Jezusmythicisme 2


Het tweede artikel van Lendering vangt aan door ”de mythicisten” van drie hoofdzondes te beschuldigen:

-feitelijk onjuiste beweringen,
-onvolledige kennis van de oude wereld en
-tekortschietend begrip van wat oudheidkunde eigenlijk is.

Nu kan ik me voorstellen dat er onjuiste beweringen aangaande de oudheid rondfladderen. Zeker ook op het internet. Maar hier doemt dan meteen het probleem op over wie Lendering het nu eigenlijk heeft. Hij liet in zijn eerste artikel voorbijgaan dat er een mythicistische theorie is, ”die behelst dat de cultus voor de vergoddelijkte Julius Caesar de voedingsbodem is van het christendom”. Als ik me niet vergis doelt Lendering hier op een boek van Joseph Atwill, een mythicist die door andere mythicisten zoals Robert Price en Richard Carrier voor crackpot wordt uitgemaakt en niet serieus wordt genomen. Richard Carrier laat zich zó uit over de bekende Jesusmyth-documentaire Zeitgeist 1”egregiously full of sh*t, which has been thoroughly debunked as absolute garbage”. Laat ik het nog maar niet hebben over de ruzie tussen D.M Murdock en Richard Carrier. Of nee, laat ik dat juist wél aanstippen om het Lendering duidelijk te maken dat exact hetzelfde probleem waar hij mee zit ook door bepaalde mythicisten gedeeld wordt:

Richard Carrier schreef:

Mijn oogmerk is academische vaklui te overreden dat een bepaalde theorie waar is, of tenminste plausibel genoeg is om hetzelfde respect te krijgen als andere theorieën die rondgaan. Iedere keer wanneer ik dat tracht te doen krijg ik de slordige methodologie van andere mythicisten in mijn gezicht geslingerd als reden waarmee al het mythicisme wordt afgewezen. Ik moet dan een enorme hoeveelheid extra tijd besteden aan het uitleggen waarom mijn methoden geldig zijn en dat het mythicisme met geldige argumentering verdedigd kan worden.

Murdock lijkt ook obsessief te leunen op beweringen van radikale tegen-consensus, in plaats van dat ze enige nederigheid of terughoudendheid aan de dag legt die aan te wenden. Ze zegt bijvoorbeeld dat Ph.D.d wetenschappers (die ze niet bij name noemt) het met haar eens zijn dat ”christelijke schriftgeleerden te Alexandrië boeddhistische teksten kopieerden voor veel van hun bronmateriaal. Carrier onderschrijft The Case Against Q, maar deze boeddisme-wetenschappers zijn ervan overtuigd dat ze Q gevonden hebben, dus laat het vuurwerk maar beginnen.” Inderdaad. Wanneer het eerst gepubliceerd wordt in een peer reviewed tijdschrift van desbetreffende tak van wetenschap. Dan zal ik het met grote interesse lezen. Wanneer precies zal dat gebeuren? Omdat ik het maar al te graag zou willen gebruiken als bewijsmateriaal in mijn eigen boek. Maar het punt is dat ik vooralsnog de bewering twijfelachtig vind. Dat zullen vrijwel alle experts van dit gebied van mening zijn. De gepaste werkwijze in zo’n geval is dat je toegeeft dat je de experts moet overreden, dat je toegeeft dat voordat de bewering flink aan de tand gevoeld wordt het misschien kritisch onderzoek toch niet kan doorstaan. Dan ga je dus je best doen om via de correcte kanalen en methoden dat kritische onderzoek op te zoeken en kijken hoe het ervan af komt. In plaats daarvan komt ze met arrogantie en zekerheid van haar zaak op dit punt. Dat is weer een voorbeeld van haar slechte methodologie.
Ze maakt zich schuldig aan de verification bias en merkt haar foutieve methodologie en gevolgtrekking niet op noch corrigeert ze die.
Een wetenschapper gaat niet op deze manier te werk. Het is het tegendeel van gezonde methodologie. En het garandeert dat je genegeerd zal worden door de mensen die je juist wil overreden: de gemeenschap van experts als geheel.

