Hoofdstuk 7
Overige verwijzingen naar de schepping in het Oude Testament
Paul vervolgt met wat Genesis 4-9 vertelt. Hij vangt aan met de opmerking dat hij diverse malen kort zal ingaan op historische en wetenschappelijke vragen die de Genesistekst oproept. Al gauw wordt duidelijk dat men hiervan niet te veel moet verwachten. Een van de meest in het oog springende contradicties met wat de wetenschap meent te weten laat hij echter geheel onbesproken, alsof het probleem niet bestaat, namelijk het feit dat Genesis vanaf het eerste hoofdstuk landbouw en veeteelt als een vanzelfsprekendheid beschouwt, iets wat tot de scheppingsorde behoort en niet door de mens is uitgevonden. Zo worden de landdieren geschapen in drie soorten: het vee, de kruipende dieren en de wilde dieren, wordt de mens in een tuin geplaatst om die te bewerken, na de zondeval wordt het akkerland vervloekt zodat de taak van de landbouwer moeizamer wordt, en zijn de zonen van Adam landbouwer en veehoeder.
Genesis 4 komt ook met de eerste vermelding van de menselijke waanzin een dier te slachten als offer voor God. Op dit punt heeft Paul daarover niets te vermelden, maar later, wanneer hij het boek dat bij uitstek bij offerwaanzin behoort (Leviticus) bespreekt laat hij in een voetnoot weten: “Door de offers, waarvoor veel dieren gedood werden, konden mensen in de goede relatie tot God komen en ‘leven’.” Dit geeft inderdaad weer wat de oermens en antieke mens dacht, maar geeft geen argument waarom zoiets op iets anders dan op primitieve waanvoorstellingen zou berusten.
Wat Genesis 6 betreft kan Paul de lezer niet helpen met wat de Genesisschrijver met “de zonen van God” bedoelde die gemeenschap hadden met “de dochters van mensen”. Als alternatief op hemelse wezens (engelen) stelt hij voor dat deze zonen van God nakomelingen van Seth zouden kunnen zijn en de dochters van mensen nakomelingen van Kaïn. De eerste groep zou godsvrezend zijn en de tweede niet. Een hopeloos gekunstelde uitleg, aangezien “dochters van mensen” onmogelijk naar iets anders kan verwijzen dan naar alle vrouwen die op aarde rondlopen. Maar hij is niet bereid om dan maar voor het enige andere alternatief dat alle eeuwen door aangeboden is te kiezen.
Op het zondvloedverhaal aangekomen houdt Paul zich uitgebreid bezig met de vraag of slechts van een regionale vloed sprake kan zijn. Hij houdt het op een wereldwijde vloed, waarbij hij de bergen van vóór de zondvloed meer dan een kopje kleiner maakt dan de huidige bergen, die tijdens en na de zondvloed zijn ontstaan, met behulp van tsunami’s, eb en vloed en verschuivingen van gehele continenten. Voor een wereldwijde vloed heeft hij bovendien nog argumenten van a tot n. Ik sla ze over, want erg moeilijk kan het zelfs voor een kind van zes niet zijn om op te merken dat de originele schrijver inderdaad een wereldwijde vloed in gedachten had.
Vreemd genoeg, – aangezien het de enige zaak was die mij in de tijd dat ik nog geloofde benauwde -, maar typisch voor hoe christenen met dit verhaal omgaan, laat Paul geheel de primitieve ethiek van de godheid onbesproken. God laat alle dieren en onschuldig pril mensenleven mede boeten voor zonden waar ze geen deel aan hadden. Onschuldige kleine kinderen die door God tot de verdrinkingsdood worden veroordeeld komen niet eens bij de professor op, en de eerstgenoemden worden afgedaan met de opmerking “In die straf delen ook de dieren”, zonder enige overdenking erachteraan wat betreft de redelijkheid ervan.
