Oorspronkelijk of de traditie navolgend? 8&9


Hoofdstuk 8 en 9 – John Walton en Denis Alexander

Hoofdstuk 8 en 9 geven een uiteenzetting en evaluatie van de bijbeluitleg die de op dit moment bekendste christelijke evolutionisten voorstaan.
John Walton (1952) is (was) van beroep hoogleraar Oude Testament en Denis Alexander (1945) een biochemicus en even later in Pauls boek bioloog. Op het internet wordt laatstgenoemde ook omschreven als neuroscientist. Wie weet is hij het allemaal.
De invloed van beide schrijvers in christelijke kringen is groot. Walton kreeg in 2013 bovendien financiële vergoeding om zich zeven maanden lang te wijden aan 65 lezingen in de VS en 15 in andere landen, om theïstisch evolutionisme uit te dragen.

De hoofdstukken confronteren ons met het merkwaardige feit dat overal in de tegenwoordige gelovige wereld aangetroffen wordt: bijbelinterpretatie is een multiple choice test en alle antwoorden zijn goed.

Volgens bovengenoemde christenen staat het buiten kijf dat het evolutionistische wereldbeeld dat de wetenschap heeft ontsluierd correct is. Ook staat buiten kijf dat de bijbelschrijvers opvattingen hadden die onjuist zijn, zoals dat de aarde op pilaren rust. Volgens Walton wisten de Israëlieten niet dat de zon verder weg was dan de hoogvliegende vogels. En Alexander laat weten dat indien we de tijd dat het heelal bestaat vergelijken met een dag van 24 uur, de Cambrische explosie van leven (iets meer dan 500 miljoen jaar geleden) pas ’s avonds om 9.10 uur plaatsvond en mensachtigen op aarde pas twee minuten voor middernacht verschenen. De huidige mensheid deed pas drie seconden voor middernacht zijn intrede. De gedocumenteerde geschiedenis van de mensheid is minder dan een vijfde van één seconde. En 99% van alle diersoorten die ooit op aarde geleefd hebben is uitgestorven.
Mijn felicitaties aan beide heren voor zoveel inzicht. Tevens concludeer ik dat enkel deze gegevens al geloof in de bijbelgod volledig onmogelijk maken.

Maar deze twee schrijvers verzinnen vanalles om tot de omgekeerde conclusie te komen! Het is duidelijk dat zij Genesis 1-11 dan moeten lezen op een nieuwe manier, één die geen christen vóór 1800 ooit aangehangen heeft. Ook dit zou men een beslissend argument kunnen noemen om hun opvattingen meteen af te doen als ondeugdelijk.

Beide schrijvers zijn goochelaars.
Walton schrikt er niet voor terug om een basisbegrip als ”scheppen” eenvoudig een andere betekenis te geven dan bijbeluitleggers ons sinds de derde eeuw voor Christus wijsgemaakt hebben. Uiteraard met een beroep op ”de oosterse denkwijze was anders dan die van ons”. Scheppen in Genesis 1 betekent niet het ontstaan van zaken, maar de inrichting en ordening van al bestaande zaken, het geven van taken aan deze zaken, het gereedmaken voor een doel dat God voor ogen heeft, namelijk de verering van God door de mens. En dit gebeurt keurig in zeven dagen van 24 uur in Genesis 1. Zo kan Walton het gehele evolutieproces laten plaatsvinden voordat de bijbel begint. Op de vraag waarom de bijbellezer van alle tijden het verkeerd begrepen heeft antwoordt hij dat het wereldbeeld van de oorspronkelijke bijbelschrijvers verloren is gegaan.

Bij evolutionistische bijbelgelovers komt natuurlijk altijd het probleem van de goedheid van de oorspronkelijke schepping ter sprake. En uiteraard kan het dilemma enkel opgelost worden door de betekenis van het woordje ’goed’ af te zwakken totdat het ook dood, doodmaken, pijn, lijden, en het sloopproces van de veroudering omvat. In het Nederlands kan iemand goed gek zijn, dus zo men ziet is dat voor menige bijbelgelover geen probleem. Alexander voegt er nog pittig aan toe dat ”zij die de realiteit van fysieke pijn, ziekte en dood voor de val ontkennen, zijn als struisvogels die hun kop in het zand steken.” Dus ja, de gelovige wordt wel gedwongen om bovengenoemde zaken positief op te vatten, en een god die het bestaan met deze ingrediënten creëert goed te noemen.

Uiteraard komt Walton – die door een andere professor the Indiana Jones of biblical Lost Worlds-titel krijgt (verwijzing naar zijn boekenserie Lost Worlds) – aan met de kreet dat de vorm waarin de bijbelteksten geschreven zijn gescheiden dient te worden van de inhoud (de boodschap). De eerste is tijdgebonden (kan dus onwaar zijn), maar de tweede is onveranderlijk en waar. Walton blijft zelfs rondlopen met de beroemde fundamentalistische term inerrancy (foutloosheid)! Als men maar de befaamde vergelijking in het hoofd houdt dat de bijbelse vertelkunst niet gelezen moet worden alsof het een foto weergeeft, maar het benadert alsof het om een schilderij gaat. Ik krijg niet te horen om welk schilderij het gaat, maar ik stel voor dat Picasso goed past bij de naoorlogse tijd van Walton.

