Hoofdstuk 2 Terug naar de bronnen
Van Peer schreef:
Voor we dit hoofdstuk beginnen is een belangrijke opmerking op zijn plaats: echte eigentijdse bronnen over Jezus zijn er niet! Waarmee ik bedoel: betrouwbare, neutrale, eigentijdse en eigentijdse teksten die over Jezus handelen, zoals inscripties en officiële documenten. Dergelijke betrouwbare bronnen bestaan wel voor bijvoorbeeld de persoon van Pilatus. ’Harde’ bewijzen voor de figuur van Jezus en wat hij gedaan heeft, bestaan niet. Nergens. Ze zijn er gewoon niet. In dit hoofdstuk bespreken we wel een aantal teksten die naar Jezus verwijzen, maar ze dateren zonder uitzondering van een (soms aanzienlijk) latere datum. Er zijn nooit rechtstreekse ’bronnen’. Maar ze zijn het enige wat we hebben. Dus moeten we ze ook (kritisch) op hun inhoud onderzoeken.
Sommigen ontkennen het bestaan van Jezus. De redenen daarvoor kunnen flink uiteenlopen. Hoe krijgen we dus een betrouwbaar antwoord op de vraag naar zijn bestaan? In dit geval door de kritische bestudering van de historische bronnen.
Het vreemde is dat Van Peer hier inziet een belangrijke opmerking te maken, en wel drie keer het woordje ’betrouwbaar’ in de mond neemt als zaak waar het om draait, maar er in wat volgt geen enkele conclusie aan verbindt of iets van kritische geest laat zien. Ook is zeer vreemd dat hij hier verwijst naar ’sommigen’ die het ontstaan van Jezus ontkennen, maar op deze ene zin na er verder in het boek geen enkele aandacht aan besteedt, alsof er geen argumenten voor bestaan anders dan genoemd ontbreken van primaire bronnen. Zelfs geen voetnoot die de geïnteresseerde lezer verwijst naar een wetenschapper die er meer over te vertellen heeft.
Van Peer vervolgt op deze manier:
Van Peer schreef:
In dit hoofdstuk gaan we in op de bronnen die ons iets kunnen vertellen over de historische persoon Jezus. Alles bij elkaar levert dit een tamelijk magere oogst op. Maar als je alle bronnen samenneemt, lijkt het vrijwel onontkoombaar dat er ooit een Jezus van Nazareth is geweest.
Vervolgens komt Van Peer aan met de zak vol leeg: Romeinse bronnen van negentig jaar later die laten horen dat er christenen rondlopen, Koptische bronnen (Nag Hammadi boeken) die helemaal niet tot bronnen gerekend kunnen worden, een Joodse bron waarvan iedereen weet dat die door christenen vervalst is, om op het eind van het hoofdstuk te concluderen:
Van Peer schreef:
Met grote waarschijnlijkheid heeft hij wel degelijk geleefd, ideeën verkondigd en volgelingen om zich verzameld, en is hij geëxecuteerd door de Romeinen.
De Romeinse bronnen beginnen met Plinius de Jongere die in het jaar 112 een brief schrijft aan keizer Trajanus en vraagt om raad. Samenscholingen zijn verboden, en hij is te weten gekomen dat er zogenaamde christenen zijn, mensen die samen komen om gemeenschappelijk een maaltijd te nuttigen, en samen hymnen zingen ”voor Christus zoals voor een God”.
Was het te moeilijk voor Van Peer om in te zien dat dit een bron is die het bestaan van christenen bevestigt, maar op geen enkele manier een bron die ons wat vertelt over het wel of niet bestaan van een historische Jezus? Waarom in vredesnaam moet Plinius de Jongere erbij gesleept worden?
De volgende getuige is Suetonius, een historicus die in het jaar 115 Het leven van de keizers publiceert en daarin vertelt dat Claudius (41-54) een edict uitvaardigde dat alle Joden Rome moesten verlaten, vanwege ordeverstoringen.
Van Peer schreef:
Die orderverstoringen zouden hun oorsprong hebben gevonden ’door toedoen van Chrestus’ (impulsore Chresto). Meer zegt hij niet. Was dit Jezus van Nazareth? We weten het niet zeker.