In hoofdstuk 10 aangekomen zit God weer met een mensheid die maar niet overeenkomstig de geboden van God wil leven. Ditmaal vertikken ze het in Lapland en Nieuw Zeeland te gaan wonen. “Blijkbaar zet de nieuwe mensheid de lijn van de oude mensheid voort”, concludeert Paul. De wijsheid die Mark Twain ooit opschreef wordt weer eens onderstreept:
Mark Twain schreef:
Het was een zeer slecht volk. En aangezien Hij niet kon bedenken er wat beters van te maken zag Hij wijselijk in dat het beter was ze maar weg te vagen. Dit is het enige werkelijk verlichte en hoogverheven idee dat de Bijbel over Hem vermeldt, en het zou Zijn reputatie voor alle tijden hebben gewaarborgd indien Hij zijn woord maar gestand had gedaan. Maar Hij is altijd enigszins onstandvastig -behalve in de reclame voor Hem- en zijn goede voornemens bleven in gebrek. Hij schepte op over de mens. De mens was Zijn beste uitvinding en de mens was op de huisvlieg na het schepsel waar Hij het meest plezier aan had. De gedachte dat Hij er volledig afstand van zou moeten doen was onverdraaglijk voor Hem. Hij besloot daarom om een specimen van het menselijk ras in leven te laten en de rest te laten verdrinken. Niets is kenmerkender voor Hem. Het was Zijn plan er een half dozijn te redden en dan helemaal van voren af aan te beginnen. Hij was niet in staat te voorzien dat ze op den duur weer even verrot zouden zijn, want ook Zijn v erziendheid kan alleen in de reclame voor Hem aangetroffen worden. (Zie: http://www.kolumbus.fi/volwassengeloof/marktwain.htm )
Het ontstaan van de menselijke talen kan Paul zonder moeite aan een godswonder toeschrijven:
Paul schreef:
Het ontstaan de de menselijke taal is één van de grootste raadsels in de huidige wetenschap. Er is geen duidelijke overgang van dierengeluiden naar de complexe menselijke talen, terwijl die er vanuit evolutionistisch standpunt wel zou moeten zijn.
Paul heeft bij deze opmerking ook nog een voetnoot waarin hij laat weten dat Juleon Schins het ontbreken en uitblijven van een darwinistische verklaring voor de oorsprong van talen als een indicatie beschouwt voor bovennatuurlijk ingrijpen. Dr. Juleon Schins is een senioronderzoeker opto-electronische materialen aan de Technische Universiteit te Delft, hetgeen blijkbaar kan gelden als expertise.
Het blijft een raadsel waarom Paul deze opmerkingen maakt, aangezien de mens in het Genesisverhaal al met een taal is uitgerust en het in Genesis 10 om het ontstaan van de talrijke verschillende talen gaat, iets wat wel degelijk door de wetenschap uitgelegd kan worden als een natuurlijke gang van zaken.
Paul komt een paar regels verder met nóg een voetnoot:
Het ontstaan van talen is vanuit evolutionair standpunt erg moeilijk te verklaren, mede omdat het vermogen te spreken samenhangt met de hersenen en de bouw van het strottenhoofd van de mens.
Maar dit is nog steeds volstrekt irrelevant wanneer de mensheid al over taal beschikt, en men het verhaal bespreekt waar de mensheid op slag overgaat van het spreken van één enkele taal naar talrijke verschillende talen.
Taalverwarring is volgens Paul een goddelijk oordeel over de ongehoorzame mensheid. Ik ben reuzebenieuwd wat Paul antwoordt wanneer men hem vraagt of het aanleren van een globale voertaal een zondige bezigheid is.
Nu God ze via een godswonder allemaal verschillende talen laat spreken en zo het probleem van ongehoorzaamheid denkt op te lossen, blijft er voor Paul enkel nog één probleempje over. Gelukkig kan dit probleem ook met één zin en een voetnoot opgelost worden:
Paul schreef:
De verschillen in rassen en huidskleuren lijken moeilijk in overeenstemming te brengen met de afkomst van één familie, maar de huidige kennis van de genetica biedt hiervoor mogelijke verklaringen.
waarna hij verwijst naar Don Batten Hoe bestaat het en Sarfati The Genesis Account.
Afzondering van groepen en klimatologische verschillen veroorzaken zoiets, maar of de korte tijd die hij daarvoor heeft volgens die boeken genoeg is laat Paul niet horen.
Paul stuit op nog een probleempje, waar hij van af komt via een zeer uitdagende oplossing die tegen alle wetenschappelijke bevindingen ingaat:
Paul schreef:
Wanneer alle mensen afstammen van Noach en zijn gezin, is het aannemelijk dat de kennis van de ene God, de schepper van hemel en aarde, bekend bleef in het nageslacht.Deze kennis kan op den duur verwaterd zijn en vermengd met vele andere opvattingen. Voor de visie op de ontwikkeling van de godsdiensten betekent dit dat het monotheïsme (geloof in één God) aan het begin van de geschiedenis staat.
