januari 2017
Vriend Willem heeft een paar dagen geleden Jona Lendering op zijn blog attent gemaakt op mijn vorige bijdrage.
Er komt eerst een reaktie van ene Cor op:
Cor schreef:
In het geval van Jezus is diens historiciteit wel degelijk bevraagd in de 19e en begin 20e eeuw. Uit deze discussie ontstond de consensus dat Jezus inderdaad bestaan heeft. Die discussie is beslecht, en er is tot nu toe geen wetenschappelijke bijdrage geweest aan het onderzoeksveld die de vraag weer wetenschappelijk interessant maakt.
Jona Lendering vervolgt deze reaktie met:
Jona Lendering schreef:
Ik heb niets toe te voegen aan wat Cor hieronder schrijft. De gedachte dat moet worden overwogen of Jezus wel heeft bestaan is even absurd als overwegen of er wel een mythe rond Osiris of Dumuzi circuleerde.
Er is een methode. Die aanvaard je of die weerleg je. Meer smaken zijn er niet. Er is uiteraard een derde mogelijkheid, namelijk dat je onwetenschappelijk wil zijn.
Beide heren doen net alsof de studie van Richard Carrier in twee delen niet bestaat. Erger nog: beide heren doen alsof ze bekend zijn met de boeken en kunnen uitspreken dat ze zo irrelevant zijn dat ze de boeken niet eens hoeven te vermelden.
Het wetenschappelijke boek van Richard Carrier, Proving History, dat inmiddels al vijf jaar oud is, maar hier genegeerd wordt, heeft als aanleiding dat is aangetoond dat de huidige methode fatale gebreken vertoont. Het boek begint zo:
Richard Carrier in Proving History hoofdstuk 1 schreef:
Pogingen om de ”echte” historische Jezus vast te stellen zijn geëindigd in verwarring en mislukking. De laatste poging om een methode in elkaar te flansen om de waarheid aan het licht te brengen, omvatte het ontwikkelen van een reeks criteria. Maar sindsdien is aangetoond dat al die criteria, evenals de hele methode van hoe men te werk gaat, fatale gebreken vertonen. Elke deskundige die de kwestie serieus heeft onderzocht, is al tot deze conclusie gekomen. In de woorden van Gerd Theissen: ”Er zijn geen betrouwbare criteria om de authentieke en niet-authentieke Jezus-traditie te scheiden”. Stanly Porter is het daarmee eens. Dale Allison concludeert eveneens: ”Deze criteria hebben niet geleid tot enige uniformiteit in resultaat, of meer uniformiteit dan het geval zou zijn geweest als we er nooit van hadden gehoord”, vandaar dat ”de criteria zelf ernstig gebrekkig zijn” en ”niet kunnen doen wat van hen wordt geëist.” Zelfs Porters poging om nieuwe criteria te ontwikkelen is omlaag geschoten vanwege dat dezelfde problemen opdoemen. En Porter moest het daarmee eens zijn. De groeiende consensus is nu dat deze hele zoektocht naar criteria is mislukt. … Helmut Koester concludeerde na zijn eigen onderzoek: ”De enorme verscheidenheid aan interpretaties van de historische Jezus die de huidige zoektocht heeft voorgesteld, is verbijsterend.” James Charlesworth is het daarmee eens en concludeert dat ”wat in de jaren tachtig als een zich ontwikkelende consensus werd beschouwd, is ingestort in een chaos van meningen.” Het feit dat bijna niemand het met iemand anders eens is, zou alle Jezus-geleerden ertoe moeten aanzetten zich diep af te vragen of hun zekerheid in hun eigen theorie wel echt gerechtvaardigd is, aangezien alle anderen net zo zeker zijn van hun theorie, en toch zouden ze allemaal het juiste gereedschap hebben om uit het bewijs tot een goede conclusie te komen.
Bovenstaande is niet uit de lucht gegrepen. Carrier geeft in bovenstaande tekst acht voetnoten waar men desbetreffende uitspraken en beweringen kan controleren.
Naast deze door velen gebezigde taktiek het jezusmythicisme-debat eenvoudig als ofwel niet-bestaand ofwel absurd te bestempelen, gebruikt Lendering ook de taktiek dat de aanhangers ervan militante antitheïstische atheïsten zijn. Ik heb opgemerkt dat Jona Lendering nog een derde taktiek aanwendt om het jezusmythicisme zwart te maken. Op een pagina van het weblog van Jona Lendering dat over een boek van Fik Meijers gaat laat hij weten:
Jona Lendering schreef:
Tot slot nog dit: de ontkenning van Jezus’ joodse identiteit wortelt in vrij specifieke intellectuele milieus, namelijk enerzijds het behoudende christendom met zijn vervangingstheologie, anderzijds het antisemitisme (waar ook het Jezusmythicisme wortelt: liever geen dan een joodse Jezus). De behoeften van die twee intellectuele milieus zijn geen factoren waarmee de wetenschap rekening houdt.
Met ’wortels van het Jezusmythicisme’ doelt hij op Bruno Bauer en Arthur Drews, die blijkbaar gebrandmerkt kunnen worden als antisemitisten.
Ik vind deze manier van je afzetten tegen zienswijzen waar je het niet mee eens bent buitengewoon onsmakelijk en ben bang dat Lendering het bij mij nooit meer kan goedmaken.
Willem laat zich niet met een kluitje in het riet wegsturen en wijst de heren op Richard Carrier. Daar komt door Cor dan eindelijk een onderbouwd antwoord op. Orthodox christen of niet, van mij krijgt deze man een compliment. De eerste die inhoudelijk ingaat op de discussie! Zó had Lendering het van begin af aan moeten doen.
Cor schreef:
Ik heb tot nu toe geen recensies gelezen die in zijn boeken een potentiële paradigmaverandering zien.
Die ben ik ook niet tegengekomen.
Let wel, een paradigmaverandering is een revolutie, in dit geval één die 200 jaar Jezusonderzoek omver gooit. Zoiets is niet te verwachten als gevolg van één peer reviewed wetenschappelijke studie. Sterker nog, indien Jona Lendering mag gelden als illustratie van het heersende klimaat, dan is het zelfs onmogelijk: wanneer men zich niet op de hoogte wil stellen van nieuwe inzichten en het boek zelfs vertikt te lezen, te overdenken en te becommentariëren, dan kan men eeuwig wachten op een paradigmaverandering.
Sterker nog, de statistici die zijn gebruik van het Bayestheoreem hebben besproken, concluderen dat Carrier zijn eigen versie gebruikt (wat binnen de wiskunde dus al een noviteit zou zijn) en dat het gebruik in historisch onderzoek op zijn best erg problematisch is door het oorverdovende gebrek aan informatie.
