Hoofdstuk 3: Babylonische spraakverwarring
In dit hoofdstuk geeft Van Peer wat achtergronden van de complexe taalsituatie en hoe taalonderzoek licht kan werpen op de interpretatie van de nieuwtestamentische teksten. Ik begon aan het hoofdstuk met de verwachting dat Van Peer dit hoofdstuk tot een hoogtepunt zou maken van zijn boek, aangezien hij filoloog is, maar word andermaal teleurgesteld. Het begint al in de eerste alinea van het hoofdstuk:
Van Peer schreef:
Een verrassing: het Nieuwe Testament is geschreven, inderdaad, integraal in het Grieks. Niet het klassieke Grieks van Homerus of Sophocles, maar zogenaamd Nieuwtestamentisch Grieks. Eenvoudig Grieks. Dat moest ook, want iedereen, ook gewone mensen die niet hadden gestudeerd, moesten het zonder problemen kunnen begrijpen.
De lezer krijgt hier sterk de indruk dat ’nieuwtestamentisch Grieks’ een uitvinding van de nieuwtestamentische schrijvers zou zijn, een bewuste strategie van de schrijvers om zo eenvoudig mogelijk te schrijven om de teksten zo toegankelijk mogelijk te maken.
In werkelijkheid schreven ze doodgewoon in de gemeenschappelijke voertaal van het Romeinse Rijk, op dezelfde manier als wij modern Engels als wereldvoertaal gebruiken en ook op literair niveau geen boeken schrijven in Shakespeare Engels. Het was wat men noemde Koine-Grieks (koine=gemeenschappelijk), gegroeid uit het dialect dat Atheners spraken ten tijde van Alexander de Grote en in de eeuwen daarna, op dezelfde manier als dat het moderne Engels gebaseerd is op het dialect dat vanuit het hart van het Britse imperium gegroeid is. En het moet ook gezegd worden dat gewone mensen die niet gestudeerd hadden het Grieks echt niet konden verstaan indien het niet toevallig hun moedertaal was, laat staan zonder problemen, net zoals een gewone Europeaan die niet gestudeerd heeft geen behoorlijk gesprek op niveau in het Engels kan voeren. Oftewel dat laatste zin uit bovenstaand citaat echt een onzinargument is.
Marcus staat bekend om zijn bijzondere stijl, misschien te vergelijken met wat men tegenwoordig een stripverhaal noemt. Wie weet deed hij dat bewust om zijn evangelie voor een zo groot mogelijk publiek aantrekkelijk te maken. Men komt in het Nieuwe Testament echter ook voorbeelden tegen van buitengewoon hoogontwikkeld literair vermogen, zoals de brief aan de Hebreeën, die zelfs ”gewone gelovigen die wél hebben gestudeerd” in de regel nooit doorgeworsteld hebben, op enkele passages na die de dominee altijd eruit pikt. Ook Lucas en Johannes hebben een prachtige gepolijste stijl.
Taal verraadt in de eerste plaats stijlverschillen. Op basis hiervan kan een taaldeskundige bijvoorbeeld met zekerheid vaststellen dat de eerste brief van Petrus door een andere persoon geschreven is dan de tweede brief van Petrus, of dat de zogenaamde pastorale brieven van Paulus met zekerheid niet van Paulus afkomstig zijn, of dat een bepaalde passage een latere interpolatie is. Hoewel dit de allerbelangrijkste zaken zijn die hier besproken zouden kunnen worden, en voor een filoloog wellicht de interessantste, besteedt Van Peer er in het volgende hoofdstuk jammergenoeg maar één schamele bladzijde aan.
Hij blijft op het niveau dat voor het merendeel van de lezers die in zijn boek rondsnuffelen bijzonder saai zal zijn, wellicht zelfs reden om het boek maar weer op de boekenplank te zetten en verder ongelezen te laten:
Van Peer schreef:
De vaststelling dat het Nieuwe Testament oorspronkelijk in het Grieks is geschreven, verbaast veel mensen. Sprak Jezus dan Grieks? Onwaarschijnlijk.
Van Peer vervolgt met vele bladzijden achtergrond hoe de Hellenistische wereld ontstond.