Daaruit zou men moeten concluderen dat indien men in het algemeen over het mythicisme wil spreken, men enkel hoofdzaken voorbij moet laten gaan waar ze allemaal met elkaar overeenstemmen en dan díe zaken op waarde schatten. Zijn de beweringen waar mythicisten het vrijwel algemeen met elkaar eens zijn feitelijk onjuist gebleken? En wat zijn in deze kwestie de criteria voor wat Lendering wel of niet als ’feiten’ beschouwt? Kan men überhaupt over feiten spreken in het onderzoek naar het bestaan van Jezus? De theologische consensus is bijvoorbeeld altijd uitgegaan van een mondelinge traditie waaruit de evangelieschrijvers putten. Maar op welke grond kan dit als een feit beschouwd worden, en op welke grond wordt de zienswijze van Bruno Bauer dat ze duidelijk literaire constructies zijn afgewezen?

De tweede en derde aanklacht houdt eigenlijk in dat Lendering onder de mythicisten blijkbaar geen deskundigen kan ontdekken. Betekent dat dat hij ze niet gelezen heeft en schrijft vanuit vergaande onwetendheid? Of beweert hij nu echt dat Bauer, Drews, Wells, Brodie, Carrier, Price, Thompson, Doherty, geen kennis van zaken hebben wanneer het om de oudheid gaat en niet weten wat oudheidkunde eigenlijk is? Gelukkig schrijft Lendering deze dingen in het Nederlands. Ik zie al voor me hoe de zeer aktieve blogger Carrier op deze aanklacht zou reageren!

Lendering komt aan met een tekst (blijkbaar uit het internet opgevist) die naar hij laat weten ergens in de vroege 20ste eeuw geschreven werd. Op één bewering na bleek (volgens hem) alles wat in de tekst gezegd wordt later onjuist te zijn. Maar de tekst komt men nog steeds op het internet tegen, blijkbaar op een Jesusmythicist site:

Afbeelding

Laat nu de oudheidkundige Richard Carrier, die op dit moment door velen beschouwd wordt als de leidende mythicist in de wereld, al meer dan tien jaar lang op hetzelfde gehamerd hebben als wat Lendering nu naar voren brengt! Al sinds 2007 is zijn blogartikel (nu ook in boekvorm verkrijgbaar) History before 1950 op het internet te belezen. Met speciale verwijzing naar het onbetrouwbare boek The World’s Sixteen Crucified Saviors spreekt hij uit dat vrijwel alle geschiedschrijving van vóór 1950 verouderd en onbetrouwbaar is. Carrier hamert zonder ophouden op deze zaak wanneer het om het Jezus-mythicisme gaat; zie bijvoorbeeld deze link die bovengenoemd boek becommentarieert en al tenminste sinds 2008 op het internet heeft gestaan.
Ook in onze tijd komt men in populaire boeken vaak veel te zwiepende uitspraken op grond van veel te weinig evidentie tegen. Maar het is juist de mythicist Carrier die hierop veelvuldig gewezen heeft, Hij laat in een radiointerview uit 2008 (waarnaar de link jammergenoeg niet meer werkt) weten:

Richard Carrier schreef:

…I do not recommend Freke & Gandy’s book and in fact I would prefer if no one ever read it…

Wat serieus te nemen mythicisten naar voren brengen is enkel dat het christelijk geloof ontstond in een wereld waar de mysteriegodsdiensten floreerden, en dat verwantschap daarom te verwachten is en inderdaad opgemerkt kan worden. Overeenkomsten zijn bijvoorbeeld de prediking van ’verborgenheden’, gemeenschap met de goddelijke geest, er is altijd sprake van een Sōtēr (Heiland), die een ’Zoon van God’ (of soms ook ”Dochter van God”) is en een ”passie” (patheōn) ondergaat, en dat men een heilig maal kent.

