Oorspronkelijk of de traditie navolgend ? 1


Inleiding

Nadat ik een uitgebreid commentaar schreef op het boek van Gijsbert van den Brink betreffende christelijk geloof en evolutie bestelde ik het boek van Dr. Mart-Jan Paul Oorspronkelijk, een boek dat hetzelfde onderwerp behandelt en ongeveer gelijkertijd geschreven en uitgegeven is, en ook een commentaar verdient. Benevens dat evolutie en christelijk geloof een interessant onderwerp is om te bespreken is het ook boeiend om de twee boeken naast elkaar te leggen en met elkaar te vergelijken. Ik heb het boek van Paul net ontvangen en begin met wat opmerkingen over de eerste indruk. Het boek van Paul heeft wel 468 bladzijden en is dus beduidend langer dan het boek van Van den Brink (343 bladzijden). En toch is het boek van Paul maar een fractie dikker. Wanneer je het boek van Van den Brink openslaat zou je denken dat het wel veertig jaar oud zou kunnen zijn: geel papier, ouderwets font en enkel tekst. Het boek van Paul daarentegen is gedrukt op prachtig wit papier, modern font en bevat illustraties, een deel ervan zelfs gekleurd. Mijn complimenten voor de vormgeving van dit boek: een plezier om te lezen, beter kan het niet.
Het register van personen genoemd in het boek van Paul omvat wel ca. 740 namen (boek van Van den Brink ca. 540), dat belooft veel goeds.

De aanpak van Paul is volkomen anders dan die van Van den Brink. Terwijl laatstgenoemde (met een kleine slag om de arm) uitgaat van de evolutieleer en dus enkel staat voor de vraag hoe evolutie gerijmd kan worden met bepaalde centrale leringen van het christelijk geloof, daarbij de gemakkelijkste weg kiezend door uitleg van bijbelteksten zoveel mogelijk achterwege te laten, haalt Paul juist alle mogelijke bijbelteksten erbij, en gaat hij daarenboven nog de christelijke geschiedenis bij langs, terwijl hij de evolutietheorie zo ongeveer links laat liggen. Hij behandelt het theïstisch evolutionisme weiliswaar in hoofdstuk 8 en 9 en somt zijn kritiek op in het allerlaatste hoofdstuk (hfdst. 15). Paul laat daar voornamelijk horen dat evolutionistische theïsten voor onoverkomelijke theologische ’knelpunten’ staan, iets wat ik na het lezen van het boek van Van den Brink beaam.
Paul moet bijgevolg dus de evolutieleer ontkennen, maar dat doet hij niet uitdrukkelijk. Hij beperkt zich door christenen te vermanen om voorzichtig te zijn met aanpassingen van hun opvattingen op basis van wat ’de wetenschap’ zegt, en evolutionisten te beschuldigen van levensbeschouwelijke vooringenomenheid. In hoofdstuk 14 geeft hij een overzicht van informatie die kritisch staat ten opzichte van de evolutieleer, en merkt hij op dat de laatste jaren vele vanzelfsprekendheden bestreden worden, waar hij uit concludeert dat men onmogelijk kan beweren dat de evolutieleer bewezen is. Misschien lees ik er te snel overheen, waarna ik het later recht zal zetten, maar mijn eerste indruk is dat deze schamele kritiek onvoldoende is om te gelden als een serieus weerwoord op evolutionisme en Paul het dilemma van de moderne gelovige niet echt bij de horens vat.

We hebben hier dus te maken met een theoloog, zelfs iemand die gespecialiseerd is in het Oude Testament. Wat hij te zeggen heeft over de bijbelteksten en hoe de christelijke geschiedenis daarmee is omgegaan is in ieder geval interessant om aan te horen.

Hoofdstuk 1 – Van feit naar geloof

In het eerste hoofdstuk geeft Paul een uitleg van begrippen zoals evolutietheorie, creationisme, theïstisch evolutionisme en de verschillende opvattingen over het begrip ’scheppen’. Het begint interessant te worden wanneer hij uitweidt over de wetenschap en de begrensdheid ervan benadrukt.
Hij legt uit dat wetenschap observerend en experimenteel kan zijn, maar historische wetenschap (waartoe geschiedeniswetenschap, archeologie, kosmologie, historische geologie, paleontologie en evolutiebiologie behoort) extrapoleert van waarnemingen in het heden naar het (soms verre) verleden. Dat houdt in dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek wanneer het historische wetenschappen behelst over het algemeen niet zo vaststaan als in de experimentele wetenschap. Bij ’oorsprongswetenschappen’ (die dus per definitie uitspraken doen over het verre verleden) komt meer dan bij andere wetenschappen levensbeschouwelijke opvattingen van de wetenschapper de hoek om kijken.
Hij komt (in navolging van religieuze hoogleraren Maarten Verkerk en Marc de Vries) met vier niveaus die elkaar beïnvloeden:
1. Feiten.
2. Theorieën
3. Vooronderstellingen (axioma’s die aan de wetenschap vooraf gaan en niet te bewijzen zijn)
4. Geloof

