In gesprek met Niet te geloven – hfst. 6


Hoofdstuk 6: Lijdensverhaal en verrijzenis

In dit hoofdstuk gaat Van Peer zes aspecten voorbij die in het lijdens- en verrijzenisverhaal van de evangeliën naar voren komen. Aangezien alle evangeliën culmineren in het relaas van het sterven van Jezus en zijn opstanding, en dit gebeuren de kern vormt van het christelijk geloof, krijgen ze speciale aandacht.
Van Peer concludeert op het eind van het hoofdstuk dat de evangeliën bijzonder onbetrouwbaar zijn wat het lijdensverhaal van Jezus betreft, hetgeen hij met een opsomming van talrijke details heel duidelijk maakt. Zoals al eerder opgemerkt heeft ook deze conclusie geen enkel gevolg voor Van Peers zekerheid dat een historische Jezus door de Romeinen gekruisigd is.

Van Peer schreef:

Wat ook opvalt is dat dit deel van de evangelies meer dan andere onderdelen ondergesneeuwd is met citaten uit het Oude Testament. Die moeten bewijzen dat alles wat hier verteld wordt, al voorspeld werd.

Van Peer komt niet op de gedachte, die men ook al in de geboorteverhalen kan krijgen, dat het verhaal wellicht aan de hand van bijbelcitaten gecreëerd is.

De intocht in Jeruzalem

Wat deze intocht betreft geeft Van Peer een rake opmerking:

Van Peer schreef:

Wanneer dit verslag op waarheid berust, laat het zien hoe Jezus niet slechts een kleine schare volgelingen had, maar ook op populariteit kon rekenen bij grotere groepen in de Joodse samenleving. Helemaal onverwacht komt dit niet. De eerste eeuw is zwanger van verwachtingen – van verzuchting naar bevrijding.

Voor een wat diepgaander vervolg hierop zou hij het bijzonder scherpe boekje van Robert Price Killing History (een bijtend commentaar op een populair boekje geschreven door Bill O’Reilly en Martin Dugard Killing Jesus) hebben kunnen lezen. Price laat weten:

Robert Price schreef:

De uitroep ”Gezegend hij die komt in de naam van Jahweh!” komt uit Psalm 118. De kreet wordt vervolgd met ”Wij zegenen u uit het huis van Jahweh!” Oftewel dit is de standaard begroeting van iedere pelgrim die voor het heilige feest komt opdagen. Dit is de reden waarom Matteüs, Lucas en Johannes in de tekst van Marcus veranderingen aanbrengen. Ze willen er de intocht van de Messias van maken, feestelijk verwelkomd door een schare bewonderaars. Matteüs verandert daarom Marcus’ tekst ”Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David” in ”Hosanna voor de Zoon van David!” Oftewel de schare van Marcus ziet uit naar een toekomstige Davidische dynastie en Joodse onafhankelijkheid die ooit zal komen, maar de schare van Matteüs verwelkomt Jezus als de persoon die het koningschap zal bekleden. Quite a difference. Lucas verandert de tekst van Marcus eveneens: voor het woordje ”hij” in ”Gezegend hij die komt…” substitueert hij ”de koning”. Johannes laat het woordje ”hij” staan, maar schrijft achter de zin ”de koning van Israel”, om hetzelfde te zeggen: ”Gezegend hij die komt in de naam van de Heer, de koning van Israel”.
Wat dit alles betekent: Marcus, de vroegste versie, laat Jezus door de massa niet uitroepen als Messias, maar begroet hem eenvoudig als één van de pelgrims op het feest dat messiaanse hoop op onafhankelijkheid van Rome doet aanwakkeren. De notie dat Jezus door de massa op palmzondag werd begroet als Messias is een latere inkleuring van het verhaal, en maakte geen deel uit van de originele versie.

Hoewel Van Peer niet opmerkt dat Jezus in de oudste versie van de intocht niet als Messias bejubeld wordt, is hij toch op zijn scherpst wanneer hij schrijft:

Van Peer schreef:

Een goede vraag daarbij is waarom het Joodse volk Jezus zo bejubelt bij de intocht in Jeruzalem en enkele dagen later om diens bloed schreeuwt. Maar uit massapsychologisch oogpunt hoeft dit niet echt verwonderlijk te zijn. Hysterie in een grote groep mensen is iets wat vluchtig en veranderlijk is. En ook gemakkelijk te manipuleren.