Aan het eind ervan schrijft hij een passage van belang:
Van Peer schreef:
Wie in die tijd enige invloed wilde uitoefenen, kon dat maar beter in het Grieks doen. De directe volgelingen van Jezus waren het Grieks echter niet machtig. En dus kunnen de evangelies onmogelijk door hen geschreven zijn. Wat ons meteen naar cruciale vragen voert over de betrouwbaarheid van uitspraken in het Nieuwe Testament. Want als die teksten niet door volgelingen van Jezus geschreven zijn, wie waren die auteurs dan?
Van Peers boek is bijzonder geconcentreerd op de evangeliën. Hier zou een uitstekende plaats zijn om ook de brieven even te noemen die volgens de kerktraditie door eenvoudige vissers-apostelen geschreven zijn (Petrus, Jacobus, Johannes, Judas).
Van Peer vervolgt met de lezer te vertellen dat Jezus Aramees sprak, de belangrijkste semitische voertaal in die tijd, met dien verstande dat hij uiteraard het Galilese dialect ervan sprak. Hij tracteert de lezer op een reconstructie van het OnzeVader-gebed naar het Aramees. Vervolgens krijgen we te horen dat dat gebed niet in het oudste evangelie staat.
Van Peer schreef:
Als dat gebed voor christenen zo belangrijk is, dan zou je dat toch mogen verwachten? Dat is absoluut geen toeval. Maar hangt samen met de wijze waarop die afzonderlijke evangelies zijn ontstaan.
Dat is niet echt een antwoord op de interessante vraag. We krijgen het ook later niet. We moeten het doen met het verhaaltje wat we in hoofdstuk 1 al kregen te horen, dat Marcus niet beschikte over een zogenaamd document Q. De allerinteressantste vraag ”Waarom dan niet, als de leringen van Jezus voor christenen zo belangrijk zijn, dan zou je dat toch mogen verwachten?”, of een even pientere vraag ”Waarom zou Marcus voor een lering die zo centraal staat dat iedere christen die uit zijn hoofd kent moeten beschikken over een document om het te kunnen vermelden in zijn evangelie?”, wordt niet gesteld en daarop krijgen we dus ook geen antwoord. Uiteraard omdat Van Peer als axioma van een ’document Q’ uitgaat, en deze veronderstelling nooit in twijfel heeft getrokken.
Van Peer vervolgt met wat gedachten over geletterdheid.
Van Peer schreef:
Wie kon lezen ten tijde van het ontstaan van het Nieuwe Testament? Daar is nogal wat onderzoek naar gedaan. En de conclusie is dat hooguit 3 procent van de inwoners in Palestina kon lezen. Schrijven is nog een andere vraag. De auteurs van de evangelies moeten hoogopgeleide sprekers van het Grieks geweest zijn. Met andere woorden: de teksten in het Nieuwe Testament stammen niet van de volgelingen van Jezus.
Dit had beter verwoord moeten worden. Uiteraard waren de schrijvers wel volgelingen van Jezus. Van Peer bedoelt blijkbaar te zeggen dat het niet de eenvoudige Galilese vissers waren die als leerlingen van Jezus voorbij komen in het Nieuwe Testament. Aangezien dit echter niet door de evangeliën zelf beweerd wordt, is de laatste zin een vreemde eend in de bijt.
Overigens neem ik zo’n uitspraak als ”hooguit 3 procent” altijd met een flink korreltje zout. Het schijnt mij altijd toe dat een wetenschappelijke benadering zich niet laat verleiden tot zekerheid met zo’n grote mate van precizie. William V. Harris in zijn boek Ancient Literacy schat ”full literacy” op hooguit 10% en ”partial literacy” (dus kunnen lezen maar niet schrijven) op hooguit 20%. Dr. John Knight Lundwall schat het percentage in Palestina op 20-40%. Niet dat laatsgenoemde het beter weet dan anderen. Wat men uit deze volkomen van elkaar verschillende cijfers kan leren is dat we hier enkel met gissingen te maken hebben. Wat betreft een veel hoger cijfer dan Van Peer geeft merk ik op: daar valt veel voor te zeggen, aangezien de joodse godsdienst gebaseerd was op heilige schriften, dus beduidend verschilde van de andere culturen. Zelfs voor de eerste eeuw heeft men bewijs voor het gebruik van tefillin.
