Jezusmythicisme 11


december 2016

Opnieuw heeft Jona Lendering het over de vraag of Jezus heeft bestaan.

Jona Lendering geeft in dit nieuwe artikel tot mijn grote teleurstelling opnieuw een staaltje van oppervlakkigheid en vooringenomenheid wat betreft de vraag of een historische Jezus bestaan heeft.
Bijna twee jaar nadat ik hem erop betrapte geen enkel boek van een mythicist ooit gelezen te hebben,- terwijl hij zich voordoet als kenner van het onderwerp -, heeft hij dat nog steeds niet gedaan! Hij heeft blijkbaar inmiddels wel opgevangen dat er een academische (”peer reviewed”) studie bestaat die de gebreken van de tot dusver gebruikte historisch-kritische methode in het Jezus-onderzoek aan de kaak stelt en er een alternatief voor neerzet (de studie in twee delen Proving History en On the Historicity of Jesus van Richard Carrier). Feitelijk is deze studie de enige peer reviewed studie die ooit over de vraagstelling in kwestie gepubliceerd is! Om deze studie die aan alle academische voorwaarden voldoet eenvoudig over te kunnen slaan als irrelevant, geen enkel commentaar behoevend, verzint hij nu de volgende reden:

Jona Lendering schreef:

We kunnen de historisch-kritische methode vertrouwen. Ze is zo vaak betrouwbaar gebleken. Vooralsnog heeft dan ook geen enkel peer-reviewed historisch tijdschrift ruimte geboden aan publicaties die waren gebaseerd op een nieuwe oudheidkundige methode met hogere authenticiteitseisen. Zoals de methode er nu ligt, is de conclusie dat Jezus heeft bestaan.

Hij laat zich hier zien als partijganger die zich aan een laatste strohalm vastklampt, en iemand die er trots op is zijn eigen ignorantie en onwil om zich in het onderwerp dat de laatste jaren zo de aandacht heeft getrokken te verdiepen uit te stallen (iets wat ook zijn optreden van twee jaar geleden karakteriseerde). Lenderings laatste zin had evengoed kunnen zijn ”Zolang ik verkies me niet te verdiepen in kritiek op de methode, blijft de conclusie staan dat Jezus heeft bestaan”. Nog steeds is Lendering niet bereid om Richard Carrier (de enige waar hij op kan doelen in bovenstaand citaat) voorbij te laten gaan.

Overigens is Lenderings uitspraak aanvechtbaar: Raphael Lataster (december 2014) schreef een peer reviewed boekrecensie in een Australisch historisch tijdschrift: ”Richard Carrier: On the Historicity of Jesus: Why We Might Have Reason for Doubt. Sheffield: Sheffield Phoenix Press, 2014; pp. xiv + 696.”. Journal of Religious History. 38 (4): 614–616. doi:10.1111/1467-9809.12219.

Lendering vangt zijn artikel nav. één van de vragen die aan de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) is voorgelegd
(Heeft Jezus Christus bestaan?) aan met ”Het antwoord is simpel”, en vervolgt inderdaad met de meest simpele redeneringen. Hij presteert het zelfs om aan de vele bronnen die hij voor Jezus erbij haalt ditmaal nog een ”Vooruit, laten we de Didache er ook nog bij doen”, alsof hij als een cabaretier de draak steekt met het hele onderwerp. De Didache, een christelijk geschrift dat mogelijkerwijs uit de eerste eeuw stamt, zwijgt namelijk in alle toonaarden over zaken die iets met het leven of de dood of uitspraken van Jezus te maken hebben. Als het geschrift al ter sprake komt is het vanwege de opmerkelijke anomalie dat het de instelling van het avondmaal leert zonder dit op enige manier een christelijke betekenis of basis te geven, alsof die niet bestond! De Didache is dus een geschrift dat juist door jezusmythici kan worden aangegrepen als een ’smoking gun’.

