Oorspronkelijk of de traditie navolgend? 3


Hoofdstuk 3 – Kerkvaders over schepping en zondvloed

Paul komt in hoofdstuk drie op voor hem vertrouwder erf, de theologie. Het hoofdstuk is een overzicht van wat de kerkvaders over schepping en zondvloed van mening waren. Zelf heb ik in de loop van de tijd uitvoerig hierover geschreven:
Wat betreft letterlijk lezen van de scheppingsverhalen:
viewtopic.php?p=525555#p525555
viewtopic.php?p=524290#p524290
viewtopic.php?p=525280#p525280

Wat betreft geloof in een letterlijke wereldwijde zondvloed:
viewtopic.php?p=344189#p344189

Paul gaat diverse kerkvaders bij langs en komt daarbij tot eenzelfde conclusie als ikzelf in bovenstaande forumbijdragen, namelijk dat zij weliswaar een voorliefde hadden voor typologische uitleg, het zoeken naar symbolische, geestelijke, morele en profetische betekenis van teksten, maar dat dit geen tegenspraak vormt met de historische, letterlijke uitleg. Dat ze tevens uitgingen van de letterlijke interpretatie van de eerste hoofdstukken van Genesis kan geïllustreerd worden met talrijke voorbeelden.
Pauls reden voor dit hoofdstuk is ook exact dezelfde als die ik had bij bovenstaande genoemde bijdragen (met dit verschil dat hij ingaat op andere auteurs, en ik reageerde op christenen die op het freethinkerforum beweringen deden):

Paul schreef:

Hedendaagse auteurs beroepen zich graag op gezaghebbende bronnen uit het verleden. Diverse theïstische evolutionisten menen dat het met een beroep op diverse kerkvaders mogelijk is om de eerste hoofdstukken van het boek Genesis vooral symbolisch op te vatten.

Dit is inderdaad een geijkte taktiek van evolutionistische gelovigen. Op het freethinkerforum werden deze beweringen gemaakt door Rene Fransen, Job en Kasper_Jopin.

Rene Fransen kwam ooit aan met een veelgehoord argument waarmee men wil aantonen dat ook Augustinus niet geloofde dat Genesis een historisch verslag was:

Al ver voor Darwin waren er mensen die hun vragen hadden bij Genesis, zoals de kerkvaders Origenes (3e eeuw) en Augustinus (4e eeuw). Augustinus ging er een groot deel van zijn leven vanuit dat de schepping in een ondeelbaar ogenblik had plaatsgevonden en in Genesis puur om didaktische redenen was uitgesmeerd over zes dagen.

Paul verwijst in een voetnoot naar een tekst van Louis Lavallee (1989), die haarfijn uitlegt hoe het wat deze zaak betreft met Augustinus zit:

Paul schreef:

De kerkvader schrijft dat de schepping in een enkel moment gerealiseerd werd. Dat leidde hij af uit Genesis 2:4, dat hij slechts kende vanuit het Latijn. In die vertaling staat: “Dit is het boek van de schepping van de hemel en de aarde. Toen de dag gemaakt was, maakte God de hemel en de aarde.” Augustinus trekt daaruit de conclusie dat God alles tegelijk schiep. De eerdere vertelling in Genesis 1 ging uit van zes dagen, maar volgens hem is hier sprake van één dag. Ter onderstreping van zijn standpunt citeert hij het apocriefe boek Jezus-Sirach. In Sirach 18:1 staat: “Die in eeuwigheid leeft, heeft alle dingen gemeenschappelijk geschapen.” De kerkvader meent dat de vertelling in Genesis 1 zes dagen gebruikt om de schepping inhoudelijk duidelijk te maken. De lezer verneemt zo stap voor stap wat God geschapen heeft.