Van Peer schreef:
Trouwens, ook al deden ze dat, we weten uit stevig wetenschappelijk onderzoek dat ooggetuigen vaak onbetrouwbaar zijn. Maar goed, er zijn geen getuigen. Dit is een redelijk onthutsende conclusie. Er is dus geen enkel geschrift van iemand die Jezus gekend heeft. Niet één. Alle teksten in het Nieuwe testament zijn van de hand van mensen die Jezus nooit hebben ontmoet. Zonder uitzondering. Laten we dit even bezinken. Er zijn geen getuigen van wat Jezus ooit gezegd of gedaan heeft in het Nieuwe Testament. Ook niet in de apocriefe evangelies. Ook niet in de Nag Hammaditeksten. Ook niet in de Dode Zeerollen. Dat wil nog niet zeggen dat Jezus nooit geleefd heeft. Alleen: er zijn geen direkte getuigen van. Dus de hele christelijke godsdienst berust op geen enkel ooggetuigenverslag.
Het stoort mij vreselijk dat Van Peer in zijn boek voortdurend van de hak op de tak gaat. Een onthutsende zaak zou al in de inleiding duidelijk gemaakt moeten worden en niet pas op bladzijde 74. Maar het is in de aanvang van hoofdstuk 2 al voorbijgekomen als belangrijke opmerking die ik uit zijn boek citeerde, maar blijkbaar was het toen niet zo onthutsend, want toen ging het hem enkel om te kunnen zeggen ”onontkoombaar dat hij geleefd heeft” en ”met grote waarschijnlijkheid heeft hij wel degelijk geleefd”. Nu is het echter zo onthutsend dat Van Peer hetzelfde zevenmaal herhaalt om het goed te laten bezinken. Maar het laten bezinken doet hij zelf maar halfslachtig, want het is duidelijk niet zo onthutsend dat er voor hem nu een mogelijkheid opdoemt dat Jezus een later verzonnen geheel fictieve personage is. De eerste gedachte die hij na dit onthutsende nieuws heeft is dat Jezus direct gered moet worden als iemand die natuurlijk wel geleefd heeft.
Maar goed, wat heeft dit alles nog met de taalanalyses te maken? Van Peer merkt het ook op en komt met een volgend kopje Merkwaardige mirakels. Hij bekijkt het verhaal van Jezus’ lopen op water ”vanuit een talige invalshoek”. Volgens hem kan dat mirakel namelijk eenvoudig verklaard worden via taalanalyse. Hij legt uit dat het Grieks een ’synthetische’ taal is. Dat is een term uit de linguïstiek waarmee talen worden aangeduid die veel doen aan verbuigen van woorden, al naar gelang de betekenis. De verbuigingen worden oa. ’naamvallen’ genoemd. Talen die weinig of niet aan verbuigingen doen noemt men overigens ’analytische’ talen. In die talen heeft men een hoop aparte kleine woordjes die de betekenis duidelijk maken. Het Nederlands en Engels zijn voorbeelden van dat laatste. Het Fins, dat ik (toevallig dit jaar exact) tweederde van mijn leven heb gesproken, is een taal die bijzonder synthetisch is. Zo is het woord ”kirjastoissammekin” doodgewoon in het Fins en betekent het ”ook in onze bibliotheken”. Het Finse woord zit op deze manier in elkaar: kirja=boek, -sto=plaats waar de zaak aangetroffen wordt, dus kirjasto= bibliotheek, i=meervoud, -ssa=in, dus kirjastoissa= in bibliotheken, -mme=ons, onze, -kin=ook. Hier nog een leuke: ”Peseytyisitkö kanssani?” = ”Would you like to take a shower with me?” Het Fins heeft maar twee woorden nodig voor waar men in het Engels negen woorden nodig heeft.
Terug naar het Grieks: in de zin ”theorousin ton iesoun peripatounta epi tes thalesses”, die in onze bijbel vertaald is met ”zagen zij Jezus over de zee gaan”, wordt het woordje ”epi” gevolgd door een genitief. In dat geval kan het woordje in het Nederlands vertaald worden met ”op” of ”bij”. In Xenophon (400 v.Chr.) komt ”epi tou potamou” voor, dat vertaald wordt met ”bij de rivier”.