Het laatste avondmaal

Van Peer schreef:

Na de intocht huren de volgelingen een zaaltje om gezamenlijk een maaltijd te gebruiken. Dit is niet het Joodse paaslam, maar een gewoon avondeten.

Geen idee waarom Van Peer dit meent te moeten schrijven. Zowel Marcus als Matteüs laten deze maaltijd gebeuren op de avond waarop het pesachfeest begint, en Lucas maakt het nog duidelijker door Jezus te laten zeggen: ”Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten”. Maar Johannes verschuift het naar een dag eerder, en maakt het tot een doodgewone maaltijd. Johannes verzint ook dat Judas door Jezus wordt weggestuurd, waarna zijn discipelen begrijpen dat Judas inkopen gaat doen, iets wat op de pesachmaalavond onmogelijk zou zijn. Johannes verandert het tijdstip om theologische redenen: hij wil Jezus op de dag dat het paaslam geslacht wordt laten sterven, ten bate van de symboliek dat Jezus het ultieme paaslam is.

Van Peer houdt zich vervolgens bezig met de rol van Judas. Aangezien Jezus bekend was en bovendien vermeld wordt dat hij zich gewoonlijk ’s nachts op dezelfde plaats ophield (de Olijfberg) kan men zich afvragen wat er te verraden viel.

Van Peer schreef:

Waarschijnlijk heeft Judas het verraad gepleegd, niet door Jezus te kussen, maar door de Romeinen in te lichten over wat Jezus in privékring over zijn koningschap gezegd heeft.

Dit is weer één van Van Peers waarschijnlijkheden die geen been heeft om op te staan, want Marcus laat weten dat Jezus niet door de Romeinen gevangen werd genomen, maar door ”een bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd”, waarna hij naar het huis van de hogepriester werd weggevoerd. De Romeinen hadden op dit punt nog helemaal niets met Jezus te maken.

Het is duidelijk dat er eenvoudig geen geloofwaardig motief verzonnen kan worden. Paulus heeft geen enkele weet van een verrader. Alles wat over Judas verteld wordt zijn eenvoudig opgemaakte verzinsels, hetgeen men goed kan zien aan de ontwikkeling van de verhalen van de evangelieschrijvers. Marcus geeft helemaal geen motief voor het verraad. De geldelijke beloning krijgt hij er helemaal onverwachts als bonus bij. Matteüs probeert het verhaal redelijker te maken en maakt er daarom van dat Judas Jezus verried om er aan te verdienen. Johannes doet daar nog een schepje bovenop en laat weten dat Judas voortdurend geld stal uit de kas. Lucas haalt er zwaar geschut bij en geeft als motief dat de Satan Judas binnenvoer. Tsja, dan wordt alles begrijpelijk en heb je verder geen motief meer nodig.

Wat Van Peer schrijft over de instelling van het avondmaal komt regelrecht uit het arsenaal van de Jezus-mythicisten, echter zonder dat hij dat beseft en dus zonder dat hij er enige consequenties aan verbindt:

Van Peer schreef:

Centraal in het gebeuren staat een tekst die Jezus zou hebben uitgesproken, en die nog steeds herhaald wordt tijdens eucharistievieringen in het christendom: [volgt 1 Kor. 11:23-25]
Gelovigen herkennen deze tekst meteen, want het is een tekst die hen door de veelvuldige herhalingen in het geheugen gegrift staat. Dit is de allervroegste formulering van de eucharistieritus. Maar waar komt de tekst vandaan? Gelovigen zullen hier een kleine schok ondergaan, want hij is van…Paulus. Die niet bij het laatste Avondmaal aanwezig was! Hoe kan Paulus dan die tekst hebben verspreid? Heeft hij hem van ’horen zeggen’? Heeft iemand van de apostelen die wel aanwezig was het hem gezegd? Dat laatste is al helemaal ongeloofwaardig, want Paulus lag volledig overhoop met de apostelen. Logisch, want meneer komt daar allerlei dingen over Jezus verkondigen, terwijl hij hem nooit gezien of gesproken heeft! Terwijl de apostelen Jezus in eigen persoon hebben meegemaakt. Paulus maakt er trouwens geen geheim van waar hij die tekst vandaan heeft: Paulus beroept zich erop dat hij deze woorden heeft ’ontvangen’ (parélabon). Hoe, waar en wanneer (en van wie) zegt hij niet. We moeten hem maar op zijn woord geloven. Dit en dergelijke passages toont dat Paulus duidelijke autoritaire kenmerken vertoont. Vandaar ook zijn openlijk conflict met de twaalf! De tekst over de instelling van de eucharistie is in elk van de synoptische evangelies vrijwel hetzelfde. Maar die evangelies zijn aanzienlijk later geschreven (na het jaar 70) dan de brieven van Paulus (ca. 55). Dus Paulus kan zijn formulering niet uit de evangelies hebben gehaald, want die waren er nog niet. Veel waarschijnlijker is dat de evangelies de formulering van Paulus hebben overgenomen.