De verdediging van het jezusmythicisme zoals die via Earl Doherty een sterke nieuwe impuls heeft gekregen heeft als centraal argument dat je het niet-bestaan van de historische Jezus nota bene uit het NT zelf kan aflezen: buiten de evangeliën heeft niemand weet van de historische Jezus, terwijl de creatie van de Christus van Marcus en Matteüs duidelijk uit het Oude Testament gedestilleerd kan worden. De bijbel zelf is dus de belangrijkste bron voor het tegenwoordige jezusmythicisme. Het boek van Earl Doherty kan men dan ook moeilijk verbinden met het boek van bijna een eeuw eerder, van Arthur Drews. De argumentatie waar Drews in het eerste deel van zijn boek op leunt (de pre-christelijke Jezus) komt er nagenoeg niet in voor of speelt een kleine rol, waarbij één punt van verschil is dat Doherty feiten voorbij laat gaan, waar Drews met talloze beweringen aankomt die niet met hard bewijsmateriaal ondersteund worden. Wat betreft de Mithracultus, laat de mythicist Doherty voorbijgaan (p. 134 van zijn boek Jesus Neither God Nor Man) dat er een inscriptie is gevonden in het Mithraeum onder de Santa Prisca kerk te Rome, met de tekst: ”U redde ons door het uitstorten van het eeuwige bloed”. Is dit puur een verzinsel van hem? Ik heb het opgezocht op het internet: Roger Pearse . Het is inderdaad een feit, hoewel het door Doherty gebruikte woordje ”by” (door) daar vertaald wordt met ”after”. Dit soort overeenkomsten zijn geen details of kleinigheden waar overheen gewalsd kan worden. En toch is dit laatste iets wat de zoektocht naar de historische Jezus juist wel altijd zo goed als mogelijk gedaan heeft. Zo kan men op bovengenoemde site meteen het antwoord lezen dat christenen geven om zich uit deze benarde situatie te redden: ”The middle line has been eagerly seized on by the headbangers, although the Mithraeum was constructed in 220 AD, and so is not evidence for any pre-Christian beliefs.” Alsof de cultus van Mithras het gered worden door bloed van de christenen zouden hebben afgekeken.
Dat in alle andere mysteriereligies sprake was van vergaand syncretisme staat buiten kijf. Dat het christelijk geloof hiervan een onderdeel is ligt eerder zeer voor de hand dan dat het vergezocht is.

Dat vele zaken niet hard gemaakt kunnen worden maar toch inderdaad klakkeloos als feiten worden neergezet op het internet door mensen die (op de manier van Lenin 😉 ) alles in hun propaganda opnemen waar het christelijk geloof maar mee om de oren geslagen kan worden, staat vast ook buiten kijf. Maar velt dat een oordeel over het mythicisme? Kan Lendering niet nuanceren? Heeft hij er dan helemaal geen weet van dat mythicisten onder elkaar op vele punten bitter verdeeld zijn? Alweer moet ik Lendering vragen: Heeft hij Carrier en Doherty soms niet gelezen? Zo ja, waarom valt hij het mythicisme niet aan op zijn kundigste verdediging, en zet hij het mythicisme neer alsof de tekst van bovenstaand plaatje het representeert?

Lenderings antwoord is duidelijk:

Het plaatje is representatief voor de wijze waarop mythicistische informatie zich verspreidt:
op het internet,
in een Engelstalige context,
in statements zonder toelichting
maar teruggaand op verouderde inzichten.

Op het internet kom je uiteraard alles tegen, daar mag je tegen ageren wanneer je het tegenkomt, maar dat is dus pertinent niet waar je een zaak als het mythicisme aan afmeet. Dat zou toch meteen duidelijk moeten zijn wanneer je opmerkt hoe fel er door de mythicist Carrier al tien jaren lang geageerd wordt tegen diezelfde zaken als waar Lendering pas nu voor wakker wordt.

Er bestaan op z’n minst net zoveel absurde theorieën over een historische Jezus, bijvoorbeeld dat alles wat in de evangeliën staat betrouwbaar is. Het internet barst van dat soort websites. Soms wordt het zelfs de eer gegeven in boekvorm te verschijnen, zoals de komische (naar hun zeggen niet ”religieuze”, maar ”geschiedkundige”) verdediging van de historische Jezus door Bill O’Reilly en Martin Dugard in hun evangelisatie-voor-katholieken-boekje Killing Jesus. Of de wetenschapsvijandige zienswijze van Eta Linnemann, een theologe die ooit een volgeling van Bultmann was, maar op een gegeven moment fundamentalistischer dan de paus werd. Of dat Jezus niet echt doodging, maar helemaal India bereikte en daar zijn missie voortzette, of dat hij een koninklijke dynastie stichtte met Maria Magdalena. Of dat het evangelie van Marcus al omstreeks het jaar 40 geschreven zou zijn (de opvatting van Maurice Casey). Lenderings aanval op de mythicisten is even dol en dwaas als wanneer een mythicist de verdediging van de historische Jezus belachelijk zou maken door enkel bovengenoemde scenario’s voorbij te laten gaan.