Volgens Lendering hebben jezusmythicisten ”dwingende en minder dwingende argumenten”. Wat de dwingende argumenten zijn laat hij niet weten. Onbekend met wat ze zeggen verzint hij zelf maar iets, hetgeen hij dan prachtig kan vervolgen met ”Er is een punt waar redelijke scepsis onredelijk wordt.”
Dan komt hij met de onderbouwing voor de historische Jezus. Hij schrijft dat men sinds de Renaissance al op basis van geschreven bronnen een reconstructie van de geschiedenis kon maken, en latere eeuwen “papyri, inscripties, munten, opgravingen, etnografisch bewijsmateriaal” opleverden die de reconstructie in hoofdlijnen bevestigde. Hoe in vredesnaam heeft dit iets te maken met de vraag ”Heeft Jezus bestaan”? Niets van de laatstgenoemde vondsten heeft namelijk ook maar enig gewicht in de schaal gelegd voor wat betreft het bestaan van een historische Jezus, iets wat Lendering na deze paragraaf zelf ook opmerkt:

Lendering schreef:

We mogen dus enig vertrouwen hebben in de methode, zelfs als het, zoals bij de historiciteit van Jezus, gaat om conclusies zonder ondersteuning in de vorm van papyri, inscripties, munten en archeologische vondsten.

Dus het resultaat nul komma nul wat betreft bevestigingen voor het bestaan van Jezus boezemt vertrouwen in de methode in? Een methode die als hoofdkenmerk juist heeft dat het de vraag of Jezus bestaan heeft nooit gesteld heeft, maar daar als axioma altijd van is uitgegaan!

Lendering probeert zijn verdediging van een historische Jezus nog op een andere manier. Hij haalt er weer eens de Dodezeerollen bij. Terwijl de eigenlijke boodschap van die rollen de stilte rondom Jezus nóg groter maakt dan die al was (een spoor van Jezus komen we er niet tegen), komt Lendering aan met dat de wetsuitleg die van Jezus gekenschetst wordt goed past in het jodendom dat we in die rollen tegenkomen. Een opmerking die hem leidt tot de uitspraak:

Jona Lendering schreef:

Anders gezegd: als Jezus geen historisch personage is, is hij verzonnen door iemand die leefde in dezelfde tijd en in hetzelfde land van Israël.

Precies! En dit is iets dat zowel in de ene als in de andere opvatting moeiteloos ondergebracht kan worden, en dus opnieuw geen argument kan zijn voor het bestaan van een historische Jezus! Maar bovenal blinkt Lenderings redenatie hier uit in simplisme, aangezien hij weglaat dat noch de Jezus van Paulus (de oudste kijk op Jezus), noch die van Marcus (het oudste evangelie) noch die van Johannes (die in alle opzichten afwijkt van joods geloof) Jezus als wetsuitlegger laat zien, maar dit een specialiteit van Matteüs is, hetgeen een onpartijdige onderzoeker – indien men zo iemand dwingt tot een keuze – doet overhellen naar het voorstel dat de Joodse Jezus verzonnen is door Matteüs. Het getuigt van een bijzonder star denken dat Lendering dit zelf niet opmerkt. Wanneer hij bijvoorbeeld iemand becommentarieert die een schets maakt van de zogenaamde historische Jezus, kan Lendering kritische opmerkingen plaatsen die hij volkomen vergeet wanneer hij jezusmythicisme becommentarieert! Deze kritiek legt hij een jaar geleden de oudhistoricus Fik Meijer voor de voeten:

Jona Lendering schreef:

Toen Matteüs de Bergrede componeerde, structureerde hij die op een wijze die we ook kennen uit Enige Werken der Wet, een Dode Zee-rol waarin een stuk of twintig halachische vragen worden beantwoord.