Een vreemd commentaar, want vanzelfsprekend kan de oproerkraaier niet Jezus van Nazareth zijn geweest, want er is geen enkele bron die hem in Rome plaatst in een latere tijd. Wat Van Peer wellicht bedoelt te zeggen is of we vanwege de naam Chrestus moeten denken aan joden die onderling kibbelden over de nieuwe sekte van Jezusvolgelingen. Maar dat is onmogelijk, omdat ’impulsore’ oproerkraaier betekent, de persoon die de orde verstoort, niet een zaak waarover men kibbelt. Misschien moeten we concluderen dat Suetonius hopeloos verward is. Ten hoogste geldt hij als bron voor het bestaan van christenen in Rome onder Claudius, maar hij kan niet beschouwd worden als bron voor het bestaan van een historische Jezus. Waarom laat Van Peer deze persoon de revue passeren als bron?
De volgende bron is Tacitus, een belangrijke historicus uit het jaar 116, die de imposante Annalen van het keizerlijk Rome publiceerde in 16 delen. De eerste bron om serieus te nemen. Tacitus schrijft:
”Nero beschuldigde valselijk diegenen die men christenen noemt. De persoon die oorspronkelijk deze naam, Christus, droeg, werd geëxecuteerd door Pontius Pilatus, toen Tiberius keizer was; maar het gevaarlijke bijgeloof, hoewel voor een moment onderdrukt, brak opnieuw uit, niet slechts in Judea, de plaats waar het onheil begon, maar zelfs in Rome.”
Van Peer schrijft:
Van Peer schreef:
Hier hebben we in een notendop wel wat informatie die onafhankelijk bevestigt dat er een ’Christus’ was die door Pontius Pilatus ten tijde van keizer Tiberius is terechtgesteld, en dat hij volgelingen had – zelfs tot in Rome – in het jaar 64.
Het punt van belang is echter in hoeverre men kan schrijven ”informatie die onafhankelijk bevestigt dat er een Christus was”. Tacitus schrijft 90 jaar na de dood van de man in kwestie. In die tijd zou iedere christen die hij op straat was tegengekomen en ernaar had gevraagd hem dit antwoord hebben kunnen geven, iets wat zelfs R. T. France toegeeft in zijn boek The Evidence for Jesus (Ik schrijf ’zelfs’, aangezien ik deze inmiddels overleden evangelische bijbelgeleerde kende; hij heeft mij indertijd les gegeven op wat tegenwoordig de London School of Theology heet):
R.T.France schreef:
Tacitus’ reference to ’Christus’ is evidence only for what was believed about Christian origins at the time he wrote…by itself it cannot prove that events happened as Tacitus had been informed, and certainly it cannot carry alone the weight of the role of ’independent testimony’ with which it has often been invested.
Jammergenoeg ontbreekt dit boek op de boekenlijst van Van Peer, alhoewel men bepaald geen specialist hoeft te zijn om het ook zelf te bedenken.
Ook laat Van Peer achterwege dat van Tacitus het merendeel van boek 5 en het begin van boek 6 verloren is gegaan, toevallig net de bespreking van de jaren 29-37, het meest relevante tijdsbestek voor christenen, hetgeen achterdocht wekt dat men wat betreft de teksten van Tacitus de hand van latere christenen niet kan uitsluiten.
Vervolgens de koptische bronnen, oftewel de Nag Hammadi boeken daterend uit de derde en vierde eeuw. Van Peer vertelt er wat achtergrond over, maar waarom ze hier voorbij gaan mag joost weten, onder bronnen voor een historische Jezus kunnen ze niet gerangschikt worden. Deze Nag Hammadi geschriften laten juist bijzonder goed zien op welk een bijna onvoorstelbare wijze er in het christendom van de eerste eeuwen aan de lopende band van alles puur verzonnen werd: talloze evangelies, apocalypsen van apostelen, handelingen van apostelen, gebed van Paulus, een hele verhandeling met de meest hoogdravende filosofische opvattingen van Jezus die hij na zijn opstanding aan de discipelen afleverde, een andere al even hoogdravende ’dialoog’ van ’de Heer’ en ’de redder’ met zijn discipelen, een brief van Petrus aan Filippus, zelfs een apocalyps van Adam waarvan men het detail weet te vermelden dat Adam die aan zijn zoon Seth vertelde toen Adam 700 jaar oud was.