Van Peer beseft niet dat hij een puzzelstukje op zijn plaats legt, maar een ander stukje dat er nota bene naast ligt om ingepast te worden niet opmerkt: de enige manier waarop Paulus zich deze autoritaire houding kan aanmeten is door het werkwoord paralambano, ”ontvangen”, te lezen in de betekenis die het in de Griekse mysteriereligies heeft, namelijk in de betekenis van ”ontvangen van God”, ”ontvangen via openbaring”. Van Peers opmerking ”Hoe, waar en wanneer (en van wie) zegt hij niet” is incorrect want 1 Kor. 11: 23 zegt heel duidelijk: ”Want zelf heb ik bij overlevering van de Here (απο του κυριου) ontvangen” (gr. apo = eng. from: For I received from the Lord). Wellicht is Van Peer op het verkeerde been gezet door de Nieuwe Bijbelvertaling, waarin dit visioen is weggewerkt door het valselijk te vertalen met ”Wat wat ik heb ontvangen gaat terug op de Heer zelf”. Dat Paulus met zekerheid zijn autoriteit laat berusten op openbaring persoonlijk aan hem, maakt hij nog duidelijker in Galaten 1:11-12: ”Ik verzeker u, broeders, dat het evangelie dat ik u verkondigd heb niet door mensen is bedacht – ik heb het niet van een mens ontvangen of geleerd – maar door openbaring van Jezus Christus”. De contekst van deze uitspraak in Galaten is juist waar Van Peer het over heeft, namelijk dat hij uitvaart tegen de andere apostelen. Hij kan opboksen tegen die apostelen omdat hij denkt zijn leer van godswege gekregen te hebben.

In 1 Kor. 15:3 gebruikt Paulus voor de derde keer deze uitdrukking: ”Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en hij is begraven en op de derde dag opgewekt, naar de Schriften, en hij verscheen aan Kefas, daarna aan de twaalf.” Hier zien we dat hij de openbaring onder andere ”ontvangt” via het lezen, oftewel via dat hem van Godswege begrip werd geschonken bij de interpretatie van de Schriften. Het eerste ”naar de schriften” leest hij in Jesaja 53 en het tweede ”naar de schriften” in Hosea 6:2. Op deze manier wordt Christus aan hem geopenbaard.

Van Peer komt zover dat hij voorstelt dat de woorden van Paulus afkomstig zijn, maar de natuurlijke gedachte die daar uit voortvloeit, dat daarmee automatisch de noodzaak verdwijnt dat de scène in de geschiedenis heeft plaatsgevonden, komt niet bij hem op. Hierbij kan ook nog aangetekend worden wat Alfred Loisy ooit lang geleden naar voren bracht, dat het verhaal van de instelling van de eucharistierite impliceert dat het al een gebruik is in de religieuze gemeenschap waarvoor de evangelieschrijver schrijft. Voor de lezer van het evangelie zijn de woorden begrijpelijk, maar voor de personen in het verhaal (de discipelen van Jezus) niet. Ook op die manier bekeken wijst het meer op een geconstrueerd verhaal dan op een gebeurtenis in de geschiedenis. Dit wordt nog versterkt door wat Van Peer (en vele anderen met hem) vervolgens als groot probleem opmerkt:

Van Peer schreef:

Maar hier rijzen ook ernstige problemen: eten van menselijk vlees en drinken van bloed is uitdrukkelijk verboden in de Joodse wet! (Lev. 17:10). Het is dus onvoorstelbaar dat deze tekst door Jezus zou zijn uitgesproken! Er is ook geen enkele aanwijzing dat de volgelingen van Jezus * (onder leiding van zijn broer Jacobus) een dergelijke ritus zouden hebben uitgevoerd. Nergens. Integendeel, zoiets was voor hen gewoon ondenkbaar.