Als eerste dient hier te worden opgemerkt dat indien men het gegeven alternatief dat Carrier aanbiedt als methode voor het onderzoek afwijst op grond van dat er problemen aan kleven, dit geenszins de gerechtvaardigde kritiek op de tot dusver gebruikte methode omver werpt. In dat geval eindigt men met de conclusie dat bij gebrek aan een gedegen methode de zoektocht naar de historische Jezus onoplosbaar is.
Eén persoon die kritiek heeft geleverd op Carrier is Timothy McGrew, een professor in de filosofie die gespecialiseerd is in de stelling van Bayes, maar ook fundamentalist christen is. Dat laatste merkte ik in het debat dat ik had met Student, die een buitengewoon geforceerde uitleg van Lukas 2:2 gaf om deze evangelist in overeenstemming te laten zijn met het verhaal van Matteüs. Later biechtte deze forummer op dat deze extreme uitleg (die dan ook nergens anders gevonden kan worden) van Timothy McGrew afkomstig was. McGrew heb ik daarna niet meer serieus kunnen nemen als gesprekspartner in de kwestie rond het bestaan van een historische Jezus. Het is een apologeet voor fundamentalistisch christelijk geloof, geen wetenschapper.
De schrijfsels van een fundamentalist zijn natuurlijk altijd leuk om te lezen, want ze laten wel altijd zien dat iemand een hoop werk gedaan heeft om zijn zienswijzen te laten triomferen.
Maar voor mij is het gesprek of een historische Jezus ooit geleefd heeft iets wat het best besproken kan worden door ongelovigen van de soort voor wie de uitkomst van het debat niets kan schelen.
Ik ben ook commentaren tegengekomen die bijzonder simplistisch zijn, zoals deze; imho zonder waarde, aangezien de commentator duidelijk Carriers boeken niet gelezen heeft.
Dit commentaar gaat een stuk dieper. Ik pik daar even een citaat uit omdat ik het zelf ook op die manier ervaren heb:
Tot mijn verbazing bevat Proving History bijna geen toepassingen van de stelling van Bayes op historische problemen. Het doel van de meeste toepassingen van de stelling van Bayes in Proving History is om aspecten van de stelling van Bayes te illustreren en te laten zien hoe deze overeenkomt met onze gemeenschappelijke intuïtie.
Hetzelfde geldt voor Carriers boek On the Historicity of Jesus. Wat vooral naar voren komt in deze stelling, en iets wat voor mij toch wel een eye-opener was, is dat het niet afdoende is om één zienswijze te verdedigen, en dan te concluderen dat je gelijk hebt omdat je alle data kan onderbrengen in je theorie. Je moet met dezelfde intensiteit wat betreft ieder aspect waar je mee bezig bent de zienswijze van de concurrerende theorie op waarschijnlijkheid schatten, en kijken hoe natuurlijk of onnatuurlijk de voorhanden zijnde gegevens passen in díe theorie. Pas na ze allebei te vergelijken met elkaar kun je een uitspraak doen welke theorie beter recht doet aan de voorhanden zijnde gegevens. Dat is om uit het hoofd te leren!
Volgens mij kan de stelling van Bayes vervolgens enkel gebruikt worden indien men de waarden die men invult zo min mogelijk exactheid geeft. De waarschijnlijkheid voor ieder punt moet men voor beide alternatieven telkens bepalen. Om dit uit te drukken in precieze percentages is onmogelijk, aangezien ieder oordeel subjectief en onzeker is. Maar Carriers insteek is telkens zijn bias zoveel mogelijk te verkleinen door het percentage voor ’historiciteit’ hoger te maken dan hij eigenlijk inschat en, omgekeerd, voor ’mythisch’ lager. En inderdaad vult hij de stelling van Bayes in met een zeer dikke stift:
Richard Carrier schreef:
Nor do I even argue Jesus didn’t exist with anything other than a ”more likely than not” conclusion, complete with a range of probabilities he existed based on broad margins of error.
Met andere woorden, zijn aanpak is te laten zien dat zelfs wanneer je de stelling van Bayes invult op de voor een historische Jezus zo voordelig mogelijke manier en voor de mythische Jezus zo streng mogelijke manier, dan nog komt de mythische als waarschijnlijker uit de bus.
Of deze werkwijze met de stelling van Bayes enige helderheid verschaft in de niet-exacte geschiedwetenschap, die wat Jezus betreft bovendien nog te maken heeft met religieuze of antireligieuze bias, is nog maar de vraag. Dat de stelling van Bayes als formule sowieso problematisch is voor de doorsnee theoloog en historicus moge duidelijk zijn. Robert Price geeft als commentaar dat hij z’n pet ervoor af doet, omdat de formules hem allemaal boven z’n pet gaan. En iedereen weet dat hij niet bepaald de domste is.
Maar wiskundige werkwijze afwijzen omdat je nu eenmaal humanist bent is geen degelijk argument wat mij betreft. (Hier legt Carrier zo eenvoudig mogelijk uit hoe de stelling van Bayes werkt). Aan de andere kant: indien slechts een enkeling de werkwijze begrijpt, en bovendien de stelling van Bayes door een christenfundamentalist als Craig gebruikt kan worden om het tegenovergestelde te bewijzen, en het een eindeloos debat wordt over wie de formule goed en wie fout toepast, is het enkel een overbodig gecompliceerder maken van de vraagstelling dan die al is: zie dit interessante commentaar.
Maar laat ik nu het belangrijkste argument van Cor bij de horens pakken: indien we Cors bewering dat de stelling van Bayes problematisch is vanwege ”het oorverdovende gebrek aan informatie” werkelijk serieus moeten nemen, dan is het debat beslecht. Dan zal iemand die geen christelijk bijltje te hakken heeft redelijkerwijs moeten kiezen voor agnosticisme wat betreft de vraagstelling of Jezus ooit geleefd heeft. Waar een oorverdovend gebrek aan informatie heerst kan namelijk onmogelijk een stellig ja of nee als antwoord gegeven worden. Zoals ik eerder opmerkte neem ik genoegen met agnosticisme.
Cor zelf zal dit oorverdovend gebrek aan informatie wellicht opvullen met via christelijk geloof alles aannemen wat de bijbelschrijvers hem aanbieden, zodat het gebrek aan informatie voor hem maar theoretische schijn is, maar voor een historicus als Lendering – dus iemand die op wetenschappelijke basis uitspraken wil doen – heeft zijn uitspraak vertrekkende gevolgen.
Jona Lendering heeft de implicaties van deze uitspraak duidelijk niet overdacht, want hij geeft geen andere reaktie dan een dankwoord aan Cor.
Cor schreef:
Bovendien geldt: garbage in, garbage out.
Dat is een geweldige uitspraak, die overigens overgenomen is uit de vorige gegeven link. Juist dit gegeven heeft mij aangezet om alle bovenstaande commentaren op Jona Lendering te schrijven. Zijn verdediging van de historische Jezus kan exact met deze woorden worden opgesomd.