Dat feiten niet altijd feiten blijken te zijn is altijd goed om in het oog te houden. Dat verschillende theorieën dezelfde feiten kunnen uitleggen is ook altijd goed om te onthouden, evenals dat niemand ontkomt aan voorwetenschappelijke axioma’s. Het werkelijke probleem komt pas op niveau vier. Met geloof bedoelt Paul religieus geloof:

Paul schreef:

Het laatste niveau is dat van het geloof. Geloofskennis heeft een ander karakter dan wetenschappelijke kennis. Geloofskennis wordt niet gekenmerkt door experimenteren en analyseren, maar door gelovig luisteren en belijden. Geloofskennis heeft onder andere betrekking op de zin en doel van de hele werkelijkheid. Die kennis kan wel gevoed worden door wetenschappelijke kennis. Ook omgekeerd bevat het geloof inzichten en motieven die voor een wetenschapper waardevol kunnen zijn.

Wat Paul niet uitspreekt, maar duidelijk uit de uitleg van dit onderste niveau geconcludeerd kan worden is dat religieus geloof de wetenschappelijke methode danig in de weg zit. ’Geloofskennis’ is een geheel subjectieve en willekeurige zaak indien er – zoals Paul hier zegt – geen experimentatie noch analyse bij aan te pas komt, maar het enkel gebaseerd is op ’gelovig luisteren’ en ’belijden’. Tien punten voor eerlijkheid hier wat betreft de essentie van geloof, maar vreemd dat Paul hier denkt dat iedere wetenschapper met dit probleem zit. Hij vervolgt door Henk Geertsema aan te halen die uitspreekt: ”Wetenschap wordt noodzakelijk beïnvloed door levensovertuiging. Wie ervan uitgaat dat heel de werkelijkheid is voortgekomen uit materie via een proces van evolutie gaat evenzeer uit van een geloof als wie God als schepper van de werkelijkheid belijdt”. Dit is de gebruikelijke houding van de gelovige: de niet-gelovige ook met een geloof opzadelen. Maar dit wordt ten onrechte gedaan. Een niet religieus-gelovige wetenschapper gaat helemaal nergens van uit (tenzij hij net als de religieus gelovige het slachtoffer is van een ideologie). Een wetenschapper die eenvoudig wetenschappelijk te werk gaat heeft wat ultieme oorsprongen betreft enkel vraagtekens, en komt enkel met antwoorden voor zover de wetenschappelijke methode die oplevert. ”Gelovig luisteren” en ”belijden” behoren niet tot de wetenschappelijke methode.

Hoezeer religieus geloof en vervallen in subjectiviteit hand in hand gaan wordt in hoofdstuk 13 van Pauls boek, waar christelijke posities uit het verleden de revue passeren, uitstekend geïllustreerd. Hier Pauls beschrijving van de zienswijze van James McCosh, president van Princeton vanaf 1868:

Paul schreef:

Hij liet zich algauw positief uit over de evolutietheorie, omdat die volgens hem de glorie van God in de schepping toont. Hij beperkte de evolutie echter tot planten en dieren omdat evolutie van het menselijke geslacht zou ingaan tegen het duidelijke onderwijs van de Schrift.

Zowel de reden om de evolutietheorie deels te aanvaarden als de reden om die deels af te wijzen is puur gebaseerd op religieuze gronden, en heeft dus totaal niets met wetenschap te maken.

Het is jammer dat dit gegeven nooit door christenen opgemerkt wordt. Iemand die oprecht zoekt naar waarheid struikelt al over de eerste woorden van het boek. Paul schrijft boven ieder hoofdstuk een uitspraak die hij als het ware ingelijst wil zien, en de eerste waarmee ik begroet word zet al een domper op het hele boek:

Ariel Roth schreef:

We hoeven slechts te denken aan concepten als de uiteindelijke zin van het bestaan, moraliteit, goed en kwaad, keuzevrijheid, betrokkenheid, geweten, bewustzijn, doel, loyaliteit en niet-zelfzuchtige liefde om ons te realiseren dat er een werkelijkheid buiten de simpele oorzaak-en-gevolg verklaringen van de wetenschap bestaat.

Dit motto bij aanvang van het boek neer te zetten staat gelijk aan: waar het mij ten diepste om gaat is niet objectieve waarheid en wetenschap, maar de wereld van mijn menselijke gevoelens. Het is de zoveelste herhaling van de christelijke gewoonte om wetenschap als oppervlakkig en van weinig waarde te kenschetsen en het tegenover zaken te zetten die voor een mens van veel groter belang zijn.
Het reikt ook de dubieuze suggestie aan dat we hier aan een metafysische werkelijkheid waar men God kan postuleren zouden moeten denken om genoemde zaken pas goed te kunnen uitleggen.