Van Peer schreef:
In beide gevallen gaat het om een locatie bij een water (rivier, meer). Jezus wandelde dus bij (en niet op) het meer. Daarmee lijkt het mirakel opgelost. De meest voor de hand liggende vertaling is niet ’op’, maar ’bij’ of ’langs’ het water. Hoe eenvoudig de wereld kan zijn. En hoe ingewikkeld religies de wereld kunnen maken.
Ik sta perplex van deze uiteenzetting. Ten eerste maakt Van Peer het heel ingewikkeld door wel een bladzijde lang te schrijven over hoe de Griekse taal in elkaar zit, terwijl dit allemaal overbodig is en de zaak waar het om gaat eenvoudig in één of twee zinnen gezegd had kunnen worden, reden waarom ik er het Fins bij haalde, dat net zo min iets met de zaak te maken heeft en bovendien veel ingewikkelder is en ik toch in drie regels helder uit kan leggen. Ten tweede staat een voorbeeld van Xenophon erbij halen gelijk aan een frase in een modern Engels boek uit te leggen op basis van het taalgebruik in de tijd van Shakespeare. Ten derde is Johannes de laatste evangelist die erover schrijft, en gaat men voor de betekenis van het verhaal in de eerste plaats naar de oudste bron. Ik sta nog meer paf wanneer ik drie bladzijden verder lees:
Van Peer schreef:
Maar nu moeten we toch een (behoorlijke) stap terug doen. Talige analyses zoals de voorgaande zijn uiterst nuttig, maar ze moeten wel gerelateerd zijn aan de context waarin de talige uitingen voorkomen. Dat hebben we – om didaktische redenen – in het voorgaande verwaarloosd. Maar kijken we nu even terug naar dat fragment van Johannes. Dan blijkt dat deze analyse niet opgaat. Want het is duidelijk dat de leerlingen van Jezus zich in de boot op het meer bevinden. Er staat: ”Het meer werd woelig, want er stond veel wind. Na ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën geroeid te hebben zagen zij Jezus te voet over het meer tot vlak bij de boot komen en zij werden bevreesd.” (Joh. 6:18,19).
Dit alles wordt trouwens ondersteund door hetzelfde verhaal in twee andere evangelies. Daar is het verhaal veel complexer. Bij Matteüs zien de volgelingen Jezus komen en worden ze bang omdat ze denken dat hij een spook is…Hier gaat de analyse van ”epi” natuurlijk niet meer op, want ze zijn midden op het meer.
Van Peer schiet zijn eigen uitleg die de wereld zo eenvoudig maakte hier dus geheel naar beneden, waarna de lezer wel móet achterblijven met de gedachte dat we hier geen ”uiterst nuttige” maar volkomen ”nutty” uitleg voorgeschoteld kregen. Let wel: ”nutty” in de moderne informele betekenis, niet in de betekenis die het had voor Shakespeare. 🙂
Toch blijft Van Peer een bladzijde later volhouden dat Johannes gelezen moet worden alsof Jezus eenvoudig op de oever langs het water liep en er in de originele versie dus geen sprake is van wonder. Alsof Johannes, de evangelist die zo’n honderd jaar na Jezus schrijft, de meest originele versie heeft. Alsof zo’n doodgewone zaak honderd jaar lang mondeling overgeleverd wordt, alsof Johannes niet al wel enkele oudere evangeliën ter beschikking heeft waar hij ditmaal besluit iets van over te nemen.
Van Peer laat weten dat de versie van Matteüs via de uitbreiding van het verhaal met Petrus die ook even op het water loopt, maar er dan vanwege gebrek aan geloof in valt, een later verzinsel is:
Van Peer schreef:
Vermoedelijk zijn de minder spectaculaire versies van Johannes en Marcus de eerste, de originele. En heeft Matteüs het verhaal meer ’vertellenswaard’ gemaakt.
We zijn nu al tamelijk intensief met de Griekse tekst van het Nieuwe Testament bezig geweest. En dat bleek heel nuttig. Want het verheldert.