Cor schreef:
Ook het gebruik van de Rank-Raglan-schaal (als ik het zo goed spel) is problematisch, omdat er al op gewezen is dat fictieve figuren heel laag kunnen scoren en historische figuren juist heel hoog, en deze schaal daarom onbruikbaar is.
Wat ik ervan op het internet ben tegengekomen is dat iemand Lincoln erbij haalde en een ander Kim Il-Jong. Deze vergelijkingen hebben echter geen pas, aangezien, zoals Carrier aangeeft, ”modern history bears no reference class relevance to ancient history on this particular point.” Iets wat imho nogal vanzelfsprekend is.
Indien Cor voorbeelden heeft van historische personen uit de oudheid die hoger dan 50% scoren – (Carrier geeft zelf twee voorbeelden van historische personen die hoog scoren, 10/22, maar toch onder de 50% blijven) – dan wordt het interessanter.
Ik merk op dat Jona Lendering inmiddels een commentaar geeft op de Rank-Raglan lijst van ingrediënten voor een mythische held:
Jona Lendering schreef:
Mooi om te lezen, ik heb er altijd plezier aan beleefd. Maar ook totaal verouderd.
Waar ik heen wil: argumenten voor of tegen de historiciteit van Jezus zouden aan kwaliteit winnen als mensen zich baseerden op wetenschappelijke inzichten uit de eenentwintigste eeuw.
Imho geen commentaar dat enig hout snijdt. Er is mijns inziens helemaal niets verouderd aan wat Raglan in 1936 naar voren bracht, laat staan dat het ’totaal verouderd’ zou zijn.
De Rank-Raglan lijst is bovendien op geen enkele manier een hoeksteen van mythicistische theorieën. In de woorden van Richard Carrier zelf: ”This simply represents an obvious truth: that the more mythical features a historical character has, the more likely they are to be mythical. Anyone who would gainsay this has to produce evidence to the contrary: they have to collect all the highly mythologized persons in history, and count how many are historical, and how many not (or not plausibly).”
Een nuttige meter die aangeeft hoe groot de dosis scepticisme dient te zijn wanneer men het aangeboden materiaal beoordeelt. Niemand, ook de opsteller van de lijst van 22 punten (Raglan) niet, heeft ooit beweerd dat hoog scoren op de lijst automatisch betekent dat de persoon volledig mythisch is. Zelfs een leek kan een zeer betrouwbare reden-voor-groot-scepticisme-meter opstellen: heeft de naam van de held een grote symbolische betekenis (zoals ”jezus” =”redder”)? Houd er dan rekening mee dat er van mythe sprake kan zijn. Doet de held wonderen, en treden er wonderen op naar aanleiding van wat er gebeurt met de held? Verwacht dan des te minder zaken die iets met de werkelijkheid te maken hebben. Wordt er in een later verhaal over een buitengewoon opmerkelijk wonder verhaald waar oudere verslagen helemaal niets over weten (opwekking van Lazarus, Petrus loopt ook over water, verschijningen van de opgestane Jezus), schenk dan des te minder geloof aan dat late verslag. Laat de verslaggever weten dat zijn bedoeling is mensen te overtuigen van de waarheid van een religieus geloof (Johannes)? Wees des te meer op je hoede!
Maar het laatste wat Lendering opmerkt, dat hij zich in deze kwestie wil baseren op wat de eenentwintigste eeuw naar voren brengt is juist wat hij niet doet. In zijn schrijfsels speelt het zich afzetten tegen het jezusmythicisme dat honderd jaar geleden besproken werd juist een grote rol, terwijl hij mythicisten met wetenschappelijke aanpak van onze tijd geen enkele rol laat spelen, alsof ze niet bestaan, oftewel alsof ze geen recht van spreken hebben en wat ze naar voren brengen op geen enkele manier besproken hoeft te worden omdat ze zogenaamd niet wetenschappelijk te werk gaan. Terwijl de moderne mythicisten in vele belangrijke opzichten een geheel ander beeld schetsen van het mythicisme dan hun voorgangers, en in het bijzonder Richard Carrier juist exact op hetzelfde gehamerd heeft als Lendering, namelijk dat oudere studies onbetrouwbaar zijn, en men die gerust kan overslaan, aangezien alles wat in die studies nog steeds als betrouwbaar geldt ook in moderne studies aangesneden wordt.
Earl Doherty stelt dat uit de studies vóór hem enkel Couchoud veel waardevols heeft. Over de rest is hij niet te spreken:
Earl Doherty schreef:
Het was aan het begin van de 20e eeuw dat de eerste serieuze presentaties van de Jezus Mythe-theorie verschenen. De vroegste pogingen van Robertson, Drews, Jensen en Smith waren vanuit een modern gezichtspunt niet perfect en het ontbrak ze aan een alomvattende verklaring voor alle aspecten van het probleem. Voorchristelijke sekten, astrale religies, obscure parallellen met vreemde culturen, zelfs het epos van Gilgamesj, werden allemaal aan elkaar toegevoegd tot een mengelmoesje; velen van hen leken niet goed te weten wat ze met Paulus aan moesten. Pas in de jaren 1920 bood Paul-Louis Couchoud in Frankrijk een meer coherent scenario, waarbij hij Christus in de ogen van Paulus identificeerde als een spiritueel wezen. (Hoewel ik niet van hem afhankelijk ben, zou ik mijn manier van denken meer kunnen terugvoeren naar Couchoud, dan naar de meer recente G.A. Wells die, naar mijn mening, Paulus’ begrip van Christus verkeerd interpreteerde.)
Cor schreef:
Verder is Carriers behandeling van het argumentum ex silentio in Paulus’ brieven problematisch.
Dat is te vaag om te kunnen becommentariëren.
Voor mij is de stilte van Paulus en alle andere vroeg-christelijke geschriften buiten de evangeliën de doorslaggevende reden om je af te vragen of er iets niet klopt wat betreft de historiciteit van Jezus. En een antwoord zoals Lendering geeft (”Paulus [en blijkbaar alle anderen] hoefde het daar helemaal niet over te hebben omdat dat allemaal al bekend was bij de lezers”), staat voor mij gelijk aan het bewijs dat men over onvoorstelbare naïveté kan beschikken terwijl men nóg denkt een wetenschappelijke aanpak te hebben en uit de hoogte te kunnen neerkijken op mensen met een andere zienswijze.
Cor schreef:
…en zijn exegese van bepaalde passages in Paulus’ brieven blijven problematisch. Hij negeert fundamenteel taalkundig onderzoek (toen hij hierop gewezen werd, werd hij kwaad, typisch..).
