zich met deze kwestie bezighouden nodig. Het tegendeel is het geval. Zelfs de door Paul aangehaalde Othmar Keel die met kritiek op het plaatje komt, komt zelf aan met een eigen illustratie die er niet wezenlijk van verschilt.
De teksten die het antieke wereldbeeld illustreren omturnen tot beeldspraak en de vervalsing van het woordje hemelgewelf via het moderne woord ’atmosfeer’ werd al in 1954 door Bernard Ramm in zijn boek The Christian View of Science and Scripture (dat nu de status van klassieker heeft gekregen) als oplossing voor de evangelicalen voorgesteld. In de 64 jaar daarna heeft dit geen bijval gekregen in de wetenschappelijke gemeenschap. Sterker nog, wanneer zelfs professor Willem Ouweneel deze interpretatie aan de kaak stelt als ”een treffend voorbeeld van modern-wetenschappelijke eisegese (inlegkunde)” dan is het pleit hier beslecht. Dat kan men ook opmaken uit de bijbelvertalingen van de laatste 70 jaar. Gaf de Nederlandse bijbelvertaling van 1951 (NBG) van Job 37:18 nog de vertaling: ”Kunt gij zoals Hij de wolken maken tot een uitspansel, vast als gegoten spiegel?”, met de woordjes ’wolken’ en ’uitspansel’ nog ruimte makend voor een opvatting overeenkomstig modern begrip, geeft de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 heel duidelijk de betekenis van het origineel weer: ”Kun jij zoals Hij de hemelkoepel uithameren, die zo hard is als een gegoten spiegel?” Dit laat overduidelijk zien dat Pauls bewering dat de opvattingen van honderd jaar geleden ”grotendeels onhoudbaar blijken” bijzonder misleidend is.

Op het punt van dit sleutelvers bereikt Pauls wanhopige verdediging van wat niet te verdedigen valt nog een hoogtepunt. In een voetnoot laat hij weten:

Paul schreef:

Volgens velen is in Job 37:18 sprake van het uithameren van de hemel, die hard is als een gegoten spiegel. Wanneer een bronzen spiegel is gegoten kan alleen polijsten de spiegeling versterken, terwijl hameren de spiegel vernietigt. Het is aannemelijker dat Elihu de glans van de hemel bedoelt dan de hardheid. Robert C. Newman meent dat de vertaling ’spiegel’ niet juist is. Hij baseert zich o.a. op de Griekse vertaling.

Hier probeert Paul de vertaling van dit vers te ondermijnen door te stellen dat de vertaling ’uithameren’ niet past bij het vermelden van een gegoten spiegel, – vergezocht -, voorts het woordje ’hard’ om te turnen tot ’glans’, en tot slot het woordje ’spiegel’ geheel weg te moffelen. Wat een gelovige al niet moet verzinnen om van een lastig vers af te komen! Wat Newman ervoor in de plaats wil hebben laat Paul niet weten, maar ik heb het opgezocht op het internet. Hij wil het vers vertalen op deze manier:
”Can you, with Him, spread out the clouds, with the appearance of being poured out.”
Deze vertaling is gekunsteld tot aan brabbeltaal toe, en het is zonder meer vreemd dat Paul deze persoon serieus neemt. Eenieder die naloopt hoe deze man zijn argumenten beargumenteert (zie hier voor een link naar powerpoint teksten van Newman) zal concluderen dat hier geen expert Hebreeuws aan het woord is, maar een diletantische partijganger. Hij maakt zich ook schuldig aan wat men special pleading noemt: wat betreft alle andere omringende culturen accepteert hij dat ze in een hemelkoepel geloofden, maar voor Israël maakt hij een uitzondering.
Ik durf te wedden dat er in de gehele wereld geen enkele bijbelvertaling is die het vers heeft vertaald volgens dit voorstel.