Jezusmythicisme 5


De serie artikelen heeft zijn beste pagina’s achter de rug. Het vijfde deel begint vreselijk saai te worden. Lendering stelt dat hij in het voorgaande de balans heeft opgemaakt van het Jezusmythicisme, en nu overgaat tot een evaluatie van de methode.

Hij komt daarbij tot de verbazingwekkende ( 😉 ) conclusie:

Jona Lendering schreef:

Hoewel er dus noten te kraken zijn over de methode waarmee historici en andere oudheidkundigen het verre verleden benaderen, vermoed ik dat de historisch-kritische methode toch het beste, of het minst slechte, is waarover we momenteel beschikken.

Alsof dit niet de lucht is die mannen als Carrier, Wells, Brodie, Doherty en Price in hun leven dagelijks in- en uitademen! Hoe beledigend kan men worden?
Begrijpt Lendering dat de historisch-kritische methode volgen één ding is, en voet bij stuk houden dat een bepaalde richting die het historisch-kritisch onderzoek inslaat de enige juiste is, een ander ding? Lendering die meent mythicisten de les te moeten lezen over hoe degelijk wetenschappelijk onderzoek in zijn werk gaat, is duidelijk niet op de hoogte van het boek van Carrier, Proving History, waarin laatstgenoemde het Jezusonderzoek terechtwijst voor het volgen van een volkomen foutieve methodologie. Hoe men de waarde van Carriers aangeboden alternatief ook inschat, het neemt de terechte kritiek op de methodologie die aanbevolen wordt door Lendering niet weg.

Hier nog zo’n wijsheid:

Jona Lendering schreef:

“Die verklaring is de beste,” zoals Karl Popper het ooit verwoordde, “die het meeste verband legt tussen de meeste verschijnselen met de meeste variëteit.”

Denkt Lendering dat ook maar iemand van de mythicisten de uitspraak van Popper tegenspreekt? We hebben deze huis- tuin- en keukenwaarheid allemaal al op de middelbare school geleerd.

Lendering laat Schweitzer voorbijkomen als geloofwaardig scenario voor een historische Jezus. Wel, dat ben ik zolang ik met de zienswijze van Schweitzer bekend ben geheel met hem eens. Maar het mythicisme spreekt Schweitzers opinie helemaal niet tegen. Carrier bijvoorbeeld ziet het eschatologische denken als de vonk die de christelijke mysteriereligie op gang bracht:

Richard Carrier schreef:

Het christendom begon dus op dezelfde wijze als Islam en het Mormonisme: via hun belangrijkste apostelen (Mohammed en Joseph Smith), die beweerden via openbaring visioenen te hebben ontvangen van de ’eigenlijke’ leraar en stichter van hun religies, in beide gevallen een engel (Gabriël dicteerde de Koran en Moroni het boek van Mormon).
Dit model volgend begon het christelijk geloof als een Joodse sekte, toen iemand (meest waarschijnlijk Kefas, misschien door enkele toegewijden gesteund) beweerde dat deze ”Jezus” de Duivel te slim af was geweest, door te incarneren en gekruisigd te worden door de Duivel (in de hemelse gewesten die door de Duivel worden bestuurd), waardoor al Israels zonden verzoend werden, de tempeldienst overbodig was geworden, de vervulling van de belofte van God niet meer door Israels zonden tegengehouden werd, en het einde van de wereld in de nabije toekomst plaats zou vinden. Deze theorie volgend zien we geen gelovigen naar bewijsteksten zoeken nadat hun leider stierf, maar zien we hoe ze het verhaal van redding door dit hemelse wezen samenstelden via een pesher-achtige vertolking van de schrift. Men vond aanwijzingen voor dit alles vooral in Daniel 9, Jeremia 23 en 25, Jesaja 52 en 53, en Zacharia 3 en 6. Het was de oplossing voor een van de grootste theologische en politieke problemen die de Joden in die tijd hadden: hoe de wereld gered zou kunnen worden terwijl de tempel van God (en de verzoening van Israels zonden) in handen was van een corrupte elite, die ’uiteraard’ door God afgewezen werd.
Pas tientallen jaren later, nadat de wereld nog steeds niet zoals verwacht ten einde was gekomen, zouden latere aanhangers van dit geloof het evangelie van dit hemelse wezen allegoriseren door het een aardse setting te geven, een godmens die in de aardse geschiedenis optrad, als commentaar op het evangelie en haar relatie tot de maatschappij en de christelijke zending. Hetzelfde was eerder ook gedaan met andere hemelse goden en helden, die overal in de Grieks-Romeinse wereld een aardse geschiedenis kregen, een proces wat we tegenwoordig Euhemerisatie noemen, afkomstig van de schrijver Euhemerus, die de trend in de vierde eeuw voor Christus begon door de hemelse Zeus en Uranus uit te leggen als gewone mensenkoningen in het verleden die later gedeïficeerd zouden zijn.