Bovendien is zijn exegese van “naar het vlees voortgekomen uit het zaad van David” ronduit lachwekkend: het zou om een hemelse spermabank gaan. In een voetnoot zegt hij dan dat hij slechts een mogelijke alternatieve uitleg geeft, hoe onwaarschijnlijk ook, en dat het uiteindelijk gaat om de berekening van de kans dat Jezus bestaan heeft waarin alle gegevens tegen elkaar worden afgewogen (ik parafraseer vrijelijk). Dat hij de toevlucht moet nemen tot zulke kronkels, zegt heel veel.
Wat mij betreft is dit een goede poging om eindelijk eens in te gaan op wat een mythicist betoogt.
Uiteraard is Carriers frase ”een hemelse spermabank” een humoristische bewoording. Exact op dezelfde manier als wanneer Carrier het (in een interview op YouTube) heeft over dierenoffers die telkens opnieuw uitgevoerd moesten worden omdat ze ”niet voldoende mojo” hebben, of dat Christus sterft ”in outer space”. Het zijn bewoordingen die pogen om aloud magisch denken voor moderne rationele en sceptische mensen uit te leggen. Indien een kniesoor wil opmerken dat ze enigszins misleidend zijn, dan fiat wat mij betreft. Voor mij klinkt zijn ’outer space’ ook heel storend, maar de voedoe-term ’mojo’ geeft me altijd een glimlach. ’t Is voor een atheïst nu eenmaal moeilijk om altijd serieus te blijven wanneer men zich diepgaand met religieuze denkbeelden bezighoudt. Dat we het überhaupt in alle serieusheid anno 2017 nog moeten hebben over offers aan een godheid is per slot van rekening je reinste waanzin.
Paulus laat weten in Rom. 1:3 dat ”Christus Jezus” is voortgekomen (geworden, gemaakt) uit het zaad van David”, zoals bij monde van de profeten werd beloofd. Paulus baseert de afkomst van Jezus dus op profetieën, niet op een stamboom. De opvatting dat een hemelse Christus Jezus letterlijk gemaakt is uit het zaad van David is echt niet lachwekkender dan de opvatting dat ’legio’ demonen letterlijk bezit kunnen nemen van een mens, en op een gebiedend woord van een op aarde vertoevende hemelse superhero zich letterlijk moeten verplaatsen naar een kudde zwijnen, een bizarre opvatting die men zelfs bij miljoenen christenen uit onze tijd nog tegenkomt.
Het feit dat Paulus het werkwoord ’voortbrengen, worden, maken’ steeds gebruikt is geheel natuurlijk wanneer hij een hemelse Christus op het oog heeft. Zoals hij dat werkwoord ook gebruikt wanneer hij in 1 Kor. 15:45 laat weten dat Adam tot een levende ziel werd gemaakt. Of wanneer hij in Galaten 4:4 Gods zoon neerzet als ”voortgekomen uit een vrouw”. In de contekst van een hemelse Jezus kan zoiets opgemerkt worden als vervulling van Jesaja 7:14. In de contekst van een historisch persoon it doesn’t make sense, want wie is nu niet uit een vrouw geboren.
De passage 1 Kor. 15:40-49 is overigens ook interessant omdat die laat horen dat de eerste mens gemaakt werd uit het stoffelijke, maar de tweede mens (Christus) uit ”het hemelse”. Paulus had dus een opvatting dat er een hemels equivalent is van alle zaken, maar waar wij geen goed beeld van kunnen schetsen omdat het allemaal niet aards-stoffelijk is. Ikzelf zou daarom met de letterlijkheid van ’het zaad van David’ niet zo ver gaan als Carrier, maar stel me tevreden met wat Earl Doherty erover opmerkt:
Earl Doherty schreef:
[Commentaar gevend op Goguel, die toegaf dat ”Het idee van de Davidische oorsprong van Jezus een theologische bron lijkt te hebben. Het is een theologische schepping gemaakt onder invloed van profetieën en populaire overtuigingen.”] Als de Schrift een venster is op spirituele werkelijkheden en religieuze waarheden (en op de stem van Christus zelf, zoals we in sommige brieven zien), dan worden Messiaanse schriftgedeelten eenvoudig op hem toegepast; ze worden opgevat alsof ze op de een of andere manier verband houden met zijn spirituele wereldnatuur. We hoeven niet te weten hoe Paulus en anderen dit begrepen; er is veel mystiek en mythologisch materiaal dat Christus beschrijft in de brieven die moderne commentatoren moeilijk kunnen begrijpen. En dat zullen ze nooit, zolang ze erop staan moderne, letterlijke, wetenschappelijke opvattingen naar hen toe te brengen, alsof van deze mystici uit de 1e eeuw kan worden verwacht dat ze denken zoals wij.
Omdat ik hier nu Cor becommentarieer, laat ik nog even terugkomen op wat hij eerder opmerkte:
Cor schreef:
In het geval van Jezus is diens historiciteit wel degelijk bevraagd in de 19e en begin 20e eeuw. Uit deze discussie ontstond de consensus dat Jezus inderdaad bestaan heeft. Die discussie is beslecht.

De consensus is eenvoudig wat het historische christendom sinds Irenaeus altijd beweerd heeft. Pas in de 19e en 20ste eeuw is de historiciteit van Jezus inderdaad door sommigen ontkend, maar dit waren enkelingen in een consensus die als axioma millennia lang uitging van het bestaan van een historische Jezus. Een discussie is er nauwelijks geweest, aangezien een overweldigende consensus nooit reden ziet serieus aandacht te geven aan de afwijkende opinies van iemand die geheel alleen staat. Begrijpelijk, maar niet wetenschappelijk. Typerend voor het optreden van ’de consensus’ is wat Jona Lendering doet: als een mantra herhalen dat de zaak al honderd jaar geleden definitief beslecht is, terwijl dit enkel gebaseerd is op een uitspraak van iemand anders die beweert dat het allemaal al lang definitief in het verleden beslecht is. Earl Doherty laat zien hoe deze amusante show in zijn werk gaat:
Earl Doherty schreef:
Een typisch voorbeeld is de historicus Michael Grant, die in Jezus: de evangeliën bekeken door een geschiedkundige (1977), een paar paragrafen wijdt aan de kwestie in een appendix. Op pagina 200 laat hij weten: ”Opgesomd, de moderne kritische methoden steunen de Christus-mythe theorie niet. ’Opnieuw en opnieuw is het beantwoord en door eerste klas geleerden vernietigd’. In recente jaren heeft ’geen serieuze wetenschapper het aangedurfd om de ahistoriciteit van Jezus te postuleren’, of in ieder geval heel weinig wetenschappers, en het is ze niet gelukt het veel sterkere, zelfs zeer overvloedige bewijsmateriaal voor het tegendeel, omver te werpen.”