Lendering merkt dit op om Meiers op de vingers te tikken dat Jezus bij hem niet herkenbaar is als jood. Maar Lendering is volkomen blind voor de overduidelijke implicatie van zijn eigen uitspraak, namelijk dat de Bergrede mogelijkerwijs totaal niets te maken heeft met het optreden van een historische Jezus, iets waar Allard Pierson in 1878 al op wees.
In hetzelfde commentaar op Fik Meijers komt Lendering later nogmaals terug op die Bergrede:

Jona Lendering schreef:

De tekst is echter een compositie van de evangelist Matteüs, die gebruik maakte van het materiaal uit de bron Q. De precieze reconstructie is niet helemaal onomstreden, maar voor Meijers doel – een boek voor het grote publiek – weten we er voldoende van. We beschikken dus over een oude bron, Q, en een daarvan afgeleide bron, Matteüs. In dit soort situaties dient een historicus de voorkeur te geven aan de oude bron en de jongere “te elimineren”. Dit punt is belangrijk, want Q toont de door Jezus beoogde samenleving niet echt: Meijer ziet voor Jezus’ mening aan wat in feite die van Matteüs is.

Deze zienswijze van Lendering komt exact overeen met wat de mythicist Earl Doherty heeft opgemerkt, met als enige verschil dat Earl Doherty zo pienter is om op te merken dat het Q document mogelijkerwijs niets te maken heeft met het optreden van een historische Jezus, iets waar Burton Mack in 1993 al op uitkwam. In deze wijd aangehangen twee bronnen hypothese, is het verhaal dat Marcus als eerste bedacht door de latere synoptische schrijvers vervlochten met een afzonderlijk bestaande traditie van anonieme uitspraken die in wat men het Q document noemt (in verscheidene fasen) verzameld werden:

Early Christian Writings on Doherty schreef:

Als de andere schatplichtige aan het vroege christendom hebben we de ’Galilese traditie’, een afzonderlijke predikingsbeweging van het Koninkrijk van God in Syro-Palestina. Volgens Doherty had de vroegste versie van Q geen melding gemaakt van enige vorm van oprichter van de Q-gemeenschap, maar was het eerder een anonieme wijsheidsverzameling. Doherty stelt dat zowel de uiteindelijke redactie van Q als het evangelie van Thomas zijn afgeleid van dit originele document en dat de verwijzingen ”Jezus zei” pas in een later stadium zijn toegevoegd.

Maar het wordt nog erger. Lendering besluit met te verwijzen naar E.P. Sanders, de eminente geleerde die hij laat optreden als dé man om naar toe te gaan indien je iets over de historische Jezus te weten wil komen. Earl Doherty – de mythicist die Lendering nog nooit bestudeerd heeft – heeft echter nota bene in 1997 al Sanders voorbij laten gaan met woorden die Lenderings hierboven genoemd ‘argument’ volledig tegenspreken:

Earl Doherty schreef:

Dat dergelijk onderwijs en Koninkrijksmateriaal oorspronkelijk niets te maken hadden met een enkel individu, laat staan ​​een Jezus van Nazareth, is een mogelijkheid die nog moet worden aangepakt door de nieuwtestamentische wetenschap, en de zoektocht naar de ”echte” historische Jezus als prediker en profeet wordt dus vervolgd. [waarop voetnoot 28 volgt:] Er is opgemerkt (bijvoorbeeld door E.P. Sanders in zijn Jesus and Judaism) dat de leer van Jezus, in het bijzonder de leer die door de moderne wetenschap hoogstwaarschijnlijk als autentiek wordt beschouwd, nauwelijks geschikt was om de autoriteiten ertoe aan te zetten hem te executeren. Ook Sanders wijst erop dat dergelijke leerstellingen geen joodse focus hadden, laat staan ​​een apocalyptische; het riep ook niet op tot bekering of herstel van Israël. Deze fundamentele onverenigbaarheid tussen de ”onderwijzende” kant van het evangelieverhaal en de ”Passie”-kant is een sterk bewijs dat deze onderwijzende kant niets met het verhaal van de passie te maken had, maar deze twee kunstmatig bij elkaar zijn gebracht.