Francoise Gilot well remembers that the painter born in Malaga once told her: ”Françoise, reality must be shattered. ”

Het eerste hoofdstuk van de bijbel geeft volgens Walton een verhaal waarin God een allang bestaande wereld gaat inrichten als een tempel, een kosmisch heiligdom. Oftewel het dient gelezen te worden als een inwijdingsceremonie. Wat het vervolg betreft, Adam en Eva zijn historische figuren, maar niet de voorouders van alle mensen, ook geen stamhoofden. Het zijn twee individuen door God als priesters uitverkozen, aangesteld om te bemiddelen tussen de wereld en God zelf. Walton meent ze zelfs te kunnen dateren op ”waarschijnlijk circa 150.000 jaar geleden” (dwz. in het jaar van het bestaan dat 8766 uren bevat nadat 8765 uur verstreken is). En het paradijs is zoals gezegd de heilige ruimte, gelijk de latere tempel, waar gemeenschap met God aanwezig is. ”De buitenwereld is niet slecht, maar ongeordend, zonder funktie”. De lezer die van rekenen houdt vraagt zich af hoe God 99,99% van de tijd van het bestaan geen funktie gaf aan de schepping.
”Vanuit deze buitenwereld dringt de slang (die niet ’slecht’ genoemd wordt) binnen en zaait twijfel.” Hoe letterlijk deze slang genomen moet worden krijgen we niet te weten. De lezer wordt enkel geconfronteerd met een theologische praatje: ”De slang vertegenwoordigt ongehoorzaamheid en verleiding en symboliseert daarmee ’het kwaad’. De zonde van Adam en Eva bestaat hieruit dat zij zichzelf tot bron van wijsheid en tot centrum van orde maken. Daarmee worden alle verhoudingen aangetast en raakt Gods schepping uit balans.” Wat dat ”uit balans zijn” precies betekent, oftewel hoe een daad van twee mensen de gehele schepping voor alle tijden aantast blijft een duister punt:

Paul schreef:

Adam en Eva zijn volgens Walton zowel historische figuren als archetypen. Zij zijn vertegenwoordigers van de mensheid: wat voor hen geldt, geldt voor ons allemaal.

Volgens mij heeft dat laatste meer met onbegrijpelijk magisch denken te maken dan met een gezonde redenering. ”Zowel historisch als ook archetypisch” is van twee walletjes die elkaar uitsluiten willen eten. Dat alle verhoudingen uit balans raken is des te moeilijker te vatten wanneer men Walton nog hoort zeggen dat de mens (en al wat leeft) vanaf het begin al sterfelijk was, en pijn en lijden bij het bestaan horen. Hij grijpt daarbij met beide handen het feit aan dat Genesis de mensheid niet bestempelt als ’gevallen’. Wat men vanouds ’de zondeval’ heeft genoemd was volgens Walton niet de zondige daad op zich, maar een verbroken relatie met God, oftewel overtreding vindt pas plaats wanneer men aansprakelijk is geworden. Men kan moeilijk de gedachte ontlopen dat het in dat geval maar jammer is dat God contact zocht met de mens, want blijkbaar waren alle verhoudingen in Gods schepping voordat Hij zich met de mens begon te bemoeien helemaal in balans.

Denis Alexander houdt het erop dat Adam en Eva neolitische boeren waren, die zo’n achtduizend jaar geleden leefden. ”In zijn genade koos God dit echtpaar uit om een relatie met hen aan te gaan. Ze kregen van hem een speciale positie in de schepping. Zo werden zij de eerste mensen die geestelijk met God leefden. De uitverkoren homo divinus leefde onder tenminste een miljoen andere homines sapientes en was een soort verbondshoofd (federal headship), zodat met de val van Adam de gehele mensheid viel.” Mij ontgaat nog steeds het verband tussen deze gebeurtenis en de gevolgen, en ben nu op het punt gekomen dat ik met de grootste tegenzin deze bespreking vervolg. Het schiet me te binnen dat ik me niet kan herinneren wanneer ik in mijn leven ooit zoveel werk stak in het bespreken van volslagen dwaze verhalen en zienswijzen. Dat er mensen zijn die hun hele leven wijden aan het verzinnen van en verdedigen van zoveel pertinente onzin, en er ook nog mensen zijn die er geloof aan schenken, is mij een volstrekt raadsel.

Paul valt het niet moeilijk met gedegen kritiek aan te komen wanneer het theïstische evolutionisten betreft:

Paul schreef:

Volgens de evolutietheorie is de mens een laatkomer op aarde. Bij Alexander is 99 procent van alle dieren reeds uitgestorven voordat de mens als ’nakomertje’ op het toneel verschijnt. Wat heeft de taak van de mens (verbonden met het beeld van God) dan voorgesteld?