Vandaar ook dat het eerste evangelie pas na de verwoesting van de tempel geschreven wordt. Sommige joden voelden zich gedwongen het joodse geloof radikaal te herzien. Er was geen hoop meer voor de joodse natie. De manier waarop ’de vromen’ de touwtje weer aan elkaar konden knopen is de creatie van een nieuw geloof waarin de redding van het individu centraal stond. Dit was exact wat in de mysteriereligies al honderden jaren rondging en via iemand als Paulus ook het joodse geloof al was ingeslopen.

Na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel vroeg men zich af hoe de Schrift de catastrofe niet voorzien had. In plaats van te twijfelen aan de juistheid van de heilige overlevering deed men de vrome alternatieve gevolgtrekking: de oorzaak lag niet in de heilige schrift maar het lag aan de joden zelf. De Schrift had alles wel degelijk voorzegd, maar de beloofde Messias en nieuwe Mozes was niet herkend! Het joodse volk als geheel had hem niet opgemerkt. Als gevolg daarvan was Jahweh gedwongen om het joodse volk weer te kastijden. Op deze manier was de catastrofe heel begrijpelijk en kon men opnieuw zijn hoop op iets vestigen. De vraag die opkwam hoe de messias onopgemerkt kon blijven werd door Marcus beantwoord door hem zoveel mogelijk in het geheim te laten optreden. Dat is de reden van wat bekend staat als ’het messiaanse geheim’ in het evangelie van Marcus.

Het gaat niet om het verdedigen van een zienswijze waar je vertrouwd mee bent en je je goed bij voelt. Het gaat om het afwegen van verschillende scenario’s. De verklaring die het meeste verband legt, of ook anders gezegd, die het minste raadselen achterlaat of de kleinste raadselen achterlaat.
Geschiedenis is geen exacte wetenschap. Er is wat betreft de oudheid bij talloze zaken geen zekerheid. Je opstellen zoals Lendering doet, is ongepast. Hij zou een voorbeeld moeten nemen aan Albert Schweitzer. Die schreef als slotopmerking over Bruno Bauer:

Albert Schweitzer schreef:

Bauers ’kritiek van de geschiedenis van het evangelie’ is zonder meer een dozijn biografieën over Jezus waard, omdat zijn werk, – zoals we pas nu na een halve eeuw kunnen zeggen – de kundigste en meest complete opsomming is van alle problemen aangaande de zoektocht naar een historische Jezus die ergens maar te vinden is.

Kijk, als je zo kunt spreken over iemand met wie je toch van mening verschilt, laat je zien dat je wat in je mars hebt.

’Mythicistische parallellen’ (Lendering bedoelt wellicht parallellen tussen het christelijk geloof en andere mysteriereligies) verklaren volgens Lendering minder dan een historische Jezus bezien in een joodse contekst. Dat kan echt niet waar zijn, want de centrale zaak waar het Jezus-verhaal om draait is de verrijzenis uit de dood van een godmens, in dit geval de joodse messias. Dat idee vind je wél (zij het in andere vormen) terug in hellenistische omringende mysteriegodsdiensten, hetgeen begrijpelijk maakt dat er op een gegeven moment dan ook een joodse versie van ontstaat: Maar zoiets ontwikkelt zich niet uit de puur joodse traditie. Vergoddelijking van een mens is de hoogste godslastering in de joodse religie. Pas nadat het idee zich eerst ontwikkelt gaan de christenen naar het OT om daar passende teksten uit op te vissen, die dan ook allemaal uit hun verband worden gerukt en bijgevolg laten zien hoe het ontstaan van het christelijk geloof juist heel moeilijk vanuit de joodse traditie beredeneerd kan worden.
Een pleiter voor de historische Jezus zou natuurlijk nog kunnen redeneren als een christen-fundamentalist en zeggen dat het ’wonder van de opstanding van Jezus’ blijkbaar mensen met niet te ontkennen feiten confronteerde, maar de opstanding als een feit beschouwen is typisch iets wat geen historicus bereid is te doen, want het bewijsmateriaal daarvoor is uiterst zwak.
Lendering doet net alsof de historicus het verhaal van de opstanding helemaal buiten beschouwing kan laten, en Jezus eenvoudig kan benaderen alsof hij een ’marginale jood’ was (dat is exact de betiteling die Lenderings autoriteit, John Meier, aan Jezus geeft). Maar uit historische marginale joden die ook nog op en top joods zijn ontstaat helemaal geen godmens. Die kan enkel ontstaan uit heidens (niet-joods) denken.
Misschien bedoelt Lendering enkel te zeggen dat het christelijk geloof in zijn geheel bezien meer verbindingen heeft met het joodse geloof dan met het heidense. Maar hoe zou dat een argument moeten zijn tegen het mythicisme? De mythicist Richard Carrier laat emfatisch horen dat hij het hiermee volkomen eens is:

Richard Carrier schreef:

Ik ben het volledig eens met James McGrath dat het christendom veel meer een product is van zijn joodse wortels dan van zijn heidense inspiraties. Ik heb dit al jaren herhaaldelijk gezegd, en opnieuw weet ik dat McGrath dit weet. Dus waarom schrijft hij alsof hij me op dat punt onderwijst, terwijl ik er in feite zelf mythici over heb opgeleid?

En waarom zou men in deze een heel kunstmatige scheidslijn moeten introduceren tussen jodendom en heidendom? Het is iedere bijbelwetenschapper bekend dat er al eeuwenlang syncretisme plaatsvond in het joodse denken.
Robert M. Price merkt op:

Robert M. Price schreef:

Het is niet nodig om naar het heidendom te gaan voor de mythe van de opstandingsleer. Het was van eigen bodem, ontstaan uit vroeger Israëlitisch polytheïsme.

(Jesus: Myth and Method)

Had Lendering zich ingelezen dan had hij geleerd dat mythicisten drie dwingende redenen hebben die ze tot het mythicisme deden overhellen:

Richard Carrier schreef:

Wanneer we zonder die geloofsaannames van start gaan en ervan uitgaan dat het christendom wellicht begonnen is via een geopenbaarde Jezus in plaats van een historische, dan zijn daar tenminste drie zaken die het bevestigen: de volgorde van het bewijsmateriaal laat exact die ontwikkeling zien (van hemels wezen in de brieven tot historisch optreden in de evangeliën), soortgelijke heiland-cultussen uit dezelfde tijd met eenzelfde soort achtergrondverhaal (een kosmische redder, later verhistoriseerd) en de oorspronkelijke Jezus Christus (in de brieven van Paulus) die er exact zo uitziet als de door Philo geopperde Joodse aartsengel Jezus, die met zekerheid niet bestond.
Wat betreft een historische Jezus, misschien hebben we die hypothese niet meer nodig.

Maar waar is die joodse Jezus die Lendering zo zeker maakt van zijn historische Jezus dan te vinden? Ongeveer een eeuw lang zagen alle jezusexperts Jezus in fundamentele tegenstelling staan tot het judaïsme, maar sinds P. E. Sanders in 1985 een boek publiceerde Jesus and Judaism is de mode opeens omgeslagen. Sindsdien moeten alle experts vooral beklemtonen dat Jezus first and foremost als een jood moet worden gezien. (Blijkbaar heeft dit te maken met de na-oorlogse tegenreaktie op het antisemitisme van de tijd daarvoor.)
Lendering gaat als axioma uit van deze joodse historische Jezus. Jezus heeft bestaan en dus heeft hij in Palestina rondgelopen, dus moet hij joods zijn geweest en dus heeft hij eruitgezien zoals hij in het evangelie van Matteüs is neergezet. Maar zijn axioma gaat duidelijk niet op. De originele evangelie-Jezus was juist die van Marcus. En Marcus heeft helemaal niets op met joden, hij schrijft voor niet-joden, christenen aan wie hij zelfs joodse gebruiken uit moet leggen en die zich helemaal niet aan de joodse wet hoeven te houden. Een voorbeeld van zijn schrijfwijze is Mc. 7:3: ”Farizeeën en alle andere joden eten namelijk pas als ze hun handen gewassen hebben, omdat ze zich aan de traditie van hun voorouders houden”. Zoiets schrijf je enkel wanneer je het duidelijk niet over een joodse Jezus hebt, en je weet dat je lezers niet of nauwelijks bekend zijn met het jodendom. Marcus zelf is zo slecht op de hoogte van het jodendom in Palestina dat je in zo ongeveer elk commentaar op Marcus kunt lezen dat wat Marcus hier opmerkt misschien gold onder de joden in de diaspora, vanwege dat ze omringd werden door ritueel onreine heidenen, maar dat het helemaal niet opging voor de joden in Palestina. Even later in 7:7 laat Marcus Jezus een vers uit Jesaja (29:13) aanhalen om de Farizeeën een lesje te leren, maar hij citeert de Septuaginta (de Griekse vertaling van het vers). Het punt dat hij wil maken kan helemaal niet gedaan worden op basis van de originele hebreeuwse tekst! En in 7:19 verklaart Jezus al het voedsel rein. Velen hebben opgemerkt dat Marcus zelfs geen weet had van de geografie van het gebied.
De conclusie is dat Marcus te ver van Palestina verwijderd was om ook maar iets over een echte historische joodse Jezus te kunnen vertellen.