*Het is mij intussen duidelijk geworden dat Van Peer met het woordje ’volgelingen’ meestal de twaalf discipelen van Jezus bedoelt.

Van Peer haalt er vervolgens nog de Didache (”De instructie van de Twaalf Apostelen”) bij, daterend uit de late eerste eeuw of vroeg tweede eeuw, waar wel een aanwijzing voor de viering van een maaltijd in beschreven staat, maar zonder connectie met wat wij kennen als de eucharistierite uit de bijbel.

Van Peer schreef:

Het is duidelijk: er is in deze vroeg-christelijke tekst geen enkele verwijzing naar het lichaam en het bloed van Jezus. Blijkbaar kenden de eerste christenen dit ritueel van vlees en bloed hoegenaamd niet.

Maar ook deze puzzelstukjes die hij op de juiste plaats legt hebben voor hem geen enkele consequenties voor de historiciteit van Jezus. Van Peers gedachten volgen deze gang:

Van Peer schreef:

Het onthutsende aan deze gegevens is dat de woorden van de eucharistie nooit door Jezus zijn uitgesproken, en niet door Jezus kunnen zijn uitgesproken, aangezien de joodse wet (waar hij zich nauwgezet aan hield) zulke praktijken ten strengste verbiedt. Sterker nog, als men hem had meegedeeld dat hem ooit deze woorden in de mond zouden worden gelegd, dan zou hij in afgrijzen zijn teruggedeinsd!
Conclusie: de woorden van de eucharistie zijn niet van Jezus, maar een fantasie van iemand die de boodschap van Jezus hooghartig terzijde heeft geschoven, ten voordele van zijn eigen verbeelding. Dat deze afwijzing van Jezus’ boodschap het rituele kernstuk is gaan uitmaken van de christelijke godsdienst, is zonder meer onthutsend.

Het is buitengewoon interessant hier op te merken hoe iemand die zich nooit in het Jezusmythicisme heeft verdiept, zonder het te beseffen daar rakelings bij langs gaat. Men hoeft slechts een paar puzzelstukjes verder aan te leggen om een helder antwoord te hebben op al dit raadselachtige. Deze puzzelstukjes liggen voor het oprapen.
De ”iemand” die fantaseerde was Paulus. Paulus schoof niets hooghartigs terzijde, aangezien hij totaal niets wist over een historische Jezus; de historische Jezus was nog niet gecreëerd (reden waarom ook de Didache geen historische Jezus kent). Noch was het in zijn eigen ogen een fantasie; hij had de informatie ontvangen via goddelijke openbaring. Paulus schiep de theologie van het plaatsvervangend lijden van Jezus en de identificatie van de gelovige hiermee.
Als Van Peer vervolgens zijn eigen analyses van het vorige hoofdstuk serieus neemt zou hij meteen kunnen concluderen dat een ”Jezus die zich nauwgezet hield aan de Joodse wet” nooit bestaan heeft: dat was namelijk de creatie van Matteüs. De oudste creatie van een historische Jezus hield zich helemaal niet nauwgezet aan de Joodse wet; volgens Marcus verklaarde die Jezus bijvoorbeeld al het voedsel rein. En de nog weer later gecreëerde Jezus van het Johannesevangelie overtrad met zijn ”Ik ben” uitspraken de Joodse wet zozeer dat indien deze Jezus een historische verschijning was geweest hij overal ter plekke gestenigd zou zijn; deze Jezus was in de verste verten geen Jood, maar een Grieks-Hellenistische esotericus.

Het proces

In deze paragraaf blinkt Van Peer uit in helderheid. Natuurlijk kan men hier opmerken dat dit uitputtend door Joodse en christelijke critici uiteengezet is en men het in vele boeken over de evangeliën kan nalezen.

Om te beginnen kan iedere leek die het evangelieverhaal leest al zo zijn twijfels krijgen door op te merken dat een rechtszaak op de pesachmaal-avond onmogelijk is. En nog erger: hier wordt verteld wat er woordelijk tijdens het verhoor werd gezegd, terwijl niemand van Jezus’ volgelingen erbij was. Marcus laat horen dat de leden van het sanhedrin unaniem van mening waren dat Jezus de doodstraf verdiende, en dus kan men één van die personen moeilijk laten opdraven als latere bronnen voor het christelijke verhaal. De evangelieschrijver schrijft hier als een alleswetende romanschrijver die eenvoudig alles uit zijn eigen duim verzint. Hetzelfde kan gezegd worden van Jezus’ gebed in Gethsemane, of het verhaal van de verzoeking in de woestijn.