De laatste zin over ”verouderde inzichten” is hoogstens ten dele waar. Zo staan vele zaken die Bruno Bauer naar voren haalde nog steeds fier overeind als zaken die geheel legitiem ter discussie staan, en ook doet de doorsnee mythicist wel degelijk afstand van zijn later geopperde speculatieve zienswijze dat het christendom aan het hof van de keizers in elkaar zou zijn gezet. Dat heel veel zaken die in vroegere eeuwen naar voren zijn gebracht helemaal niet verouderd zijn, maar integendeel, juist meer aandacht verdienen dan ze tot nu toe gekregen hebben laat Robert M. Price goed zien in een artikel over het laatste boek van Bruno Bauer, Christus en de keizers:

Robert M. Price schreef:

De oppervlakkige lezer zal zeker concluderen dat Bauer in totaal te veel tijd besteedt aan de Caesars en niet genoeg aan de christelijke oorsprong, maar het hele punt van het boek is dat de Christusfiguur niet zozeer de historische incarnatie van de goddelijke Geest is, maar de literaire incarnatie van de tijdgeest. Bauer wil laten zien hoe het christendom aan het begin van de tweede eeuw ontstond als de synthese van wereldvermoeide cynisch-stoïcijnse introspectieve vroomheid met het joodse geloof in monotheïsme en goddelijke wet. Voor Bauer was de belangrijkste individuele katalysator voor de christelijke opkomst niet Jezus (die Marcus schiep), maar Seneca, van wie veel van de stelregels en idealen onveranderd in het hart van het Nieuwe Testament voorkomen. Het was Seneca die definieerde wat bekend zou worden als de christelijke ethiek. En de oorsprong van de Jezus Christus-fictie was Seneca’s voorspelling dat op een dag een menselijke belichaming van het ideaal in het vlees zou verschijnen. Dit alles kreeg een impuls van de platonisch-stoïcijnse joodse filosoof Philo van Alexandrië, wiens ideeën op hun beurt in het evangelie van Johannes een prominente rol kregen. Bij Bauers reconstructie speelde het jodendom alleen als onderdeel van de Hellenistisch-Romeinse mengeling een rol bij de vorming van het christendom. Hij verwijt Strauss zelfs dat hij naïef de veronderstelling heeft aanvaard dat er überhaupt een voorchristelijk joods concept van een Messias was geweest. Als je de vooruitziende Bruno Bauer leest, krijg je het griezelige gevoel dat een eeuw Nieuwtestamentische wetenschap zou kunnen eindigen waar het begon. Het werk van Burton Mack, Vernon Robbins en anderen is bijvoorbeeld een krachtig argument om de evangeliën te begrijpen als cynisch-stoïcijns van toon. Abraham J. Malherbe en anderen hebben laten zien hoeveel de brieven van Paulus dank verschuldigd zijn aan het cynisme en het stoïcisme. Walter Schmithals demonstreerde hoe de Korintenbrieven kwesties behandelen die ons bekend zijn uit het tweede-eeuwse gnosticisme. Velen geven nu toe dat er in het voorchristelijke jodendom geen enkel Messiasconcept bestond. Robert M. Fowler, Frank Kermode en Randel Helms hebben aangetoond hoe grondig de evangeliën naar fictieve compositie rieken. Zo lijken Nieuwtestamentische onderzoekers vanuit vele richtingen griezelig gezamenlijk uit te komen op de stellingen die Bruno Bauer meer dan een eeuw geleden naar voren bracht. Het is absoluut noodzakelijk voor humanisten om het werk voort te zetten dat hier door Alexander Davidonis is begonnen door meer boeken van Bruno Bauer en de Nederlandse Radicalen uit te geven. Dit is een essentiële hoeveelheid wetenschap in onze eigen traditie, en we zijn ernstig in het nadeel omdat we deze niet direct beschikbaar hebben in een tijd waarin pseudo-wetenschappelijk fundamentalisme op hol geslagen is.