Om deze ongehoorde bewering af te handelen laat Paul weten dat Don Richardson in Eternity in their hearts en Winfried Corduan in Neighbouring Faiths: a Christian Introduction to World Religions dit van mening zijn. Uiteraard komen we niet te horen op basis waarvan de godsdienstwetenschap tot de omgekeerde conclusie is gekomen. Hier zien we ten overvloede hoe oppervlakkig het boek van Paul is als zoektocht naar waarheid.
Overigens dateert Paul de zondvloed op 3300 v.Chr. zodat letterlijk alles wat historici denken te kunnen zeggen over de geschiedenis ná dit tijdstip gedateerd moet worden. Paul laat horen: “Vanuit de archeologie zijn er sterke aanwijzingen voor het bestaan van culturen in Sumerië en Egypte rond 3000 v.Chr.” Dat klopt, hoewel de hoogcultuur van Sumerië al gedateerd wordt vanaf 3500 v.Chr., maar een kniesoor die hierover valt. Paul refereert hier echter aan wat in de geschiedwetenschap bekend staat als de periode van de grootste bloei van een cultuur (Egypte vanaf 3100 v.Chr., India vanaf 2500 v.Chr. en China vanaf 2200 v.Chr.), maar vanuit dezelfde archeologie zijn ook sterke aanwijzingen dat er in het Midden-Oosten al culturen bestonden ver vóór die tijd, zoals Jericho 9000 v.Chr. Byblos 5000 v.Chr., Damaskos en Aleppo 4300 v.Chr. Paul laat niet weten hoe hij die gegevens rijmt met zijn geloof in een wereldwijde vloed, net zoals we in het ongewisse blijven hoe Paul omgaat met archeologische vondsten van nog vele duizenden, – zelfs tienduizenden – jaren ouder. Ook stelt het onze goedgelovigheid op de proef om te kunnen denken dat er voor de overgang van een totale wereldbevolking van 8 mensen tot aan een bloeiperiode van nooit eerder geziene hoogculturen in verschillende delen van de wereld maar 300 jaar nodig was.
Paul snijdt ook nog een interessant tekstkritisch probleem aan: de getallen in geslachtsregisters van Genesis verschillen in de Septuaginta (Griekse vertaling) behoorlijk van de Masoretische (Hebreeuwse) grondtekst. Zozeer dat de zondvloed op grond van de Masoretische tekst 950 jaar later gedateerd moet worden. Wanneer men deze tekst als autoriteit aanhoudt botst men op een fatale manier met de archeologie. Maar Paul heeft ook een andere reden om aan de chronologie van de Septuaginta vast te houden:
Paul schreef:
De lage getallen van de MT zijn pas vanaf de tweede eeuw na Christus bekend. Toen is het geschrift Seder Olam Rabbah ontstaan. Daarin is de chronologie bewust verkort (vooral de Perzische periode is veel te kort), zoals ook van Joodse kant wordt toegegeven. Dit heeft te maken met de berekening van de tijd waarin de Messias verwacht wordt, en het verschil van mening daarover met de christenen. Het is denkbaar dat toen ook de leeftijden in het boek Genesis bewust aangepast zijn. Dit kan niet bewezen worden, maar de vergelijking van de leeftijden in de verschillende tradities laat het patroon zien van het bewust hoger of lager maken van leeftijden, vaak met het getal honderd, wat er op wijst dat er niet zomaar overschrijffouten zijn gemaakt.
Vanwege welke reden zou de masoretische bijbeltekst bewust aangepast zijn? Een bijbeltekst bewust vervalsen is iets anders dan een willekeurige nieuwe tekst produceren met aangepaste getallen. De aanklacht is geen kleinigheid en geeft het vertrouwen in de betrouwbaarheid van de religieuze teksten een stevige knauw.
