januari 2018
Het gaat weer eens over de historische Jezus!
Hier is het artikel van Jona Lendering.
Voor mensen die geïnteresseerd zijn in de werkelijke stand van zaken kan ik hoofdstuk 33 van Earl Doherty’s boek Jesus, neither God nor man aanbevelen om te gaan lezen. Dit is een recente (2014) en bijzonder uitvoerige behandeling van het zog. Testimonium Flavianum (55 bladzijden), en Lendering is hier duidelijk niet mee bekend.
Het argument van Lendering dat scholars van vóór de jaren tachtig ”in de ban van hyperscepsis” waren is van evenveel of weinig waarde als wanneer men hem voor de voeten zou werpen dat zijn zogenaamde consensus van de jaren tachtig en negentig altijd de consensus is van gelovige scholars (Crossan, Brown, Meier). Oftewel het is een non-argument.
Wat telt zijn werkelijke argumenten. Het beslissende argument is in 1995 ontdekt (met gebruikmaking van computertechniek, in die tijd een nieuwe methode) door Gary J. Goldberg. Hij schreef een artikel genaamd The coincidences of the testimonium of Josephus and the Emmaus Narrative of Luke, waarin hij 20 unieke zaken die met elkaar overeenkomen naar voren brengt in genoemde teksten (wat betreft het Lucas-evangelie 24:19-21 en 24:25-27), waarvan 19 zelfs in exact dezelfde volgorde staan. Iedereen die iets weet van tekstkritiek, weet dat dit een doorslaggevend bewijs is dat de passage in Josephus later door een christen is toegevoegd aan het origineel. Het alternatief, dat Josephus Lukas, of de geschreven bron van het Emmaüs-verhaal die Lukas ook gebruikt heeft, slaafs volgt, is te onwaarschijnlijk om serieus te worden genomen.
Deze conclusie wordt versterkt door de aanwijzingen dat men zelfs Eusebius kan aanwijzen als de persoon die voor de vervalsing verantwoordelijk is, wat in de studie van Ken Olson Eusebius and the Testimonium Flavianum (1999) naar voren komt. Zie ook: hier, waar Olson laat zien dat zes redenen die worden aangevoerd voor de authenticiteit van een deel van het testimonium vervallen wanneer men in overweging neemt dat Eusebius de tekst geschreven en ingevoegd heeft. De joodse Josephus-expert Louis Feldman komt met nog een versterking van deze verdenking:
Feldman schreef:
There is one phrase in the Testimonium that, while it has been noted by several scholars, has not been sufficiently emphasized, namely, eis eti te nun (still to this day), referring to the fact that “still to this day,” “the tribe of the Christians, so called after him, has not disappeared.”
This brief phrase, I would like to suggest, may–I repeat, may–give us the key to the whole puzzle as to the legitimacy of the Testimonium Flavianum. That key is now available to us because of the compilation during the past few decades of the Thesaurus Linguae Graecae, the complete dictionary of all the Greek words in all the extant Greek literature. In such a thesaurus, one would expect such a phrase to appear not hundreds but thousands of times, and it does appear frequently; but the only writer in this entire collection of many thousands of Greek texts to use this phrase with the words in this order, aside from Josephus, is Eusebius, in whose writings it appears three times. This phrase thus appears to be a favorite of Eusebius and of no one else, at least of extant writers from that period. (On the authenticity of the “Testimonium Flavianum” attributed to Josephus,
2012)
Voor meer om te overdenken zie ook Observations van Richard Carrier.
————————————————————————-
Jona Lendering schreef:
Er is nog een tweede punt te maken. Waarom zouden mensen Josephus eigenlijk citeren?
Deze opmerking verraadt dat Lendering zelfs niet bekend is met het dilemma dat Origenes in zijn traktaat Tegen Celsus (boek 1 hoofdstuk XLI) de vraag voorgeschoteld krijgt welk bewijs er is (voor iets wat zich in Jezus’ leven afspeelde) en in het volgende hoofdstuk (XLII) het probleem behandelt hoe men überhaupt kan weten dat een geschiedenis werkelijk gebeurd is. Op dit punt trommelt Origenes Josephus op om hem te steunen. Hij schrijft dat het boek van Josephus het bestaan van Johannes de Doper en Jacobus bevestigt, maar laat Jezus hier ongenoemd! (hoofdstuk XLVII) Dit laat zowel zien dat Origenes het boek van Josephus kende en citeerde, als ook dat de tekst over Jezus in de tijd van Origenes (ca. 248 nChr.) eenvoudig nog niet bestond.
John P. Meier, waar Lendering zich op beroept voor de zogenaamde nieuwe consensus (zie hier), probeert deze zaak weg te werken met een uiterst wankel en vergezocht argument: dat geen enkele kerkvader naar de tekst verwijst zou als reden hebben dat men wist dat deze schrijver geen christen was. Men beschouwde deze passage daarom als een getuigenis voor ongeloof en daarom werd die gemeden. Origenes laat echter juist uitdrukkelijk weten dat Josephus een ongelovige is, en doet dus precies dat waar de apologeten volgens Meier voor zouden terugschrikken!
Op Lenderings bewering dat niemand geïnteresseerd was in Josephus’ schrijven komt een reaktie: ”Als “niemand” hem las, hoe komt het dan dat zijn werk bewaard is?”, waarop Lendering antwoordt:
Lendering schreef:
Dat is bij IEDERE antieke tekst de vraag en het documenteert dat er dus joden zijn geweest die Josephus’ visie op de geschiedenis de moeite waard vonden. Dat is leuk, omdat hij in menig opzicht een buitenbeentje was.
Dit is echter een veronderstelling waarvoor geen enkel bewijs is, en het negeert wat wél met zekerheid gesteld kan worden, namelijk dat de christenen Josephus vlijtig kopieerden:
Wikipedia schreef:
Josephus wrote all of his surviving works after his establishment in Rome (c. AD 71) under the patronage of the Flavian Emperor Vespasian. As is common with ancient texts, however, there are no extant (surviving) manuscripts of Josephus’ works that can be dated before the 11th century, and the oldest of these are all Greek minuscules, copied by Christian monks. Jews are not known to have preserved the writings of Josephus maybe because he was considered a traitor, and or because his works circulated in Greek, the use of which declined among Jews shortly after Josephus’ era. (https://en.wikipedia.org/wiki/Josephus_ … anuscripts)
Vanaf Eusebius is Josephus’ tekst beschouwd als waardevol en in kloosters eeuwenlang vlijtig gekopieerd omdat die informatie geeft over personen die ook in het NT vermeld worden. Dat laat zien dat de christenen wel degelijk reden hadden om Josephus te citeren.