Van Peer schreef:

Maar het fictiefst is het oordeel dat vervolgens wordt uitgesproken. Jezus werd volgens het verhaal veroordeeld wegens godslastering, maar dat is technisch onjuist. Daarvoor had Jezus de naam van God lasterend moeten gebruiken.

Dit is inderdaad een zo opvallende miskleun dat ik er vroeger als gelovige mee in de knoop zat. Als roman komt het verhaal hier tot een hoogtepunt. De hogepriester vraagt aan Jezus: ”Bent u de messias, de zoon van de gezegende?” (Mc. 16:61). Waarop Jezus antwoordt: ”Dat ben ik, en u zult de Zoon des Mensen aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel”. Jezus geeft hier een verwijzing naar de passage in het boek Daniël, die door de schriftgeleerden werd uitgelegd als een tekst die slaat op de komst van de messias, waarna Mensenzoon – hetgeen eenvoudig ”een mens” betekent – een benaming/titel werd voor de Messias. Voor de hogepriester is dit zulke vreselijke godslastering dat hij zijn kleren scheurt. En ieder lid van het sanhedrin is van oordeel dat Jezus de doodstraf verdient. Maar wat Jezus hier uitspreekt is enkel zeggen dat hij de messias is. Dat is helemaal niet strafbaar, noch godslastering. Het ongerijmde van dit verhaal wordt nog onderstreept doordat de Torah ondubbelzinnig is over wat er in geval van godslastering gedaan moet worden: ”Wie de naam van Jahweh vervloekt, moet ter dood gebracht worden: heel de gemeenschap moet hem stenigen.” (Lev. 24:16) Het verhaal van de steniging van Stefanus in Handelingen laat zien dat zoiets blijkbaar gedaan kon worden zonder de Romeinen ermee te vermoeien. Dat Jezus dus vervolgens naar Pilatus gestuurd wordt lijkt ook een vondst van een romanschrijver die niet geheel thuis is in de gang van zaken.

Van Peer schreef:

Maar ook het verhoor door Pilatus is een farce.

Van Peer schreef:

Werkelijk niets van wat de evangelies over het verhoor en het proces melden, is historisch plausibel.

Vele zaken kunnen hierbij opgenoemd worden, maar interessant is dit detail in het evangelieverhaal waar Van Peer op wijst:

Van Peer schreef:

Maar er is ook nog een klein, veelzeggend detail in dit verslag: ’Pilatus vroeg hen: ”Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?”(Mt. 27:22). Hier verraadt de tekst zichzelf als een anachronisme. Omdat Jezus tijdens zijn hele leven nooit, niet één keer, ’Christus’ genoemd werd.

Toch moet worden opgemerkt dat indien men het verhaal op geloofwaardigheid wil schatten, men daarvoor in de eerste plaats de oudste bron moet raadplegen. Het oudste evangelie (Marcus) laat Pilatus zeggen ”Wat wilt u dan dat ik doe met die man die u de koning van de Joden noemt?”, oftewel hier geeft hij er blijk van dat hij eenvoudig wat opgevangen heeft waar het om gaat en als Romein denkt. Ook liet Pilatus een bordje met opschrift ”De koning van de Joden” op het kruis van Jezus spijkeren. Het enige wat men uit de tekst van Matteüs kan concluderen is (opnieuw) dat hij een latere schrijver is.

De geseling en de kruisiging

Aan hoe geseling (die in de evangeliën met één zin wordt vermeld) en kruisiging in de Romeinse tijd uitgevoerd werd, besteedt Van Peer wel liefst 12 pagina’s. Het lezen ervan is voor mij een bijna onmogelijke opgave, zoals ooit eerder de Mel Gibson film over de passie van Jezus onmogelijk was om naar te gaan kijken. Aan de martelingen en stromen van bloed komt geen eind. Ik krijg exact hetzelfde gevoel als ooit dertien jaar geleden: ”De film heeft geen enkele relatie met de werkelijkheid, want in werkelijkheid zou een mens na tien minuten Mel-Gibson-film al bewusteloos of morsdood zijn. Maar in de film gaat het martelen en verwonden wel twee uur lang door.”
De beschrijving die ik onder ogen krijg van Van Peer komt zo ongeveer overeen met wat men in die film kan bekijken.