Lendering geeft vervolgens een lijstje van negen punten waar de meeste Jezus-onderzoekers het volgens hem over eens zijn. Hij wekt de indruk dat hijzelf dit lijstje na uitgebreide studie gemaakt heeft, maar het is de lijst die E.P Sanders in 1993 voorlegde als almost beyond dispute. Lendering vult het aan met ’halachische kwesties’ en genezingen (blijkbaar neemt hij die over van J.P. Meier die er sinds Sanders nog wat zekere feiten bij heeft gesprokkeld).

In de epiloog verwijst Lendering naar Sanders voor zijn zienswijze: The Historical Figure of Jesus, daterend uit 1993.
Het interessante is dat Lendering, die een artikel schrijft om een pleidooi te houden voor het bestaan van de historische Jezus en de betrouwbaarheid van de methode die de consensus van Jezusonderzoekers opgeleverd heeft, nooit de moeite heeft genomen om de sublieme boekbespreking van Jacob Aliet door te lezen, waarin het boek van Sanders met inzichten van twaalf jaar later nog eens onder de loep gehouden wordt.
Een van de observaties waar de boekreviewer meteen mee binnenvalt is deze:

Jacob Aliet schreef:

Een conceptuele zwakte is het falen van Sanders om het bestaan ​​van een historische Jezus in twijfel te trekken. Wanneer hij schrijft dat hij streeft naar ”het terugwinnen van de historische Jezus”, behandelt hij de historiciteit van Jezus als een onuitgesproken premisse, waarbij hij geen poging doet om vast te stellen dat er inderdaad een historische Jezus heeft bestaan.

Dat is uiteraard het kernprobleem in iedere studie betreffende de historische Jezus. De methode waar men resultaten uit destilleert heeft zich nooit beziggehouden met de vraag die nu aan de Nationale Wetenschapsagenda is voorgelegd. En Lendering is ook nu nog steeds niet van plan dit te doen. Maar dit volkomen uit de weg gaan is uiteraard van doorslaggevende betekenis om de methode in ernstige gebreke te stellen. Een boek dat zich helemaal niet bezighoudt met de vraagstelling of Jezus geheel mythisch kan zijn, kun je eenvoudig niet als bewijsmateriaal voor een historische Jezus neerzetten.
Hier nog een beschouwing over de geloofwaardigheid van wat Sanders als almost indisputable neerzet.

Hoe wankel de basis voor de resultaten van die methode is laat Jacob Aliet zien door het boek van Sanders door te lopen en aan te geven hoe gemakkelijk men de beweringen die Sanders als ”almost beyond dispute” neerzet, als zwak onderbouwd of als loze beweringen kan neerzetten.
De boekbespreking is bijzonder interessant om in zijn geheel te lezen. Voor iedereen die uit het teleurstellende oppervlakkige artikel van Lendering toch iets waardevols wil overhouden is hier het bevredigende leesvoer. Ik geef hier enkel de eindconclusie waarmee de boekrecensent komt:

Jacob Aliet schreef:

In deze review zijn vijf belangrijke zwakke punten in de aanpak van Sanders aangetoond.

De eerste behandelt het bestaan ​​van een historische Jezus als een axioma.

Ten tweede benadert men de evangeliën met een vooroordeel dat Jezus een eschatologische profeet was en geen revolutionair, hervormer, rondreizende leraar of cynicus. Zijn preoccupatie met het ondersteunen van zijn portret en het weerleggen van de andere portretten van Jezus beperkt zijn perspectief en ondermijnt zijn objectiviteit.

Ten derde is hij er niet in geslaagd voldoende aandacht te schenken aan redactie, tendenz en literaire kritiek, en grotendeels te vertrouwen op historische kritiek.

De vierde is zijn falen om de Paulinische Christus te beschouwen, die voorafging aan het evangelie Jezus dat verfraaid was door historisering en schriftuurlijkheid.

Ten vijfde is er het ontbreken van een betrouwbare methodologie. ”Gezond verstand” en ”goed gevoel voor bronnen” zijn geen methoden, maar puur subjectieve benaderingen die gedoemd zijn ongeldige resultaten op te leveren.