Uitgelegd in vrijdenkerbewoordingen: Augustinus geeft hier blijk van een ontstellende onkunde. Hij beheerst het Hebreeuws niet, noch zelfs het Grieks op het moment dat hij desbetreffende passage schrijft (391, vijf jaar na zijn bekering), maar heeft enkel de Oud-Latijnse vertaling voor zich, een vertaling van een vertaling, die van Genesis 2:4 een foutieve vertaling geeft. Vervolgens interpreteert hij de (foutief vertaalde) woorden ”toen de dag gemaakt was” als dat het misschien zou kunnen betekenen dat alles op één moment geschapen is. Hij vervolgt met het aanreiken van een tekst uit Jezus Sirach (18:1 ”Die in eeuwigheid leeft, heeft alle dingen tesamen gemaakt”), waar hij zich alweer baseert op een Latijnse vertaling van een Griekse vertaling van het origineel. In het Grieks wordt het woordje ’koinè’ (=samen, gemeenschappelijk) gebruikt, dat vertaald is met het Latijnse ”simul”, dat naast ”samen” ook ”op één tijdstip” betekent. Augustinus leest het, geheel foutief, in die laatste betekenis.
Nu hij ’bewezen’ heeft dat de schepping in werkelijkheid op één tijdstip plaatsvond, komt hij als gevolg van deze uitlegcapriolen in de knoop met de vertelling in Genesis 1, en moet hij daar dus iets op verzinnen om de tegenstrijdigheid op te heffen. Hij komt daarbij met een buitengewoon vergezochte ’oplossing’: mensen die niet kunnen begrijpen hoe alles tezelfdertijd geschapen is kunnen de Schrift enkel begrijpen wanneer het verhaal langzaam, stap voor stap, voortschrijdt. Later verzint hij er nog een ’argument’ bij dat de vertelling zes dagen aanreikt omdat zes een perfect getal is.

Augustinus erbij halen als autoriteit om ons te doen overhalen naar de ene of andere zienswijze is absurd. Bovenstaand relaas kan enkel gelden als een schoolvoorbeeld van hoe men bijbeluitleg beslist niet moet beoefenen! In plaats van dat het een argument zou zijn voor een metaforisch lezen van Genesis onderstreept het bovendien juist hoezeer gelovigen in de antieke oudheid teksten letterlijk lazen en in alle serieusheid de meest naïeve redeneringen als argumenten konden beschouwen.
Dat Augustinus geen problemen had met de letterlijke betekenis van de teksten wordt bevestigd door zijn opmerking dat de aarde nog geen zesduizend jaar oud is (http://www.newadvent.org/fathers/120112.htm ). Deze uitspraak is gebaseerd op het berekenen van de ouderdom van de aarde aan de hand van de geslachtsregisters in Genesis 5 en 11. Deze geslachtsregisters werden algemeen als betrouwbaar geacht. Sexton noemt de joodse schrijvers Demetrius (ca. 200 v.Chr.), Eupolemus (ca. 160 v.Chr.) en Flavius Josephus (ca. 93) en de boeken Jubileeën (ca. 150 v.Chr.) en Seder Olam (ca. 150) als bronnen die op basis daarvan berekeningen maakten betreffende de ouderdom van de aarde. Paul voegt hier vroeg-christelijke bronnen (vóór Augustinus) aan toe: Theophilus van Antiochië (ca. 168), Julius Africanus (ca. 218), Origenes (ca. 230), Eusebius (ca. 315).
Ik kan er nog enkele rekenaars aan toevoegen die de Engelse Wikipedia vermeldt:

The earliest post-exilic Jewish chronicle preserved in the Hebrew language, the Seder Olam Rabbah, compiled by Jose ben Halafta in 160 AD, dates the creation of the world to 3761 BC while the later Seder Olam Zutta to 4339 BC. The Hebrew Calendar has traditionally, since the 4th century AD by Hillel II, dated the creation to 3761 BC.

De joodse traditie kan goed rekenen, ze weet zelfs dat de mens op de dag van Rosh Hashanah, de eerste vrijdag, geschapen werd! De mishnah laat ook nog weten dat Adam en Eva op de dag dat ze geschapen werden al hun eerste zonde begingen, iets wat sommige christenen overnamen.

Augustinus beschouwt in De stad van God ook andere zaken als historisch betrouwbaar, zoals de huwelijken tussen de kinderen van Adam en Eva, de bouw van een stad door Kaïn.