Ik ben gaan kijken op het internet om er meer over te lezen: https://hermeneutics.stackexchange.com/ … fathers-at
Ene Dr. Saul Pressman komt met een autoratieve stem vertellen hoe het inelkaar zit:
Saul Pressman schreef:
De Alexandrijnse Septuaginta is de meest betrouwbare. Het geeft de geboorte van Adam als 5404 v.Chr. De zondvloed is 3142 v.Chr. De geboorte van Abraham in Urfa is 2142 v.Chr. De Uittocht is 1453 voor Christus. De tempel is begonnen in 973 voor Christus. Het wordt vernietigd in 586 voor Christus. Deze data zijn in lijn met zowel de Egyptische als de Sumerische chronologie, als je accepteert dat Menes = Mizraim (zoals Manetho zei) en dat de predynastische periode van de Sumerische geschiedenis een archeologische fantasie is.
Is Pauls datering van de zondvloed op 3300 voor Christus en de hoogculturen van Egypte en Sumerië bijgevolg nu ook meteen een fantasie?
Pressman vervolgt:
Pressman schreef:
Het lijdt geen twijfel dat de leeftijden van de aartsvaders zijn veranderd, en we kunnen het tijdperk waarin het werd gedaan, vaststellen. Josephus begint zijn tweede boek rond 90 na Christus te schrijven, en de lengte van het leven van zijn aartsvaders komt overeen met de Septuagint (behalve voor Lamech, waar hij onverklaarbaar een fout van 6 jaar maakt. Aangezien we geen origineel manuscript hebben, alleen latere kopieën in het Latijn, zou deze fout door de vertaler kunnen zijn geïntroduceerd.) Na de tijd van Josephus verandert de levensduur van de aartsvaders. Het laatste tijdsbestek waarop deze wijziging aangebracht kan zijn is het einde van de opstand van Bar Kochvah 132 – 135 AD. Deze hele periode staat onder de religieuze controle van rabbijn Akiva, en aan hem moeten de veranderingen worden toegeschreven. De reden voor de veranderingen is simpel: concurrentie van de groeiende christelijke sekte, die de Torah en andere teksten gebruikten om te pleiten voor de realiteit van Jezus’ vervulling van de profetie voor de komst van de messias. Het Boek van Adam en Eva was rond deze tijd actueel en het stelt specifiek dat God Adam vertelt dat hij na 5500 jaar een verlosser zal sturen. Aangezien Adam werd geboren in 5404 v.Chr. (volgens de Septuagint (LXX), dat maakt dat Bar Kosiba de juiste leeftijd heeft (geboren omstreeks 96 na Christus). Rabbi Akiva roept hem uit tot de messias, verandert zijn naam in Bar Kochva, en hij leidt verder een massale opstand tegen de Romeinen, die er na bijna 3 jaar in slagen hen het land uit te werpen. De Joden verheugen zich, heiligen de stad Jeruzalem opnieuw, drukken munten met Bar Kochva erop, enz. De Romeinen zijn echter niet zo gemakkelijk te verslaan, en ze keren terug met 7 legioenen onder Severus en marcheren over het platteland, waarbij ze alle steden verbranden en alle inwoners doden, in plaats van het machtige Messiaanse leger frontaal te bevechten. Deze tactiek slaagt, en de Joden worden opnieuw verslagen, Jeruzalem wordt opnieuw met de grond gelijk gemaakt en de meerderheid van de overlevende Joden worden verdreven uit Judea. Zo begint de diaspora. In een poging de zaken weer bij elkaar te krijgen, nemen Rabbi Akiva en zijn overgebleven rabbijnse groep het besluit om het gebruik van de Torah om een nieuwe messias te verkondigen te voorkomen, en ze doen dit door in de geslachtsregisters de lengtes van de levens van de aartsvaders te veranderen. Daarom is er geen 5500 jaar meer voor Bar Kochva, en in feite zal het nog honderden jaren duren voordat de messias kan komen.
Een prachtige en redelijke uitleg van hoe de vork in de steel zit. Het apocriefe Boek van Adam en Eva zit hier achter! Iets wat Paul in zijn boek weglaat, omdat het laat zien hoe ongelooflijk bijgelovig de gelovigen uit de eerste eeuwen waren. Men beschouwde dit geschrift als gezaghebbend en liet zich dus zelfs oplichten met een overduidelijk vals geschrift! Hier kan men meer lezen over dit ludieke geschrift dat oorzaak werd voor het bewust vervalsen van de Hebreeuwse tekst. En hier kan men de tekst lezen.