Zoals Price laat weten is bijna alles wat de Nederlandse Radicale School honderd jaar geleden geschreven heeft nooit vertaald in het Engels en dus eenvoudig nooit internationaal op waarde geschat. Heeft Lendering zich ook maar enigszins verdiept in de zaken die Price hier naar voren brengt en die de werkelijke huidige stand van zaken goed kenschetsen? Is Lendering bekend met de boeken van Bruno Bauer, Burton Mack, Vernon Robbins, Abraham Malherbe, Walter Schmithals, Robert Fowler, Frank Kermode en Randel Helms en de vertegenwoordigers van de Nederlandse Radicale School, die de boekenwurm Robert Price even uit zijn mouw schudt? Niet dat ik dat van hem of van iemand ook zou eisen, het is enkel bedoeld om hem aan het denken te zetten hoe beledigend zijn uitspraak is om alle mythicisten te beschuldigen van onkunde.

Lendering vervolgt met een argumentering die aan alle kanten rammelt:

Jona Lendering schreef:

Daarmee verwant zijn constateringen die op zichzelf juist zijn maar voorbijgaan aan het feit dat we te maken hebben met bronnen uit een samenleving waarin informatie vooral mondeling werd doorgegeven. “Paulus schrijft heel weinig over het leven van Jezus”, observeren mythicisten, om te concluderen dat in Paulus’ tijd Jezus nog niet werd herkend als historisch figuur en dus een mythologisch personage was. Paulus’ zwijgen is echter normaal in een orale cultuur. Wat hij op papier zet, zijn alleen meningen die niet iedereen kende. Los daarvan waren er vóór pakweg 60 nog volop mensen in leven die Jezus hadden gekend. De evangeliën werden pas geschreven omdat die generatie uitstierf: pas toen was het nodig eens wat over Jezus’ leven aan het papier toe te vertrouwen.

Alweer vraagt men zich hier af of Lendering ooit wel eens een boek van een gedegen mythicist heeft gelezen. Er bestaat geen mythicist die zegt dat Paulus ”heel weinig” schrijft over de historische Jezus. Als Paulus dat zou doen zou er duidelijk sprake zijn van een historische Jezus. Mythicisten zijn dan ook van mening dat Paulus in het geheel niet schrijft over een historische Jezus, maar enkel een mythische Jezus kent. En dit wordt niet alleen gebaseerd op het feit dat hij er nooit naar verwijst, maar

1) dat hij zijn hele leer uitdrukkelijk baseert op wat hij van godswege geopenbaard heeft gekregen (Rom. 16:25-27, Gal. 1:11-12, 1:15-16, 1 Kor. 11:23, 1 Kor. 15:3-4) en

2) dat zijn leer niets met een mens die een loopbaan op aarde gehad heeft als prediker en wonderdoener, te maken heeft.


Zijn hele christelijke geloof is een mysteriegodsdienst in de zin van een geopenbaarde verborgenheid, een nieuw weten en manier van leven, wat God via direkte openbaring en via goddelijke leiding om het OT dieper te begrijpen aan (onder andere) hem gegeven heeft om daar prediker van te zijn. Er is bij Paulus dus helemaal geen sprake van een mondelinge overlevering die hij zogenaamd van discipelen van een historische Jezus gehad zou hebben. Ook is zijn zwijgen over de historische Jezus met geen mogelijkheid normaal te noemen, aangezien zijn brieven vol staan met discussies die met een beroep op wat Jezus leerde afgehandeld hadden kunnen worden, maar Paulus dat nu net nooit doet. Met andere woorden, Paulus kan beter begrepen worden zonder de historische Jezus dan met. En dat is nu waar het om gaat wanneer je een zienswijze moet gaan vormen: het ene scenario vergelijken met het andere scenario en de geloofwaardigheid van beiden tegen elkaar afwegen. Men bereikt hiermee geen definitief uitsluitsel, maar helt over naar het één of naar het ander. De andere zienswijze uitschelden met hoon, spot, ergernis, of afwijzen met de grootste arrogantie alsof men het onmogelijk zelf bij het verkeerde eind kan hebben, is bepaald niet de manier om geschiedwetenschap of ”wetenschapsvoorlichting” te beoefenen.