Een ander vaak herhaald argument van evolutionistische theïsten is dat de kerkvaders de zes scheppingsdagen niet letterlijk namen. Ook dit is een misverstand. Bijna alle kerkvaders namen de zes dagen wel degelijk letterlijk, maar gaven de scheppingsdagen daarenboven nog een tweede betekenis, waar iedere dag stond voor duizend jaar wereldgeschiedenis. Dit deed men – alweer volkomen naïef – op grond van een psalmwoord waar de dichter uitspreekt dat voor God één dag is als duizend jaar. Men dacht hieruit te kunnen opmaken dat de wereldgeschiedenis zesduizend jaar zou duren, aangezien de zevende dag de dag van rust was. Deze symboliek dateert al van vóór het christendom. De christenen namen het over.

Er zijn nog drie kerkvaders, Clemens van Alexandrië (ca. 150-216), Origenes (ca. 185-254), en Basilius (de Grote)(329-379), die van mening waren dat de schepping in werkelijkheid slechts in één ogenblik had plaatsgevonden en niet letterlijk in zes dagen. Paul legt jammergenoeg niet uit op basis waarvan zij dit deden. Hij beperkt zich tot een opmerking dat de allegorische uitleggers beïnvloed waren door het Griekse platonische en neo-platonische denken. Dit denken bood hoog filosofische bespiegelingen aan als antwoord op de oudere opvattingen te vinden in Homeros, die men te barbaars vond. Paul vermeldt het niet, maar heel verhelderend zou geweest zijn hier de redenatie van de jood Philo van Alexandrië voorbij te laten gaan om te illustreren op welke basis men een ‘geleerde interpretatie’ gaf:

Philo van Alexandrië, Creation of the World 3.13 schreef:

En hij zegt dat de wereld in zes dagen werd gemaakt, niet omdat de Schepper een lange tijd nodig had, want het is natuurlijk dat God alles tegelijk doet, en niet door een bevel uit te spreken, maar zelfs door erover na te denken ; maar omdat de geschapen dingen ordening vereisten, en getallen tot ordening behoren, en van alle getallen is zes volgens de natuurwetten het meest productief.

In het hoogontwikkelde Griekse denken zou het beneden de stand van een echte God zijn om het in stukjes en beetjes te doen.

Maar ook iemand als Origenes geloofde dat de wereld slechts enige duizenden jaren oud is, zoals hij ook geloofde in de letterlijke historiciteit van een wereldwijde zondvloed, waarover hij uitvoerig schreef (omdat hij er ook allegorische en geestelijke bespiegelingen uit kon putten). Wat geloof in een letterlijke zondvloed betreft laat Paul Justinus Martelaar, Theophilus van Antiochië, Tertullianus, Gregorius van Nazianze en Augustinus voorbij gaan.

Paul laat nog een laatste argument voorbijgaan, waarmee sommige theïstische evolutionisten Augustinus voor hun karretje pogen te spannen. Augustinus heeft een passage in zijn geschrift De letterlijke betekenis van Genesis (1.19.39), die inderdaad in moderne oren klinkt alsof het een commentaar is op hedendaagse creationisten:

Augustinus schreef:

Zelfs een niet-christen weet gewoonlijk iets over de aarde, de hemelen, en de andere elementen van deze wereld, over de beweging en de baan van de sterren en zelfs over hun afmeting en onderlinge posities, over de voorspelbare verduisteringen van de zon en de maan, de cycli van de jaren en de seizoenen, over de soorten dieren, struiken, stenen enzovoort, en deze kennis houdt hij voor zeker vanuit zijn verstand en ervaring. Nu is het een schandelijk en gevaarlijk ding voor een ongelovige om een christen nonsens te horen spreken over deze onderwerpen terwijl die bedoelt de betekenis van de Heilige Schrift te geven. We moeten alle middelen te baat nemen om een dergelijke pijnlijke situatie te voorkomen, waarin mensen een grote onwetendheid aantonen in een christen en hem minachtend uitlachen.