Uiteraard verraadt Matteüs hier dat hij zaken eenvoudig uit zijn duim zuigt (en hebben we er weer een bevestiging voor de prioriteit van Marcus bij), maar daarnet had Van Peer toegegeven dat zijn eerdere uitleg over de tekst van Johannes vanwege de contekst waarin het staat ”natuurlijk niet opgaat”, en bovendien laat Marcus, het oudste evangelie, er geen enkele twijfel over bestaan dat hier sprake is van op het water lopen en niet maar langs de oever. Hoe Van Peer kan denken dat hij zaken heeft verhelderd is onbegrijpelijk. Het tegendeel is het geval. De lezer moest in een roeibootje een half taalkundig meer van geleerdheid doorworstelen om uiteindelijk achterom te kijken en op te merken dat hij nog geen meter is opgeschoten en het hele meer van Galilea vertroebeld is.
Van Peer vervolgt met wat achtergrond te vertellen over de eerste Griekse vertaling van wat wij het Oude Testament noemen, de Septuagint, en de latere officiële kerkelijke vertaling van de bijbel in het Latijn, de Vulgaat.
Vervolgens krijgen we een uitgebreide verhandeling over de maagdelijkheid van Maria. Van Peer had al eerder gewezen op de ”triviale vergissing” waar dit op gebaseerd is (de Septuagint heeft per abuis het Hebreeuwse woordje voor ’meisje’, ’jonge vrouw’ vertaald met ’maagd’), maar nu wordt het nog eens twee bladzijden lang uitgelegd. De lezer krijgt zelfs Jesaja 7:14 in het Hebreeuws onder ogen, inclusief de masoretische klinkertekens die ongetwijfeld de lezer zullen helpen het beter uit te spreken, en nog de Encyclopedia Judaica, die laat weten dat het hier gaat om ”een tweeduizend jarig misbegrip van Jesaja 7:14…dat geen enkele indicatie geeft over de kuisheid van de vrouw in kwestie”.
[Is misbegrip Vlaams of is het een slordigheid van de schrijver, een contaminatie van onbegrip en misvatting? Of misschien een anglicisme, slordige vertaling van het woordje ”misinterpretation”? Sorry, maar Dr. E. I. Kipping behoort tot mijn favoriete video’s.
O, wacht, het woord komt inderdaad éénmaal voor in een boek uit 1804, De leer der Hervormde kerk bijzonder van den Heidelbergschen Catechismus, verdedigd tegen deszelfs aanvalleren door E. Kist, predikant te Dordrecht!]
Van Peer schreef:
We zien hier weer hetzelfde fenomeen opduiken als in het geval Galilei. Kerkelijke autoriteiten beroepen zich op teksten die ze letterlijk willen verstaan. En komen daarmee in onoverkomelijke problemen. Zo’n houding heeft ook een naam: fundamentalisme.
Aangezien de maagdelijkheid van Maria één van de meest besproken hot issues is, en ook minder omslachtig uitgelegd had kunnen worden, zou het veel interessanter zijn geweest om te horen hoe precies diverse katholieken en protestanten uit onze tijd met dit zo definitief aangetoond probleem omgaan. Van Peer maakt hier opnieuw de fout dat hij iets wijt aan letterlijk lezen, alsof men wel beter zou moeten weten, terwijl in werkelijkheid de fundamentalisten Matteüs exact lezen zoals Matteüs het bedoelde te zeggen, oftewel ze volgen hier voorbeeldig de historische interpretatie van Matteüs, er is wetenschappelijk niets in te brengen tegen hun interpretatie van Matteüs. Het probleem zit dus niet in moderne gelovigen die Matteüs verkeerd lezen, maar in hoe de Joodse schrijver van het evangelie van Matteüs het Oude Testament zo heeft kunnen interpreteren zoals hij deed (Joodse schrijver die de Griekse bijbel leest in plaats van de Hebreeuwse grondtekst), en waarom ook Lucas het woord parthenos, maagd, gebruikt (Lc. 1:27). Aangezien Van Peer steevast reageert met het fronsen van wenkbrouwen wanneer geconfronteerd met ’letterlijk lezen’ van gelovigen, komt deze voor zijn onderwerp (”de werkelijkheid achter het Nieuwe Testament”) belangrijker vraag niet bij hem op.