De zin it has ”again and again been answered and annihilated by first-rank scholars” staat bij hem tussen aanhalingstekens, en is dus de opinie van een vorige schrijver. Grant zelf heeft geen enkele poging gedaan om mythicisten te beantwoorden. Hebben de schrijvers waar Grant naar verwijst dit gedaan? Nee. Rodney Dunkerley waar hij naar verwijst heeft in zijn Voorbij de evangeliën (1957, p. 12) één enkele paragraaf aan het ”fantasievolle denkbeeld” gewijd dat Jezus feitelijk niet geleefd heeft. De aanhangers van dit denkbeeld, zo laat hij weten, ”have again and again been answered and annihilated by first-rank scholars”, maar aangezien deze schrijver verklaart dat het ”onmogelijk is om een samenvatting te geven van wat deze wetenschappers naar voren hebben gebracht” kan Grant onmogelijk door hem overtuigd zijn. Oskar Betz met zijn Wat kunnen we weten over Jezus (1968, p. 9) kan hem ook niet overtuigd hebben. Het tweede citaat dat Grant aanhaalt komt uit laatstgenoemd boek. Betz beweert dat sinds Wilhelm Bousset in 1904 een essay publiceerde waarin hij de ’Christus-mythe’ als een ’fantoom’ ontmaskerde, ”no serious scholar has ventured to postulate the non-historicity of Jesus”. Hier worden dus alle serieuze presentaties van dit denkbeeld van na 1904 genegeerd, blijkbaar omdat ’serieus’ iedere schrijver uitsluit die toch deze verdwaasde taak uitvoert.
Er is bij mijn weten nog nooit een wetenschappelijk boek uitgegeven waarin de vraagstelling behandeld wordt en in het voordeel van de historische Jezus beslecht wordt. Ik zou maar al te graag graag willen dat Cor deze laatste bewering van mij weerlegt, aangezien het een bedroevende zaak is.
Cor schreef:
Ik ben de kwaadste niet, dus laat ik wat noemen.
Albert Schweitzer, Geschichte der Leben-Jesu-Forschung, Tübingen 1913 (2e druk), met name de hoofdstukken XXII (Die neueste Bestreitung der Geschichtlichkeit Jesu) en XXIII (Die Diskussion über die Geschichtlichkeit Jesu).
Maurice Goguel, Jésus de Nazareth: mythe ou histoire? Parijs 1925.
De conclusie van Schweitzer is duidelijk. Sindsdien is er niet veel veranderd op dit punt.
Mijn vetgedrukte woorden in de vorige bijdrage waren uiteraard een tongue-in-cheek opmerking bedoeld als uitdaging. Alles hangt er namelijk maar van af wat je ’wetenschappelijk’ en ’beslecht’ noemt.
Laten we eens kijken naar publikaties die het historisme verdedigen.
Er zijn de afgelopen jaren twee boeken verschenen die het jezusmythicisme als onderwerp hebben en een historische Jezus verdedigen (Bart Ehrman en Maurice Casey). Beide boeken zijn publicaties bedoeld voor de massa, en op geen enkele manier als wetenschappelijk te betitelen. Ze zijn niet peer reviewed, slordig en haastig geschreven, niet diepgaand, maken gebruik van retoriek en ad hominems, maken geen onderscheid tussen beter of slechter onderbouwd jezusmythicisme, en komen niet met argumentatie op basis waarvan men wel gedwongen wordt te besluiten dat een historische Jezus een welhaast zekere zaak is.
Het boek van Ehrman heeft zelfs een dikker boek met commentaren erop als antwoord gekregen. Een boek waar je niet vrolijk van wordt, maar bovengenoemde kritiek heel duidelijk uiteengezet wordt.
Het boek van Casey is omschreven als een tirade.
Een christelijke apologeet Christopher Price (niet te verwarren met de bible geek mythicist Robert M. Price) geeft een overzicht van wat we mogen aannemen als de beste oogst van de afgelopen honderd jaar die hij bij elkaar kon schrapen, in zijn woorden ”genuine scholars willing and able to respond to it (=Jesusmythicism):
Shirley J. Case The Historicity of Jesus 1912
Fred C. Conybeare The Historical Christ 1914
Maurice Goguel Jesus the Nazarene: Myth or History 1925
Herbert Wood Did Christ Really Live? 1938
I. Howard Marshall I Believe in the Historical Jesus 1977
R.T. France The Evidence for Jesus 1986
Morton Smith ”The Historical Jesus,” in Jesus in Myth and History 1986
Robert Van Voorst Jesus Outside the New Testament 2000
Laat ik Van Voorst geheel overslaan. Ten eerste is zijn bijdrage enkel een inleidend hoofdstuk. Het is vanwege de beknoptheid wel de standaard tekst geworden waar historicisten zich op baseren en naar verwijzen. Maar zowel Earl Doherty als Richard Carrier hebben er uitgebreid commentaar op gegeven. Carrier somt Van Voorst op als volgt (OHJ p. 4-6):
Richard Carrier schreef:
Robert Van Voorst geeft een lijst van zeven algemene weersprekingen van het mythicisme, en dit mag gelden als een typische opsomming van de tegenwerpingen die men in de regel tegenkomt. Maar de tegenwerpingen zijn zwak.
…
Zijn pleidooi tegen mythicisme bestaat uit het argumenteren dat er gebreken zijn (meestal fouten van overdrijving) in het vakmanschap van mythici, maar zonder aan te tonen dat een van deze fouten daadwerkelijk relevant is. Dat geleerden fouten maken, diskwalificeert niet automatisch de rest van hun werk of hun conclusies. En het feit dat overdreven premissen onterecht zijn, betekent niet dat dezelfde conclusie niet kan worden getrokken uit meer gematigde premissen. Dus is elk argument dat hij aanvoert een non sequitur.
Oef! Drogredenen zijn onwetenschappelijk.
Morton Smith kunnen we meteen elimineren. Wanneer zelfs een christelijke apologeet zegt ”I offer Smith more as an example of how even an unconventional liberal scholar assesses the Jesus Myth, than as a recommended purchase” dan kunnen we van op aan dat het inderdaad niet de moeite waard is om te lezen. Het boek is bovendien een kritiek op Wells, die in het mythicisme-debat zowiezo een marginale rol speelt.
Howard Marshall en R.T. France waren mijn helden uit de tijd dat ik nog evangelisch christen was en met het weinige geld dat ik had oa. door hen geschreven theologische boeken kocht. (R.T. France doceerde op de London School of Theology waar ik studeerde). Jammer dat ik ze nu buiten spel moet zetten, aangezien ik met zekerheid kan stellen dat hun uitgangspunt in de eerste plaats hun persoonlijke geloof is en de verdediging daarvan, en daarna pas wetenschappelijk denken aan bod komt. Howard Marshall wordt zelfs al weggestreept door de evangelische apologeet: ”Marshall’s own treatment of the question is somewhat unfocused and dated. Despite its title, he does not focus exclusively on the Jesus Myth”. Ik heb nog een prachtig boek van Howard in mijn boekenkast, waar Lukas als uitstekende en uiterst betrouwbare historicus uit de bus komt. Het boek heeft grote waarde vanwege de mooie kaft die ik af en toe aai (mijn editie is oud en heeft goudkleur).