Voorts is de stelling dat de christelijke religie op een orale traditie gebaseerd was een aanname waarvoor geen enkel bewijs bestaat. Wat mythicisten zoals
Thomas Brodie naar voren brengen is juist dat dát een ongerechtvaardigd axioma is geweest, door wetenschappers altijd maar klakkeloos nagesproken, zonder er argumentering voor te geven. Zie: hier en hier. Deze bezigheid die men vormkritiek noemt gaat uit van een veronderstelling dat de synoptische evangelisten voornamelijk verzamelaars waren van talloze rondgaande kleine anecdoten (die men pericopen noemt) die de christelijke gemeenschap als instructie, stichtelijke opbouwing, aanbidding en als verdediging van leer en praktijk van de geloofsgemeenschap had geproduceerd en overleverde. En die veronderstelling gaat weer uit van het axioma dat Jezus heeft bestaan en het allemaal daarmee begon. De veronderstellingen mogen voor de hand liggen, maar wanneer juist die basisveronderstellingen in twijfel worden gesteld mag men ter verdediging die axioma’s niet neerzetten als ’wat de wetenschap heeft opgeleverd’. Axioma’s zijn geen resultaten van de wetenschap.
Bruno Bauer concludeerde al dat de christelijke religie een literaire basis heeft, gecreëerd is door schrijvers die niet putten uit een mondelinge overlevering maar uit hun eigen creativiteit, waarvoor ze onder andere Seneca en stoïcijnen leenden. Daar wordt door moderne mythicisten aan toegevoegd een steeds duidelijker wordende afhankelijkheid van het Oude Testament. Niet in de zin die men altijd wel geweten heeft, dat de evangelieschrijvers zogenaamde profetieën uit het OT opvissen en in vervulling laten gaan, maar dat OT-verhalen getransformeerd en herteld (opnieuw verteld) worden. Of anders gezegd, dat de nieuwtestamentische verhalen originele literaire creaties zijn. De evangelisten gebruiken wel allerlei literaire bronnen en gaan ook volgens de literaire techniek die in de oudheid algemeen was (emulatie) te werk.

Jona Lendering schreef:

Een variant op dit argument is “De vroegste christelijke literatuur beschrijft Jezus’ leven niet” – maar waarom zouden de christenen dat hebben moeten opschrijven? Ook van andere mensen uit de Oudheid bestaat de biografie uit wat jeugdverhalen, die moeten bewijzen dat de gebiografeerde als kind al bijzonder was, en een beschrijving van zijn openbare leven.

Ten eerste moet hier worden opgemerkt dat Jezus de centrale figuur van een nieuwe godsdienst was, een object van goddelijke verering. Bijgevolg zou de belangstelling voor zijn aardse leven vele malen groter moeten zijn dan voor welke andere historische personage dan ook. Zo’n vergelijking met andere personages heeft dus geen pas.

Maar ik vraag me af of Lendering het argument dat gegeven wordt goed weergeeft. Mythicisten vragen niet naar ”beschrijvingen van Jezus leven” maar wijzen erop dat er een enorm reservoir is aan vroeg-christelijke geschriften en kerkvaders, maar er nergens verwijzingen, of zelfs terloopse opmerkingen voorbij komen, die wijzen op een historische Jezus die ooit geleefd en gepredikt heeft. In het Nieuwe Testament buiten de evangeliën niet, maar ook daarbuiten niet in talloze vroegstgeschreven christelijke literatuur. Dat is niet iets om je schouders over op te halen en om je er met een jantje-van-leiden vanaf te maken alsof het de normaalste gang van zaken zou zijn. Terloopse verwijzingen naar iets uit het leven of van de woorden van de persoon waarin geloofd wordt zijn nagenoeg onmogelijk te vermijden. Het is niet vergezocht wanneer mythicisten uit de totale afwezigheid hiervan concluderen dat men helemaal geen weet had van het optreden van zo’n Jezus. Men wordt ertoe gedwongen het voorwerp van aanbidding als mythisch te zien.

Jona Lendering schreef:

Nog een laatste variant: “De verhalen over Jezus lijken op die uit de joodse Bijbel en zijn ervan afgeleid, dus Jezus heeft niet bestaan”. Correcte observatie, incorrecte gevolgtrekking. Dat Jezus de vervulling is van de profetieën, is precies wat de evangelisten willen overdragen. Dus is een deel van Jezus’ optreden beschreven naar eerdere modellen, zoals Herodotos de slag bij Thermopylai modelleert naar de gevechten bij Troje en Tacitus een Julius Civilis biedt die is geïnspireerd door Coriolanus. Zo werken antieke teksten nu eenmaal en de afgelopen twee eeuwen is de historische kritiek ontwikkeld om feit en fictie, waarheid en verdichting te scheiden.