Nu vraag ik me af hoe Paul reageert op kritiek van dezelfde soort op zijn geloof wanneer een atheïst uitspreekt: ”Volgens het christelijk geloof is God begaan met de wereld, en wil hij dat iedereen behouden wordt. Waarom heeft hij zich dan sinds Adam en Eva altijd enkel beziggehouden met ’uitverkorenen’ en heeft hij het overgrote merendeel van alle mensen die ooit geleefd hebben geheel links laten liggen? Wat heeft die zogenaamde liefde van God voor de mens dan voorgesteld?”

Een bladzijde verder vult Paul zijn kritiek nog aan met:

Paul schreef:

Volgens Alexander waren Adam en Eva de eerste mensen die met God leefden. Er bestonden al andere religieuze overtuigingen voor die tijd, omdat mensen in verschillende delen van de wereld naar God of goden zochten. Zij gaven hun eigen verklaringen voor de betekenis van hun leven, maar de homo divinus markeert de tijd waarop God zichzelf voor het eerst openbaarde.
Hoe moeten we dit standpunt van Alexander waarderen? Het houdt in dat mensen naar God of goden zochten, maar die niet konden kennen, want God had zich nog niet geopenbaard. Wat kunnen zij er aan doen dat zij de ware God niet hebben leren kennen? De nadruk komt dan meer op de onmacht dan op de schuld van de mensheid liggen [waar Paulus over spreekt].

Hiermee scoort Paul een punt voor christenen onder mekaar. Maar Alexanders opmerking dat de mens uit oertijden overal op aarde op eigen houtje zijn eigen religie uitvond impliceert dat religie de neerslag is van menselijke waan en fantasieën. Op de vraag van een ongelovige waarom het bijbelse geloof niet eveneens onderdeel hiervan uitmaakt gaan Alexander en Paul niet in.
Deze tunnelvisie (enkel in gesprek met verschillende christelijke visies) komt voor een atheïst soms storend over. Zo laat Paul bij zijn evaluatie horen:

Paul schreef:

Het valt te waarderen dat Alexander duidelijk voor zijn geloof in God uitkomt en dat hij de bijbel als het woord van God aanvaardt.

Een atheïst zoals ik kan moeilijk de gedachte ontlopen dat Paul bijgevolg geen waardering heeft voor een duidelijk uitgesproken atheïstische zienswijze wat God en bijbel betreft, al begrijp ik wel dat Paul dat niet bedoelt te zeggen. Hij staat bij dit scenario eenvoudig niet stil. Het valt buiten zijn gezichtsveld.

Walton en Alexander interpreteren het zondvloedverhaal als een locale overstroming. Hyperbolische taalstijl komt hier te hulp als argument. Vreemd dat men aan de ene kant naar redelijkheid zoekt, maar aan de andere kant – net als in het Adam en Eva verhaal – het verhaal toch ook deels beschouwt als zou het een weergave zijn van historische gebeurtenissen. Men deinst terug voor de geheel mythische interpretatie. Eén reden is dat de bijbel op talloze punten geloof verbindt aan historische gebeurtenissen. In het Oude Testament de mythe van een uittocht uit Egypte en goddelijke wetgeving die als een serie van buitengewone wonderbaarlijkheden beschreven wordt en in het Nieuwe Testament het meest centrale christelijke geloofspunt: de mythische opstanding en hemelvaart van Jezus. Toegeven aan het mythische resulteert in een omslag in het religieuze denken dat niet ver verwijderd is van een omslag naar atheïsme. Alexander laat horen dat een mythische interpretatie teveel de geschiedenis loslaat, en in het bijzonder geen ruimte laat voor een historische zondeval. Maar tezelfdertijd laten de evolutionistische bijbelvorsers weten dat er helemaal geen sprake is van een zondeval in Genesis, zoals dat in het historische christendom werd opgevat. Het is moeilijk om wijs te worden uit al deze redeneringen. Het laten vallen of laten staan van het historische is voor deze personen een spel van willekeur.

Paul betreffende Alexanders boek schreef:

Een naschrift vat de resultaten samen. Een evolutionaire geschiedenis is perfect consistent met de Scheppergod die in de bijbel geopenbaard is.

Geconfronteerd met zo’n uitspraak zie ik mij genoodzaakt om uit twee alternatieven te kiezen: ofwel deze aanhanger van evolutionistisch bijbelgeloof is warhoofdig, ofwel ronduit een bedrieger. Maar de beweegreden om tot zo’n onverantwoorde uitspraak te komen kan ik wel begrijpen, want Paul laat er op volgen wat Alexander er direct achteraan zegt:

Paul blijkbaar Alexander citerend schreef:

Christenen die de evolutietheorie aanvallen, brengen het evangelie in discrediet door intellectuele barrières voor wetenschappers op te werpen. Laten zij hun geld en energie steken in het goeddoen aan de naaste en aan de schepping.

Hoe begrijpelijk deze redenatie ook is, ”de juiste leer” versus ”valse leringen” is nu eenmaal iets wat essentieel en vanaf de eerste jaren dat het ontstond tot het christelijk geloof behoort. Het is de prijs die betaald moet worden voor een religie die zich wil baseren op een boek. Hoezeer een apologeet zich ook behelpt met propaganda, of het evangelie in diskrediet raakt is volkomen irrelevant in een discussie waar waarheidsvragen centraal staan.