Tel daar nog op het evangelie van Johannes dat van Jezus een Alexandrijnse halve gnosticus maakt. Johannes laat 71 maal voorbijgaan dat ’de Joden’ zijn vijanden zijn. Een historische Jezus baseren op de joodse Jezus houdt dus in dat Johannes zowiezo helemaal niet mee mag doen. Maar die trommelt Lendering mooi wel meteen op wanneer het hem uitkomt, bijvoorbeeld wanneer Johannes een verhaal geeft over de kruisiging van Jezus. Dan is het opeens een bron die Marcus bevestigt.
Tel daarbij ook nog op dat Paulus, oftewel het oudste christelijke getuigenis niet alleen geen weet heeft van een halachische Jezus, maar emfatisch de joodse wet afwijst.

De enige joodse Jezus die er te vinden is is pas door Matteüs uitgevonden, uiteraard omdat hij een joodse christen was, en dus het één en ander in Marcus naar zijn eigen opvattingen moest ombuigen. Maar dan is die joodse Jezus de schrijver van het Matteüsevangelie zelf, niet Jezus. Dat men wel tot deze conclusie gedwongen wordt blijkt eenvoudig uit het feit dat hij 90% van Marcus kopieert, oftewel dat hij zijn basisinformatie aan Marcus ontleent. Indien Matteüs van zijn basisinformatie van Marcus afhankelijk is, hoe zou hij wat de leer van Jezus betreft opeens beter geïnformeerd zijn dan Marcus?

Men kan zelfs volgen hoe hij van de Jezus van Marcus een joodse Jezus maakt: Marcus schrijft in 1:22 ”Ze stonden versteld van zijn onderricht, want hij sprak hen toe als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden”. Maar Marcus laat helemaal niet horen wat die leer was! Precies op dat punt last Matteüs de bergrede in, waarna hij kan eindigen met het vers van Marcus. Mt. 7:28 ”En toen Jezus deze rede had uitgesproken, stonden de mensen versteld van zijn onderricht, want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.”
Hoe nauwkeurig Matteüs Marcus corrigeert kan men zien uit het feit dat hij Mc. 1:27 (”Een nieuwe leer met gezag!”) mooi weglaat. Dat Jezus met gezag sprak kan hij overnemen, maar dat het een nieuwe leer was duidelijk niet.

Ik kom ook een oud blogartikel van Lendering tegen getiteld De joodse Jezus, waarin hij bovenstaande toegeeft:

Jona Lendering schreef:

Nu de rijkdom van de Dode Zee-rollen is ontsloten, weten we beter welke onderwerpen destijds belangrijk waren, en dat was minder het verzet tegen de Romeinen dan de halacha, de juiste manier om te leven volgens de Wet van Mozes. Een joodse Jezus moet dus halachische discussies hebben gevoerd en een voorbeeld vinden we in het Matteüsevangelie, waarin Jezus iemands verschrompelde hand geneest. Meteen volgt kritiek. Het is sabbat! Joden mogen niet werken! Jezus geeft lik op stuk…
Overigens gaat de redenering vermoedelijk niet terug op Jezus zelf. In het Marcusevangelie staat een oudere versie van hetzelfde verhaal. Dat Jezus’ argumentatie daar ontbreekt, suggereert dat ze is toegevoegd door Matteüs, die de farizese leer goed lijkt te hebben gekend en de redenering heel wel kan hebben toegevoegd. Van wie de argumentatie afkomstig is, is echter niet zo belangrijk. Óf Jezus voerde halachische discussies, óf een schriftgeleerde voelde zich aangetrokken tot de leer van Jezus.