Hier wordt duidelijk dat Lendering niet op de hoogte is van de boeken van Brodie, PriceRandel Helms, en Dennis MacDonald en John Dominic Crossan, waar uitvoerig wordt ingegaan op welke manier de verhalen hertellingen zijn van verhalen uit het OT. Zoals al eerder opgemerkt doelt men helemaal niet op zogenaamd vervulde profetieën, maar op de literaire creatie van een verhaal aan de hand van een OT-verhaal. Hertelling betekent niet dat men frases of stijl overneemt, of een tekst als profetie op Jezus laat slaan, maar dat het hele nieuwe verhaal gecreëerd wordt via het volgen van het oude model. Er is dan absoluut geen sprake meer van waar gebeurd zijn, maar enkel van (wat gelovigen noemen) ’geestelijke waarheden’ (Crossan noemt het heel vroom ’historicized prophecy’) die op een manier die een nieuwe tijd aanspreekt gebracht worden.

Terwijl Lendering zelf een karikatuur schetst van het mythicisme, besluit hij zijn tweede artikel met de woorden:

Jona Lendering schreef:

Kortom, mythicisten weten niet alleen onvoldoende over de recente oudheidkunde, maar ook over de Oudheid zelf. De vraag die mij interesseert is niet of ze gelijk of ongelijk hebben, maar waarom hun visie zo afwijkt van de wetenschappelijke.

Het is voor mij buitengewoon vreemd, nee pijnlijk, een historicus tegen te moeten komen die met de grootste arrogantie alle mythicisten neerzet alsof ze dilettanten zijn, terwijl hijzelf de ene foutieve en oppervlakkige analyse na de andere maakt, er duidelijk blijk van gevend dat hij de recente boeken in het Jezusonderzoek niet gelezen heeft. Wat mij betreft is zoiets reden om zijn artikelen te becommentariëren.

Wat voor mij belangrijk is, is niet dat het jezusmythicisme gelijk krijgt, maar dat het mythicisme serieus dient te worden genomen. De vraagstelling is uiterst boeiend en moet zo onbevooroordeeld mogelijk uitgebreid bekeken en bestudeerd worden. Lendering valt in dezelfde diepe kuil waar het debat in Amerika jammergenoeg vaak in weggezonken is: een heftig emotioneel afgeven op de tegenpartij, terwijl zijn argumentering voor zijn eigen gelijk nagenoeg afwezig is en beschouwd wordt als vanzelfsprekend.
Als epiloog schrijft hij nog (blijkbaar als reaktie op reakties die hij kreeg):

Jona Lendering schreef:

Ik was al bang dat de woorden “mythische Jezus” vreemde reacties zouden oproepen. Nogmaals: daar heb ik niet over. Ik heb een voorbeeld nodig om te tonen dat de inzichten van de geesteswetenschappen de burger niet bereiken.

Hij maakt het hiermee enkel maar erger. Zijn ”Ik heb een voorbeeld nodig” geeft de lezer een duidelijke aanwijzing waarom hij op alle mogelijke manieren een karikatuur maakt van het mythicisme. Het gaat hem helemaal niet om de studie van dit onderwerp, de boeiende vraag naar de waarheid. Daar is hij wat betreft het Jezusmythicisme nooit mee beziggeweest. Hij is gekrenkt door allerlei internet-rommel. Jan en alleman begeeft zich op zijn terrein en kan de zogenaamde ”resultaten van de geschiedwetenschap” aanvechten alsof het allemaal op drijfzand staat. Kortom, zijn dilemma heeft veel weg van de nachtmerrie van de theoloog.
Ik kan voor een deel hiermee wel sympatiseren, maar toch had Lendering een ander voorbeeld moeten nemen om zich over op te winden, of het heel duidelijk moeten maken dat er ook mythicisme bestaat dat de toets van de wetenschap wel degelijk kan doorstaan. Want het schaadt zijn reputatie als wetenschapsvoorlichter in ieder artikel over het mythicisme duidelijk laten zien dat hij zich niet erg ingelezen heeft, en bijzonder ongenuanceerd alles over één kam schuift.