Zoals eerder opgemerkt, is Sanders’ boek verder nuttig voor iedereen die geïnteresseerd is in nieuwtestamentische wetenschap. Maar het moet zorgvuldig worden benaderd met de bovengenoemde zwakheden in gedachten.

Jona Lendering trommelt een bijbelwetenschapper op van dertig haar geleden. Van de enorme ontwikkelingen die zich in het Jezus-onderzoek sindsdien hebben voorgedaan schijnt hij niets af te weten, en aan het jezusmythicismedebat kan hij niet meedoen, omdat enkel toegeven dat hij het scenario van een geheel mythische Jezus serieus zou moeten nemen al gelijk staat aan het debat te verliezen. Hij is de illustratie par excellence van iemand die de snelheid van de voortrazende wereld niet bij kan houden, maar krampachtig blijft vasthouden aan wat ooit zekerheden waren. De wereld gaat hier aan voorbij:

Earl Doherty schreef:

We zijn op het punt gekomen dat een illusie die 19 eeuwen lang heeft stand gehouden op zijn einde loopt. De illusie dat de centrale figuur van de christelijke evangeliën een historisch persoon was die leefde en stierf in de eerste helft van de eerste eeuw. De verzameling geschriften buiten de evangeliën, in het bijzonder de brieven van het Nieuwe Testament, die sowieso niets te zeggen hebben over de personen en gebeurtenissen waar de evangeliën over verhalen, kunnen worden gezien als de uitdrukking van een niet-gerelateerd geloof dat aan de evangeliën vooraf ging, een geloof dat zich niet baseerde op een historisch persoon. Recente kritische wetenschappelijke studies hebben de afhankelijkheid van de evangeliën van geschiedenis zodanig afgekalfd dat vrijwel alle details betreffende informatie over wat eigenlijk gebeurde, en wat Jezus specifiek zei en deed verworpen zijn. Ongeveer het enige verhaalelement dat nog met enige kracht verdedigd wordt is het feit van de kruisiging zelf, uitgevoerd door Pilatus en de Romeinen ergens tussen het jaar 30 en 33. De kritische wetenschap is van mening dat er mogelijkerwijs een wonderdoener, een prediker van ethische leringen, of een apocalyptische boodschapper achter de verhalen schuilt, maar geen van de daden en woorden die in de evangeliën vermeld worden kunnen als betrouwbaar worden geacht. In feite zijn de drie synoptische evangeliën (Marcus, Matteüs en Lukas) geïdentificeerd als originele constructies van desbetreffende schrijvers, die de Hebreeuwse schriften als basis hadden. De versies van Matteüs en Lukas gebruikten ook het evangelie van Marcus. Hun ‘biografie’ van Jezus is hertelling (Midrasj) van elementen uit het Oude Testament, waarin een Jezus-persoon gefabriceerd werd op basis van personen als Mozes, Jozua, Elia en Elisa. De Jezus van het evangelie van Johannes ontleent het scenario van dood en opstanding aan de Synoptische evangeliën, maar is een vertolking van een heel andere gemeenschap, met een andere soort Zoon van God en hem beschrijvend in een geheel ander licht.

De tweede illusie waar nu een eind aan komt is de opvatting dat de traditionele reguliere wetenschap in haar strijd tegen ”jezusmythicisme” (de theorie dat Jezus van Nazaret nooit bestaan heeft als een historisch persoon) deze theorie effectief in diskrediet gebracht had, en dit nog steeds in staat is te doen. Moderne mythicisten, waaronder ikzelf, hebben de illusie van een afrekening in het verleden ontmaskerd als een ongegronde bewering. In werkelijkheid is er van de zijde van de reguliere wetenschap in de afgelopen vijftig jaar vrijwel geen enkel weerwoord gegeven op mythicisme, en niets van omvangrijkere aard.

Doherty, Earl (2012-11-03). The End of an Illusion: How Bart Ehrman’s ”Did Jesus Exist?” Has Laid the Case for an Historical Jesus to Rest (Kindle Locations 384-406). Age of Reason Publications. Kindle Edition.
Vertaling Albert Vollbehr