Als laatste onderdeel van dit hoofdstuk dat de taal centraal laat staan krijgen we een kopje Jezus als ’Cynisch’ filosoof. Weer krijg ik een gevoel dat Van Peer van de hak op de tak gaat. In ruim twee bladzijden wil hij nu samenvatten waar diverse specialisten hele boeken over geschreven hebben. Had hij dat maar gedaan! Maar na een halve bladzijde raakt hij verstrikt in het verhaal van de tempelreiniging. Dat verhaal past op één kenmerk van de cynische filosoof (”…nog een duidelijke parallel: de cynici waren veelal uit op verstoring van de openbare orde”), waarna meer dan de helft van de tekst aan beschrijving en uitleg van dit ene voorval wordt besteed, en uiteraard weer vermeld moet worden hoe het allemaal niet erg geloofwaardig klinkt.
In de laatste alinea krijgt een ijverige lezer gelukkig nog te horen waar er meer over kan worden gelezen:
Van Peer schreef:
Meerdere specialisten (onder anderen F. Gerald Downing, Burton Mack, John Crossan, en R.B. Branham en M.-O. Goulet-Cazé) zien zeer veel overeenkomsten tussen de idealen en de retorica van Jezus en die van de cynische filosofen. En er is nog een interessant argument. De stad Gadara in het toenmalig Palestina was een centrum van cynische filosofie! En lag op een dagreis te voet van Nazareth. Dus in ieder geval was de invloed van de cynische filosofie in het Palestina van 2000 jaar geleden heel tastbaar aanwezig. Was Jezus dan een cynische filosoof? Zeker weten doen we het niet. Hoe het ook zij, hij past in ieder geval vrijwel naadloos in die traditie, hoewel hij natuurlijk geen Griek, maar een Jood was.
Overigens is de afstand van Nazareth tot Gadara ongeveer 60-70 kilometer. Als eerder werd opgemerkt dat 150 kilometer wel vijf dagen duurt indien men beschikt over een snelle ezel, dan komt deze ”dagreis te voet” over alsof de schrijver argumenten bedenkt al naar gelang hij ze nodig heeft. (Een dagreis te voet of per ezel is ongeveer gelijk, en men rekent er de afstand van 25 tot 35 kilometer voor.)
De rij specialisten kan nog aangevuld worden met Gerd Theissen, Abraham Malherbe, Ronald Hock, John Kloppenborg, Leif Vaage en Ron Cameron.
Om het interessant te maken had Van Peer de tempelreiniging met één zin kunnen afhandelen, en kunnen benoemen wat nu precies die overeenkomsten zijn die de specialisten sinds het midden van de tachtiger jaren van de vorige eeuw op dit spoor hebben gezet. En juist dat laat Van Peer volkomen onvermeld. Het gaat namelijk in de eerste plaats om het opvallend gebruik van een bepaalde literaire stijl die typisch is voor de Cynici en bekend staat als ”chreia”. Christelijke en Cynische prediking volgde exact ditzelfde literaire model, ze zijn niet van elkaar te onderscheiden. Een chreia (letterlijk: iets nuttigs) is een hele korte beschrijving van een gebeurtenis of situatie, gevolgd door een hele scherpe opmerking. Oftewel een uitstekende manier om iets mondeling over te leveren.
Voorbeelden:
-Diogenes werd gevraagd waarom hij een standbeeld om een aalmoes vraagt. Hij antwoordde: Zodat ik geoefend word in niets te krijgen.
-Een man die gevraagd werd om Jezus te volgen zei: Laat mij eerst mijn vader begraven. Maar Jezus zei: Laat de doden de doden begraven.
Dit is de allerkortste vorm, maar soms is de chreia wat uitgebreider.
Deze chreia zijn vrijwel allemaal afkomstig van het veronderstelde boek Q. De laatste opmerking van Van Peer ”hoewel hij natuurlijk geen Griek, maar een Jood was” wordt problematisch wanneer men zich bedenkt dat Q een rondgaande collectie cynische wijsheden zou kunnen zijn, die christenen eenvoudig op naam van Jezus hebben kunnen zetten. Heel veel chreia in de evangeliën zijn namelijk niet specifiek Joods. Bijvoorbeeld veel uitspraken in de Bergrede zijn geen weerslag van specifiek Joods denken (wat Van Peer later in zijn boek met voorbeelden uit oudere Egyptische bronnen bevestigt), maar hebben enkel arme, rechtenloze mensen op het oog, of geven algemeen gezond verstand advies:
-Zalig zijn de armen van geest, want voor jullie is het koninkrijk van de hemel.