Uiteraard komt de evangelische christen R. T. France aan op wat ook bij hem van tevoren al vaststond, namelijk dat de evangeliën zeer betrouwbaar zijn:
R.T.France schreef:
Het is duidelijk dat het meest directe en expliciete bewijs voor (het bestaan van) Jezus afkomstig is van de vier canonieke evangeliën. Dit bewijs moet zeker een centrale plaats innemen bij het reconstrueren van de feiten over Jezus, tenzij kan worden aangetoond dat het onbetrouwbaar of zelfs opzettelijk misleidend is. Een groot deel van het boek moet daarom noodzakelijkerwijs worden gewijd aan het beoordelen van de waarde van de evangeliën als historisch bewijs. Als ze als wezenlijk betrouwbaar worden beschouwd, moeten alle andere bewijzen noodzakelijkerwijs hun plaats vinden in de context van het kader dat ze bieden.
Ik streep evangelische apologeten weg als hopeloos onwetenschappelijk.
Herbert Wood heb ik niet gelezen, aangezien hij volkomen vergeten is. Wikipedia heeft slechts vier zinnen over hem te zeggen. Ook de christelijke apologeet serveert hem af met enkel vier zinnen. Ik vind wel nog een boekrecensie dat alles van belang zegt:
Boekrecensie van Did Christ Really Live? schreef:
Dr. Wood en de uitgebreide bronnen van zijn lezing geven een passend antwoord op deze en een dozijn andere relevante vragen, duidelijk, beknopt en overtuigend. Maar het boek is meer een intellectuele verhandeling. Het heeft een uitdagende toon die moeilijk te ontwijken is. De hoofdstukken die over de kruisiging gaan, zijn bijzonder stimulerend, aangezien alle nieuwe gedachten over dat onderwerp bijzonder welkom zijn bij de geestelijkheid, van wie velen in de herfst beginnen met het voorbereiden van een reeks preken of toespraken tijdens de vastentijd waarin het kruis centraal staat. Laat dit boek voorbijgaan en als ze het nu niet kopen, houd het dan in gedachten voor de vastentijd. Eerlijke twijfelaars, intellectuele Thomassen, leraren en professoren zullen merken dat het veel vragen van henzelf en die van hun leerlingen beantwoordt.
Oftewel zeer geschikt voor christenen, maar niets wat wijst op een wetenschappelijke onderneming.
Fred Conybeare is de volgende schrijver die ik niet gelezen heb. Op het eerste gezicht maakt hij een betere kans op een serieuze wetenschapper te zijn, aangezien men hem niet van christelijke vooringenomenheid kan beschuldigen. De apologeet zegt dit erover:
Christopher Price schreef:
De Britse nieuwtestamentische geleerde Fred C. Conybeare, hoogleraar theologie te Oxford, gaf een effectief wetenschappelijk antwoord op de Jezus-mythologen van zijn tijd in The Historical Christ. Net als de belangrijkste focus van zijn reactie, mytholoog John Robertson, was professor Conybeare lid van de Rationalist Press Association. Zijn werk Myth Magic and Morals wordt als bijzonder antichristelijk beschouwd. Misschien vanwege uitspraken als deze: ”Dus de hele cirkel van ideeën die Christus en Paulus koesteren, zijn ons vandaag de dag vreemd en vreemd, en hebben alle actualiteit en levende interesse verloren. . . . Jezus zelf zou hebben geleefd en gestorven voor een illusie, die Paulus en de apostelen deelden.” (Pagina 357). Niettemin overtrof Conybeare’s toewijding aan de geschiedenis zijn filosofische vooroordelen tegen het christendom. Conybeare onderwierp Robertsons christendom en mythologie aan ’vernietigende kritiek’. Terwijl hij bijvoorbeeld reageert op de zogenaamd vele ”heidense parallellen”, beschrijft Conybeare de mythologen als ”de ongetrainde ontdekkingsreizigers [die] op bijna elke pagina verbindingen in hun onderwerp ontdekken waar die er zijn en kunnen zijn, en die regelmatig verbindingen missen waar ze bestaan.” (Pagina 7). Hoewel een modernere behandeling van deze problemen waarschijnlijk gunstiger zal zijn voor de lezers, zijn de argumenten van Conybeare nog steeds relevant. Het boek laat ook zien hoe vergelijkbaar alle mythologische argumenten lijken te zijn. De evangeliën zo laat mogelijk dateren en het Paulinische bewijs wegredeneren zijn onvermijdelijke argumenten voor de mythologen.
Misschien heeft deze man het boek van Robertson (dat ik ook niet gelezen heb) inderdaad met steekhoudende kritiek overtroefd! Maar dit geldt uiteraard niet als een refutatie van het mythicisme, aangezien een aanval op één boek van één schrijver zoiets onmogelijk kan doen. En zeker niet kritiek op een boek waar moderne mythicisten weinig of totaal geen verwantschap meer mee hebben.
De kritiek dat mythicisten de evangeliën zo laat mogelijk dateren gaat overigens tegenwoordig in het geheel niet op.
Het boek van Shirley Case (overigens geen vrouw) heb ik wel in mijn boekenkast staan. Men kan dit boek ook on-line lezen.
Zoals Earl Doherty hier laat zien is het nauwelijks de betiteling ’wetenschappelijk’ waard.
Cor krijgt van mij alweer een pluim dat hij nu net de twee studies aandraagt die het meeste gewicht in de schaal leggen! Dat hij Schweitzer voorbij laat gaan is voor mij verrassend, aangezien ik daaraan zelf niet gedacht had! Ik kan Schweitzer natuurlijk buiten spel zetten, omdat twee hoofdstukken uit zijn boek geen eigenlijke studie van de vraagstelling is, maar een overzicht van de discussie (tot 1913) en een kritiek op zowel historisten als op mythicisten. Maar toch doe ik dat niet, aangezien ik Cors vondst wel de beste vind die iemand maar had kunnen aanreiken wat dit onderwerp betreft. Schweitzer staat namelijk als intellect hoog boven alle anderen vóór hem verheven, maar ook boven velen van de volgende honderd jaar na hem. Iemand voor wie ik mijn Finse bontmuts altijd af doe, zelfs wanneer het zoals vandaag twintig graden vriest!