Wat het Oude Testament hierna nog te vertellen heeft is voor het onderwerp in kwestie niet van wezenlijk belang. Zo heeft volgens het boek Spreuken God wijsheid gebruikt om deze wereld te maken, hetgeen natuurlijk geruststellend is, maar het feit dat zoiets vermeld moet worden kan ook gezien worden als behoorlijke reden tot verontrusting.
Misschien moet ik toch nog het boek Job vermelden, dat, zoals al eerder opgemerkt, kenmerken van een zeer primitief wereldbeeld vertoont, hetgeen Paul uitlegde als beeldspraak. Paul heeft nu behoefte aan het omgekeerde! Hij richt de aandacht op de vermeldingen van de Behemoth (Job 40 vanaf vers 10) en de Leviathan Job 40:20.41:25). Terecht merkt Paul op dat de identificatie met nijlpaard en Egyptische krokodil niet opgaat. Volgens hem moeten de beschrijvingen letterlijk genomen worden; ze duiden op herinneringen aan dinosaurussen. Wat betreft de Leviathan gaat dat met pijn en moeite, aangezien die met letterlijk mythische eigenschappen wordt voorgesteld: hij kan vlammen en rook produceren! Maar Paul weet dat er nog steeds een bombardeerkever bestaat die een orgaan heeft dat in staat is bepaalde stoffen tot een steekvlam of ontploffing om te zetten. En Chinese vuurspuwende draken kunnen op een vroegere realiteit teruggaan!
Paul schreef:
Voor hen die uitgaan van een letterlijke beschrijving van de schepping in Genesis 1-3, is het wel mogelijk dat dinosauriërs en mensen gelijktijdig geleefd hebben. Het is daarbij goed mogelijk dat een deel van deze dieren de zondvloed overleefd heeft.
Met een voetnoot erbij dat indien men het ongeloofwaardig vindt dat deze reusachtige beesten zich in de ark zouden bevinden, dit problem eenvoudig opgelost wordt door heel jonge dieren op te nemen.
Het wordt nóg mooier. In de Psalmen (74:13, 89:10,11) en in Jesaja (51:9) kan men bovendien nog horen dat God strijd heeft geleverd met Rahab, een vreselijke zeeslang. Dit komt overeen met wat buurlanden en de oorspronkelijke Kanaänitische cultuur ook van mening waren. Bijbelwetenschappers hebben daarom allang besloten dat de bijbel mythen bevat die stammen uit een nog veel oudere tijd dan Genesis 1, een tijd waarin het scheppen nog lang niet zo gemakkelijk was als ‘Hij sprak en het was’.
Om dit bijbelse probleem op te lossen roept Paul de hulp in van Johan Franke die in zijn boek Veelkoppige monsters laat weten dat de bijbelschrijvers inderdaad dit mythische material opnemen, maar ze zouden deze zaken begrepen hebben als mythe, en wilden enkel laten zien dat ze voor de Heere ‘speelgoed’ zijn. Meneer Gispen, ook heel wijs, vertelt ons dat er dichterlijke beschrijvingen van schepping en van de uittocht uit Egypte worden gegeven waar enkel gebruik is gemaakt van de mythen der omringende volken. Die moet men echter niet verwarren met de geschiedkundige beschrijvingen van schepping en uittocht, waarin juist getracht wordt de werkelijkheid te benaderen. “Wij moeten niet beginnen met de gegevens door elkaar te mengen en tot één geheel te verwerken.” De redeneringen overtuigen me niet. Zeggen dat draken enkel speelgoed zijn voor God heeft enkel zin wanneer men het heeft over werkelijk bestaande monsters, niet wanneer die beesten bij voorbaat al mythisch zijn.
Persoonlijk vind ik de opvatting van J.H.Kroeze (Strijd bij de schepping, 1962), die Paul ook voorbij laat gaan, de leukste. Hij meent dat de namen Rahab en Leviathan oorspronkelijk aan Israël zijn geopenbaard. Die originele openbaring Gods werd buiten Israël niet zuiver bewaard, maar is verworden tot mythische verhalen, mythen omtrent goden en drakenstrijd. Dat is zuivere koffie! Neem daar een voorbeeld aan, bijbelgelovers! Er heeft volgens Kroeze wel degelijk strijd bij de schepping plaatsgevonden, wat nog blijkt uit de woorden ‘woest en ledig’ en ‘duisternis lag op de vloed’, machten waartegen God het moest opnemen.