Van Peer schreef:

Er vlogen in een Romeinse geseling flarden vlees letterlijk in het rond. De hele achterzijde van het lichaam werd tot een bloederige pulp geslagen, tot die eruit zag als gemalen vlees.

Ik concludeer na een bladzijde of tien dat indien de werkelijkheid van geseling en kruisiging overeenkomstig deze beschrijvingen is, we de woorden die Jezus zogenaamd aan het kruis uitsprak wel mogen vergeten: uit die bloederige massa die daar hangt, waar nog enkele repen huid omheen zit, komt geen woord meer.

Ik vraag me steeds af waarom Van Peer aan deze beschrijving van geseling en kruisiging twaalf bladzijden schenkt. Uiteraard wil hij duidelijk maken dat alle christelijke beeldende kunst de afschrikwekkendheid ervan nooit heeft uitgebeeld:

Van Peer schreef:

In de schilderkunst is nauwelijks sprake van een mishandelde Jezus. Zijn gezicht is altijd intact. Afgezien van een spatje bloed hier en daar zou je niet denken dat deze man zwaar mishandeld is.

Maar heeft Van Peer in zijn hele boek niet telkens opgemerkt hoe hij juist zo geniet van de evangelies als mooie verhalen? Hoe ’oneindig mooi’ wordt het passieverhaal als je het afgrijslijke ervan bedekt. Waarom moet op dit punt juist de realiteit van marteling en doodstraf in de ijzertijd pagina’s lang ingewreven worden?

Maar goed, na twaalf pagina’s kijkt de lezer de rest van het leven met een hoop opperste verbazing naar alle gouden en zilveren kruisjes die men om de nek van menigeen om zich heen ziet hangen als mooie versiering.

Op de laatste pagina van de beschrijving van horror komt Van Peer weer terug op zijn lievelingsbezigheid vliegen met een vliegenmepper dood te slaan, het aanwijzen van sprookjesingrediënten in het verhaal: ”Een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit”:

Van Peer schreef:

Andermaal een medische blunder: uit een dood lichaam komt geen bloed.

De zonsverduistering die wordt vermeld is ”verhaaltechnisch weer goed bekeken”, maar ongeloofwaardig, evenals het scheuren van het voorhangsel van de tempel dat exact op hetzelfde moment gebeurt als het sterven van Jezus: zoiets zou een ooggetuige nooit kunnen zien aangezien de twee plaatsen te ver van elkaar verwijderd zijn.
Merkwaardigerwijze maakt Van Peer geen opmerking over het verhaal dat het geloof van zelfs de meest geoefende goedgelovigen op de proef stelt *, waarvoor Robert Price de kop ”The March of the Zombies” bedacht heeft. Een nieuwe vondst van top fiction producer Matteüs: een aardbeving die gepaard gaat met de opwekking van een heel kerkhof heiligen, die vervolgens door Jeruzalem lopen.

* Mike Licona, een bekende christelijke (Southern Baptist) apologeet die publieke debatten voert over de verrijzenis van Jezus, werd gedwongen zijn aanstellingen als research professor op het Southern Evangelical Seminary en Coördinator voor de North American Mission Board op te geven, nadat hij in zijn boek The Resurrection of Jesus (2010) geschreven had dat ”dit vreemde fragment” misschien gelezen moet worden als metaforische apocalytische beeldspraak.

De verrijzenis

Het geloof in de opstanding van Jezus verklaart Van Peer via wat in de psychologie bekend staat als de poging om cognitieve dissonantie op te heffen:

Van Peer schreef:

Hun leermeester is de allersmadelijkste en allergruwelijkste dood gestorven. De psychische schok die dit bij de volgelingen veroorzaakt moet hebben, was zo groot dat naar een oplossing gezocht moest worden. Een eenvoudige oplossing zou zijn geweest om toe te geven dat men zich vergist had. Maar dat kan natuurlijk moeilijk wanneer je vast geloofd hebt in die belofte van een nieuwe wereld. De oplossing die de eerste christenen hebben ontwikkeld, is die van de verrijzenis: Jezus is wel aan het kruis gestorven, maar hij is uit de dood opgestaan en leeft nog.