Zijn studie en conclusie was zo buitengewoon subliem dat men het jezusonderzoek eenvoudig tientallen jaren opgaf na zijn publicatie. De conclusie van Schweitzer was namelijk dat ”De Jezus van Nazareth die publiekelijk naar voren kwam als de Messias, die de ethiek van het Koninkrijk van God predikte, die het Koninkrijk der Hemelen op aarde stichtte, en stierf om zijn werk zijn definitieve wijding te geven, heeft nooit bestaan. Hij is een figuur ontworpen door het rationalisme, begiftigd met leven door het liberalisme, en gekleed door de moderne theologie in een historisch gewaad”. En dat is de volgende honderd jaar zo gebleven, met als enig verschil dat hij steeds meer kleren verloren heeft en tegenwoordig bijna naakt rondloopt.
Dat betekende wat Schweitzer betreft niet dat hij nu reden zag om te ontkennen dat er ergens een historische persoon moet hebben rondgelopen. Integendeel, hij dacht dat hij die persoon zelfs kon duiden als apocalyptische prediker, wiens optreden tweemaal in een tragedie eindigde. Het heeft mij altijd toegeschenen dat indien er een historische Jezus bestaan heeft, die van Schweitzer wellicht de meeste aanspraak maakt op waarschijnlijkheid. In de tijd dat ik ’eindtijdchristen’ was was zijn interpretatie een flinke kluif om te verteren, wellicht vanwege dat zijn uitleg voor het uitblijven van het einde van de aioon zoveel waarschijnlijker klonk dan de uitleg die evangelische christenen van eeuw tot eeuw moeten verzinnen voor het uitblijven van zijn komst.
Schweitzer bekritiseerde het mythicisme van zijn tijd als diletantisme, iets waarmee moderne mythicisten het vast eens zullen zijn. Er bestond geen uitgewerkte theorie voor mythicisme dat op alle vraagstellingen inging. Ook vanwege dat het mythicisme in veel te veel verschillende richtingen liep: aangezien ze elkaar tegenspraken elimineerden ze elkaar. Dat laatste is honderd jaar later grappig om te lezen aangezien de mythicisten deze kritiek van Schweitzer nu tegen de historisten aanvoeren! ”De historische Jezus heeft men in zoveel verschillende pakjes gestoken dat iedere versie de andere tegenspreekt en ze elkaar elimineren”…
Schweitzer zou echter Schweitzer niet zijn indien hij boven zijn persoonlijke inschatting niet een nog hogere waarheid plaatste. Op p. 402 van de Engelse editie staat:
Albert Schweitzer schreef:
In reality, however, these writers are faced with the enormous problem that strictly speaking absolutely nothing can be proved by evidence from the past, but can only be shown to be more or less probable. Moreover, in the case of Jesus, the theoretical reservations are even greater because all the reports about him go back to the one source of tradition, early Christianity itself, and there are no data available in Jewish or Gentile secular history which could be used as controls. Thus the degree of certainty cannot even be raised so high as positive probability.
So nothing is achieved by calling on sound judgment or on whatever else one likes to ask for in an opponent. Seen from a purely logical viewpoint, whether Jesus existed or did not exist must always remain hypothetical.
De zinnen die ik vetdrukte zijn voor mij, honderd jaar later, de belangrijkste boodschap die zijn boek doorgeeft aan toekomstige generaties: aan het eind van de rit bereid te zijn bovenstaande toe te geven. Waarbij ik door mij op te stellen als agnost in deze kwestie de opmerking die Schweitzer plaatste veel zwaarder laat wegen dan hijzelf (aangezien ik de christelijke traditie als corrupt beschouw), maar daartegenover staan legio historicisten die maar hoog van de toren blijven blazen, waarbij deze gedachte volledig ontbreekt. Waarbij Lendering voorop loopt door de vraagstelling zelfs als absurd te bestempelen.
Neil Godfrey schreef zeven jaar geleden een artikel over Schweitzers commentaar op, en houding ten aanzien van, het jezusmythicisme. Een verademing om te lezen!
Maar uiteindelijk kan men ook Schweitzer niet gebruiken als autoriteit om de waarschijnlijkheid van de historiciteit van Jezus te kunnen bepalen. Hij had zich niet echt verdiept in het onderwerp. Zo maakt hij een serie enorme blunders in de introductie van zijn beroemde boek:
Albert Schweitzer schreef:
Once we have made up our minds that we do not have the materials for a complete life of Jesus, but only for a picture of his public ministry, it must be admitted that there a a few characters of antiquity about whom we possess so much indubitably historical information, of whom we have so many authentic discourses. The position is much less favourable, for instance, in the case of Socrates; for he is pictured to us by literary men who exercised their creative ability upon the portrait. Jesus stands much more immediately before us, because he was depicted by simple Christians without literary gifts. (Pagina 7 van de Engelse vertaling)
Wat ik daarnet ’enorme blunders’ noemde kan men wellicht eenvoudig op rekening zetten van gebrek aan (in die tijd) voorhande zijnde informatie, gebrekkig inzicht in de realiteit van de oudheid en eenvoudig op rekening van het feit dat de zaak niet grondig was onderzocht en serieus genomen. Zo weet men tegenwoordig dat bewijs voor het bestaan van Socrates vele malen sterker is dan bewijs voor het bestaan van Jezus. Dat wordt uitvoerig uiteengezet en beargumenteerd door Richard Carrier in hoofdstuk 8.2 van zijn wetenschappelijke studie (OHJ). Wat het bestaan van Socrates betreft beschikt men over:
-Een dozijn oogggetuigen die over hem schreven.
-vele andere bronnen waar uitspraken van Socrates worden genoemd, oa. gemaakt door Plato en Xenophon die ooggetuigen waren geweest.
-Zelfs een vijandiggezind verslag (De wolken, een toneelspel waar de draak gestoken wordt met Socrates en zijn volgelingen). Geschreven door Aristophanes, een ooggetuige en tijdgenoot van Socrates. Socrates zat zelfs in het publiek toen de eerste voorstelling ervan werd uitgevoerd!
De zaak staat er dus exact omgekeerd voor! De situatie is beduidend minder gunstig in het geval van Jezus!
Schweitzer neemt authenticiteit voor het christelijke getuigenis aan op grond van een argument dat geen hout snijdt, terwijl het enige argument dat wél hout snijdt om de twee te vergelijken (”Zijn er ooggetuigeverslagen van het bestaan van deze persoon?”) helemaal niet in zijn gedachten opkomt.
Schweitzers idee dat we beschikken over ”so many authentic discourses”, waar men tegenwoordig weet dat ze een halve eeuw of later zijn geschreven door anonieme personen die geen ooggetuigen waren, noch in de taal van (de zogenaamd historische) Jezus schreven, komt buitengewoon vreemd, om maar niet te spreken van amateuristisch, over.
Ook weet men tegenwoordig dat de bijbelschrijvers niet maar ”simple Christians without literary gifts” waren, maar juist exact van het tegengestelde sprake is: het waren hoog opgeleide en zeer literair begaafde personen!