-Jullie zijn het zout der aarde. Indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmee zal het gezouten worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.
-Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet evenzo?
-Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. Waar je schat is, daar is je hart ook.
-Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn. Maar als je oog troebel is, zal er in heel je lichaam duisternis zijn.
-Maak je geen zorgen om jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?
-Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo in al zijn luister ging niet gekleed als een van hen. Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.
-Oordeel niet, opdat jij niet geoordeeld wordt. Want op grond van het oordeel dat je velt, zal jij geoordeeld worden, en met de maat waarmee jij meet zal jou de maat genomen worden.
-Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen. Ze zouden het maar vertrappen met hun poten, zich omkeren en jou verscheuren.
-Vraag en het zal je gegeven worden, zoek en je zal het vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want eenieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt wordt open gedaan.
-Behandel anderen steeds zo als je zou willen dat ze jullie behandelen.
-Ga door de nauwe poort naar binnen. Want wie de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden.
-Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op jullie afkomen, maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zul je hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten.
Allemaal heel algemene uitspraken, waarvan een freethinker anno 2019 geen moeite heeft er heel wat van te onderschrijven! Deze wijsheden lijken in geest en stijl dan ook sterk op wat overal in de Hellenistische wereld door cynici gepredikt werd. De door Van Peer genoemde Gerald Downing laat weten dat het algemeen toegegeven wordt dat ook de regels die voor het rondtrekken worden gegeven (Mt. 10 vanaf vers 5) overal elders in het Romeinse Rijk overeenkomstig zijn.
Het evangelie van Thomas laat zien hoe gemakkelijk zo’n collectie cynische filosofie toegeëigend kan worden. Het enige wat is vereist, is voor vrijwel iedere uitspraak de woordjes ”En Jezus zei:” te schrijven. En Matteüs voegt er af en toe een regeltje over ”jullie hemelse Vader” bij om het religieus te maken.
Daar kan men als room op de taart nog aan toevoegen dat Matteüs de chreia vaak in een heel andere contekst heeft staan dan Lucas. Het OnzeVader gebed bijvoorbeeld laat Matteüs afleveren als deel van de Bergrede, dus aan hele volksmassa’s onderwezen. In Lucas is het echter een privégesprek van Jezus met zijn discipelen. De teksten hebben dus geen contekst en de bron kan dus zeer goed een lijst met enkel uitspraken zijn.
Men zal begrijpen dat een historische Jezus hierdoor iets verder de mist in wordt geschoven, want het is nu onmogelijk om een authentieke uitspraak van Jezus te onderscheiden van wat algemeen gepredikt werd door wijsheidsleraren. Geen idee of Van Peer niet toegekomen is aan deze gedachte of dat hij met opzet al deze dingen weglaat, omdat hij dan de vraag naar de historische Jezus weer zou moeten behandelen en daar geen zin in heeft.
Voordat ik dit hoofdstuk 3 afsluit moet ik even nog vermelden hoe het nu precies zit met de masturberende Jezus. Dit kwam op het freethinkerforum ter sprake toen niemand het boek nog gelezen had: viewtopic.php?p=563875&sid=5bb2a932b5a4 … fa#p563875
Ik kan nu zeggen dat het allemaal loos alarm was, en Van Peer hier geen enkele steek laat vallen. Hier is de tekst die hij schreef:
Van Peer schreef:
Wél een verschil van deze ’hondse’ filosofie met de Jezus zoals we die uit het Nieuwe Testament kennen, is dat de cynici de sociale conventies schaamteloos overtraden. Toen Diogenes een keer publiek op een plein in Athene had gemasturbeerd, gaf hij als toemaatje: ’Het zou toch heel praktisch zijn wanneer ik mijn honger kon stillen door over mijn maag te wrijven.’ Zulke schaamteloze uitspraken en handelingen zijn in het Nieuwe Testament niet overgeleverd. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat Jezus ze niet ook begaan heeft. Het is wel denkbaar dat latere vertellers die eruit hebben ’gefilterd’. Anderzijds hebben we weinig aanwijzingen voor schaamteloosheid in de teksten die we hebben.