Vervolgens gaat hij de verschijningen bij langs, maar slaat het absoluut belangrijkste, cruciale feit over dat Marcus, het oudste evangelie, helemaal geen verschijningsverhalen van Jezus kent.
Van Peer beperkt zich door op te merken dat diverse verschijningsverhalen slechts één keer vermeld worden:

Van Peer schreef:

In historisch perspectief maakt dat die getuigenissen verdacht. Niet noodzakelijk fout, maar we kunnen het niet historisch controleren – gewoon omdat er geen andere vermeldingen van zijn. Zoals Lendering terecht opmerkt: ”Een bron is geen bron” (pag. 241 van zijn boek Israël verdeeld). Dat is echter niet het geval voor de ontdekking van het lege graf. Daarvoor hebben we namelijk vier aparte bronnen.

Van Peer is hier slordig in terminologie en in tellen. Hij heeft in zijn boek uiteengezet dat Matteüs en Lucas het evangelie van Marcus gekopieerd hebben. Dat zijn dus in geen geval drie aparte bronnen. Beter is het hier te spreken over één bron, namelijk Marcus. En voor de duidelijkheid nogmaals: zelfs die ene bron is geen primaire bron (informatie direct afkomstig van personen die te maken hebben met een bepaalde gebeurtenis, persoon of tijdspanne), maar een secundaire.
Van Peer heeft ook uitgelegd dat we ”met het evangelie van Johannes het verst verwijderd zijn van de historische feiten”. Dit evangelie dan een bron te noemen heeft net zo weinig pas als wanneer men het Nag Hammadi geschrift De Wijsheid van Jezus Christus een bron zou noemen voor de leringen van de opgestane Jezus.
Van Peer vergeet het evangelie van Petrus te noemen, waarvan nog een fragment is overgebleven, juist een gedeelte waar over de opstanding en leeg graf wordt gesproken. Toegegeven, op het punt dat Jezus uit de dood opstaat en geholpen wordt door engelen om overeind te blijven en naar de hemel te vliegen, leest het alsof je een stripverhaal over Spiderman leest, maar we hebben er weer een aparte bron bij! Ditmaal zijn de Romeinse soldaten die op wacht stonden er getuige van! Plus nog een centurion! En nog Joodse oudsten!
Eén bron is volgens Lendering geen bron, maar bij vijf christelijke bronnen begin je je af te vragen of je ook maar moet concluderen dat het gelijk staat aan geen bron. Want het woord ’bron’ is hier gedegradeerd tot betekenisloos.

Van Peer houdt zich nog druk bezig met hoeveel vrouwen er nu getuigen van waren, hoeveel jonge mannen er in of bij het graf waren, of waren het engelen, en of Petrus en Johannes nu wel of niet naar het lege graf kwamen, waarna hij uitspreekt:

Van Peer schreef:

Als we deze vier bronnen, met hun verschillen en hun contradicties, samen beschouwen, dan is het geen erg sterk getuigenis te noemen. Wat natuurlijk als een paal boven water staat, is dat de kring van onmiddellijke volgelingen van Jezus sterk geloofde dat hij was verrezen. Zoveel is in de vier teksten wel duidelijk geworden. Kunnen we in hun geloof delen? Dat hangt er van af. Want er is een veel overtuigender argument om aan die verrijzenis te twijfelen. Alle verhalen daarover veronderstellen namelijk dat Jezus begraven werd na zijn dood aan het kruis. Maar die veronderstelling staat volledig haaks op de Romeinse praktijk ter zake. De lichamen van de gekruisigden liet men namelijk in de regel hangen, ter verdere afschrikking. Misschien is het wel eens voorgekomen dat een familie toestemming kreeg om het lichaam van een gekruisigd familielid te begraven. Maar Jezus had helemaal geen familie in Jeruzalem.

Kijk, als men op basis hiervan meent te moeten twijfelen aan die verrijzenis, en dus vergeet op te merken dat het sterkste argument om er niet in te geloven is dat dode mensen niet levend worden, laat staan iemand die tot pulp werd vermaald, en dat zelfs als er ooggetuigeverslagen van honderd mensen van zouden bestaan, dat argument niet omver gekegeld zou zijn, is men wel heel erg verdwaald in de bijbelwetenschap of wie weet de diepste spelonken van de geschiedkundige methode.
Het wordt tijd voor Willie van Peer om de bijbel nu maar een poosje dicht doen en eens een frisse boswandeling te maken.