In dit artikel van 2013 is het jezusmythicisme-debat nog helemaal niet in zijn gedachten, en komt het bij Lendering ook helemaal niet op dat het in de contekst van dát debat juist van beslissend belang is of men iets tot Jezus kan terugvoeren of het op conto van een evangelieschrijver komt te staan. Uiteraard maakt een jood die zich aangetrokken voelt tot de Jezus-mythe die Marcus verhistoriseerde van Jezus een halachische leraar. Maar indien het niet teruggevoerd kan worden tot Jezus zelf, dan hangt de historische Jezus weer in het luchtledige en kan die niet meer verdedigd worden met het argument ’de joodse Jezus’.
Overigens delegeert Lendering in datzelfde blogartikel zelf weer nóg een andere ’historische Jezus’ naar het rijk der fabelen:

Jona Lendering schreef:

Jezus was een jood en zijn leerlingen waren dat ook. Dat roept de vraag op waarom de christenen geen joodse sekte zijn gebleven. Daarnaar wordt veel onderzoek gedaan maar helaas nemen de historici die zich bezighouden met ‘the parting of ways’ nauwelijks de moeite het onderwerp uit te leggen aan het publiek, zodat er ruimte is voor kwakhistorici die verouderde interpretaties opnieuw tot leven brengen.
Eén zo’n zombietheorie is te vinden in het vorige maand dankzij FOX News onverwacht populair geworden boek Zealot, waarin Reza Aslan een Jezus schetst die werd gedreven door anti-Romeinse sentimenten. Nu de rijkdom van de Dode Zee-rollen is ontsloten, weten we beter welke onderwerpen destijds belangrijk waren, en dat was minder het verzet tegen de Romeinen dan de halacha, de juiste manier om te leven volgens de Wet van Mozes.

Ik merk op dat Lendering hier de afstotende term ”zombietheorie” gebruikt om andersdenkenden weer zonder argumenten en in plaats daarvan met de grootst mogelijke minachting weg te zetten, en concludeer dat zijn hooghartig gedrag zich blijkbaar niet beperkt tot de behandeling van jezusmythicisten. En alweer neemt hij niet de moeite om te vertellen dat deze ’zombietheorie’ ook verdedigd is door zeer geleerde, bekwame en gerespecteerde experts zoals Reimarus (1768) en Samuel Brandon (1967, 1968).

Er is geen ander onderwerp in de oudheid waar zoveel over geschreven is als over Jezus. Een conclusie wordt pas bereikt na een grondige studie waarin verschillende scenario’s naast elkaar worden gelegd. Ook kunnen er bepaalde compromissen zijn, waar de ene zienswijze moet toegeven dat de andere zienswijze inderdaad ook zaken aangeeft die men over het hoofd heeft gezien, of dat een theorie wat betreft de basisstellingen goed mogelijk is, maar wat betreft veel aangevoerde secundaire argumenten minder waarschijnlijk. Zienswijzen zijn er om uitgedaagd, bijgesteld of opgegeven te worden wanneer ze onderzoek betreffen waarin men nooit definitieve eindantwoorden kan krijgen.

Ik ben vreselijk teleurgesteld in de kwaliteit van wat Lendering in zijn serie blogartikelen over het jezusmythicisme naar voren bracht. Terwijl hij juist naar voren wil brengen dat hij de betrouwbare wetenschappelijke kant representeert, en bezorgd is over foutieve voorlichting, illustreert hij in zijn serie artikelen hoe dubieus zijn eigen wetenschapsbeoefening is en heeft hij zich bezondigd aan foutieve voorlichting van het publiek. Dat hij zich tezelfdertijd profileert als oudheidkundige maakt zijn serie commentaren een ernstige kwalijke zaak.

Ik kan me zijn angst voor de toekomst van het oudheidkundig onderzoek wel goed voorstellen. Latijn en Grieks zijn zaken die enkel als relikwieën nog op sommige scholen voortleven. De wereld van de volgende eeuw gaat er finaal aan voorbij. Wat de mens van die tijd nog over de Europese oudheid te leren zal krijgen zal men in de brugklas van de middelbare school in één semester wellicht nog even opsommen. En of Jezus historisch of mythisch of allebei is zal net zo oninteressant zijn als je afvragen of er ooit echt een Trojaanse oorlog heeft plaatsgevonden. Een Trojaanse oorlog is enkel goed voor een spektakelfilm. Voor de rest doet het er niet toe.