Wat Goguel betreft, een serieuze studie, de moeite waard om te lezen, aangezien het moderne mythicisme eigenlijk begon met de bijdrage van Couchoud (waar Goguel op reageert). Maar bepaald geen boek dat het pleit definitief beslecht ten voordele van het historicisme. Earl Doherty gaat uitgebreid in op bovengenoemde studie, met volstrekt gedegen kritiek, waaruit een ieder die onbevooroordeeld het jezusmythicisme debat volgt zal concluderen dat de zaken eenvoudig niet definitief afgehandeld zijn in 1925, maar nog steeds de moeite waard zijn om te overdenken.
Er is nog iets wat mij dwars blijft zitten. Laat ik nog eens terugkomen op de discussie die zó verloopt:
-Lendering behandelt de vraag Heeft Jezus ooit bestaan.
-Volgens hem is het antwoord simpel. En hij schrijft vervolgens een simpel artikel, waarin hij ontkenners van het bestaan niet aan het woord laat, maar een zelfverzonnen tegenwerping bedenkt, die hij ook nog neerzet als een tegenwerping die zogenaamd alles wat de ontkenners zeggen opsomt. Waaruit men dus kan opmaken dat hij de boeken van jezusmythicisten nooit gelezen heeft.
-Tenslotte reikt hij het boek van E.P. Sanders aan voor de lezer die zich daadwerkelijk in de vraagstelling wil verdiepen.
-Daarop wordt hem vervolgens deze opmerking aangereikt:
Een conceptuele zwakte is het falen van Sanders om het bestaan van een historische Jezus in twijfel te trekken. Wanneer hij schrijft dat hij streeft naar ”het herwinnen van de historische Jezus”, behandelt hij de historiciteit van Jezus als een niet-uitgesproken premisse, en doet hij geen moeite om vast te stellen dat er inderdaad een historische Jezus heeft bestaan.
-Waaruit ik terecht concludeer dat het geen pas heeft om de vraagstelling van het artikel te beantwoorden door een boek aan te bevelen dat de hele vraagstelling niet behandelt, maar als axioma uitgaat van een historische Jezus. (Hetzelfde geldt voor alle andere boeken die hij aanprijst op het eind van zijn artikel).
Om het helemaal uit te spellen: dit is een schoolvoorbeeld van onwetenschappelijk te werk gaan, namelijk met een zeer elementaire drogreden aankomen, in dit geval wat men in het Engels begging the question noemt, een vorm van cirkelredenatie: een logische denkfout waar een persoon begint bij het punt waar hij wil eindigen.
-Terwijl hij onwetenschappelijk te werk gaat, blijft hij zelfs wanneer men hem daar op wijst er blind voor, en heeft hij het lef om de gever van terechte kritiek af te wimpelen met:
Jona Lendering schreef:
Er is een methode. Die aanvaard je of die weerleg je. Meer smaken zijn er niet. Er is uiteraard een derde mogelijkheid, namelijk dat je onwetenschappelijk wil zijn.
Een antwoord dat geheel nergens op slaat, aangezien de aangegeven kritiek betreffende het boek van Sanders helemaal niets te maken heeft met het verwerpen van de wetenschappelijke methode of onwetenschappelijk bezig zijn. Integendeel, de kritiek geeft aan dat hij zich daaraan op een knullige manier schuldig maakt.
Nu is het natuurlijk onzin om te denken dat Lendering niet in staat zou zijn om in te zien dat hij zich aan argumentatie via drogreden schuldig maakt. De reden waarom hij in een onderwerp dat de vraagstelling behandelt ”Heeft Jezus ooit bestaan?” met Sanders moet aankomen en niet met Bart Ehrman of Maurice Casey, de enige personen die recentelijk de vraagstelling in een boek behandeld hebben en daarin een historische Jezus hebben verdedigd, moet hierin liggen dat hij enkel één gedachte heeft, één die hij ook uitspreekt: ”De gedachte dat moet worden overwogen of Jezus wel heeft bestaan is absurd”. Bijgevolg kán hij nooit verwijzen naar het debat dat gaande is, noch ooit namen voorbij laten gaan die iets met dat debat te maken hebben, noch bijvoorbeeld op de uitvoerige kritiek die ik op hem geef ooit met een woord ingaan. De boeken van Ehrman en Casey en Richard Carrier zelfs maar te noemen staat gelijk aan toegeven dat er een vraag is die serieus overdacht moet worden. En dat kan Lendering niet doen met iets wat hij als absurd heeft uitgeroepen. Hij is slim genoeg om te weten dat toegeven dat de vraag in alle ernst gesteld kan worden gelijk staat aan zijn eigen positie – volkomen zeker te zijn van het bestaan van een historische Jezus – te zien ondergaan, en daarmee wordt alles wat je zegt over een historische Jezus een hypothetische kwestie, een zaak waarin speculatie onherroepelijk een rol speelt, oftewel dan verliest het voor een groot deel zijn gewicht.
Zijn handelswijze in deze kwestie wordt van jaar tot jaar steeds lastiger, omdat hij dat spelletje koste wat kost consequent moet blijven volhouden en dat heeft tot gevolg dat je jezelf buiten spel zet. Hij kan vanwege deze opstelling in deze kwestie noch een overzicht van het debat en commentaar op het debat, noch kennis van het onderwerp, noch diepgang in de behandeling van het onderwerp, noch ontwikkeling in zijn denken presenteren.
Hoe desastreus zoiets is kan men uit het volgende opmaken. Door in zijn artikel ”de methode” centraal te zetten als antwoord op de vraag of Jezus bestaan heeft of niet, maakt Lendering zich nog op een tweede manier schuldig aan een drogreden. Deze methode, die hij in een NRC artikel waar hij naar verwijst omschrijft als ”een stuk of tien criteria om te bepalen wat waarschijnlijk is gebeurd”, berust zelf op de vooronderstelling dat het in de evangeliën om geschiedenis gaat. Men gaat er als een axioma van uit dat er een kern van waar gebeurde geschiedenis achter het eindproduct zit, en de criteria zijn het gereedschap aan de hand waarvan je dan denkt waarheid van fictie te kunnen scheiden. Zo zit Lendering dus andermaal verstrikt in een cirkelredenering. Uitkomen op waar je mee begint.
Aankomen met die criteria heeft helemaal geen pas in het debat tussen historicisten en mythicisten. De zienswijzen zijn twee verschillende paradigma’s, die op hun eigen manier werken en die je dus geheel apart moet bekijken en geheel op hun eigen merites beoordelen.
Om een ander paradigma te begrijpen móet men zich volkomen onderdompelen in die wereld van het andere paradigma. Enkel dán is er kans op dat je er iets van begrijpt. Doe je dan niet, zoals Lendering goed laat zien, dan is je betoog eenvoudig van geen betekenis in de discussie, aangezien je de zaken waar het om gaat helemaal niet bespreekt.