Het is begrijpelijk dat evolutionistische theïsten deze passage gebruiken om de redelijkheid van hun positie ermee te bevestigen. Maar dat doet de passage uiteraard niet. Noch kan deze passage gebruikt worden om ermee aan te geven dat het onverstandig is om wetenschappelijke onderzoeksresultaten tegen te spreken. Augustinus schreef er namelijk nog achteraan:

Augustinus schreef:

De schande is niet zozeer dat een onwetend persoon is uitgelachen, maar dat mensen buiten de geloofsgemeenschap denken dat onze heilige schrijvers zulke opvattingen huldigen. Tot groot verlies van hen voor wier zaligheid wij zwoegen, worden de schrijvers van onze Schrift bekritiseerd en verworpen als ongeleerde mensen.

Dit is nu net de situatie waarin de moderne christen zich bevindt. Of hij nu creationist is en de wetenschap verkracht of de antieke bijbel verkracht via het lezen ervan door een moderne evolutionistische bril, het resultaat is voor de ongelovige een klucht waar geen geloofwaardigheid aan toegeschreven kan worden.

Paul zet enige woorden van Augustinus als motto boven dit hoofdstuk. Een typisch christelijke uitspraak, één die voor gelovigen als axioma geldt, maar door buitenstaanders meteen ontmaskerd kan worden als de garantie om nooit in alle eerlijkheid op zoek te zijn naar waarheid. Het is de vrijwillige, of moet men zeggen moedwillige, aanranding van gezond denken:

Augustinus schreef:

Wij daarentegen steunen in de geschiedenis die onze godsdienst ons biedt op goddelijk gezag: al wat daarmee strijdig is beschouwen we dus zonder te twijfelen als volstrekt onwaar, afgezien van de waarde van wat die wereldse geschriften verder nog inhouden.

Merk op hoezeer vroom geloof synoniem is voor extreem: ”zonder te twijfelen” en ”volstrekt onwaar”.
Afgezien van dat extreme kunnen we Augustinus nog verontschuldigen omdat hij reageerde op niet-christelijke filosofische opvattingen, opvattingen die net zo goed als het christelijk geloof geen basis hadden in wat men tegenwoordig wetenschappelijk onderzoek noemt. Maar op het eind van het hoofdstuk gekomen laat Paul zijn vooringenomenheid wel zeer opzichtig zien door eraan toe te voegen:

Paul schreef:

Allerlei kerkvaders hadden een grote kennis van de wetenschappelijke filosofieën van hun tijd, zoals blijkt uit het citeren van auteurs en hun opvattingen, maar het is duidelijk dat zij bij botsingen met de Schrift daar afstand van nemen. Dat moet ons voorzichtig maken om snel de hedendaagse wetenschap als uitgangspunt te nemen voor de uitleg en interpretatie van de Bijbel, ook als die wetenschap nu meer op waarnemingen berust dan vroeger het geval was.

Ten onrechte geeft Paul aan de antieke filosofieën de toevoeging dat ze ‘wetenschappelijk’ waren. Dat waren ze duidelijk niet in de moderne betekenis van dat woord. Ze waren geleerd, maar verre van wetenschappelijk. De ontwikkeling van de wetenschappelijke methode is een modern fenomeen, en dat houdt in dat er geen vergelijking gemaakt kan worden met de antieke tijd. Paul waarschuwt ons de bevindingen van de wetenschap niet al te serieus te nemen, iets wat eenvoudig niet volgehouden kan worden wat betreft bepaalde zaken die tegenwoordig kunnen gelden als vaststaand, zoals dat de aarde miljarden jaren oud is. Kerkvaders hadden het gemakkelijk om hun filosofische opvattingen (bijbelgeloof) hoog te houden tegenover andere filosofische opvattingen. Ze hoefden slechts uit te spreken een andere mening te zijn toegedaan. De moderne mens staat echter voor een totaal andere situatie. Paul heeft gelijk wanneer hij stelt dat de bijbel duidelijk de aarde slechts enkele duizenden jaren oud laat zijn: dat is doorheen de geschiedenis door gelovigen beleden. Maar de wetenschap heeft aangetoond dat de ouderdom van de schepping miljarden jaren omvat. De gelovige staat hier dus voor een dilemma dat niet opgelost kan worden: de bijbel geeft foutieve informatie. Het is buigen naar de wetenschap of barsten.