Wat de Joodse bronnen betreft krijgen we de Dodezeerollen onder de neus, die zoals iedereen weet niets over Jezus weten te vertellen. Indien men ze al als bron zou willen vermelden zouden ze juist wijzen in de richting voor het niet-bestaan van een historische Jezus, maar Van Peer is in eigen denken duidelijk niet bezig geweest met het zelf overdenken en afwegen van zaken die betrekking hebben op het wel of niet bestaan van een historische Jezus.
En dan is er tot slot natuurlijk nog Flavius Josephus en het beruchte Testimonium Flavianum, waarvan iedereen toegeeft dat christenen aan de tekst gesleuteld hebben of geheel opgemaakt.
Van Peer schreef:
Desalniettemin heerst onder vakmensen een wijdverbreide consensus dat de kern van de twee passages in de Antiquitates Judaicae historisch betrouwbaar zijn, en dat Jezus wel degelijk bestaan heeft.
Desalniettemin? En voor het gemak maar geheel achterwege laten op grond waarvan men tot dit ’desalniettemin’ komt? En maar geheel weglaten dat pas Eusebius in de vierde eeuw deze vondst deed en een dozijn kerkvaders voor hem wel vlijtig Josephus lazen, maar de passage nooit tegenkwamen of het vermelden ervan de moeite waard vonden?
Wanneer, zoals in dit geval, iedereen het erover eens is dat christenen aan de tekst hebben gesleuteld kan men stellen dat de motivatie daartoe groter is wanneer er oorspronkelijk niets over Jezus stond dan wanneer hij wel degelijk door Josephus vermeld was. Iets wat door Josephus geschreven zou kúnnen zijn klinkt namelijk geloofwaardig en kan in apologieën gebruikt worden. Echter het aanvullen op de meest kinderachtige manier, zodat iedere lezer aan de echtheid van de passage begint te twijfelen, is wel de domste manier om je geloof te verdedigen. Een volkomen opgemaakte passage is naar mijn mening daarom waarschijnlijker dan een gedeeltelijke. Voor Van Peer zou ook interessant zijn dat Ken Olson in 2012 op overtuigende filologische gronden liet zien dat dit het geval is, en de gehele passage gefabriceerd is door Eusebius (iets waarvan men deze kerkvader al eeuwenlang heeft verdacht). Een jaar later kwam professor in de linguïstiek Paul Hopper eveneens tot de conclusie dat de gehele passage een christelijke interpolatie is van twee tot drie eeuwen na Josephus. Op grond hiervan heeft Louis Feldman, de geleerde die tijdens zijn leven beschouwd werd als grootste kenner van en autoriteit voor zaken aangaande Josephus, zijn mening over de passage volledig gewijzigd. Wikipedia laat weten:
Wikipedia schreef:
In 2012, Josephus scholar Louis Feldman reversed his prior support for the partial authenticity of the Testimonium, proposing that the passage was interpolated in its entirety by Eusebius. In support of this view, Feldman points out, following Olson, that the Testimonium features three phrases (’one who wrought surprising feats,’ ’the tribe of the Christians,’ and ’still to this day’) which are used no where else in the whole of Greek literature except Eusebius.
Bovenstaande is zo veelzeggend dat ik hier niet verder in hoef te gaan op het Testimonium Flavianum. Het internet bulkt van de discussies erover en Van Peer heeft niet de moeite genomen om de schrijver te lezen die meer dan welke andere persoon ook (Earl Doherty, 54 bladzijden!) aan de behandeling ervan besteedt. Bovendien laat hij hier zien dat hij de schrijvers die wél op zijn boekenlijst staan maar bar slecht leest. Bart Ehrman, de persoon van wie alle door hem geschreven boeken op Van Peers boekenlijst staat, verdedigde de historische Jezus een boeklang in zijn Did Jesus Exist? (2012), maar laat (toevallig op het punt dat hij het Testimonium Flavianum bespreekt) weten dat refereren aan buitenbijbelse vermeldingen van Christus nauwelijks of geen waarde heeft als evidentie voor de historiciteit van Jezus, aangezien ze allemaal zo laat zijn dat de getuigenissen – zelfs als we ze allemaal als autentiek beschouwen – enkel kunnen berusten op ’van horen zeggen’, oftewel op wat christenen in die latere tijd zelf over hun geloof vertellen. Concluderen dat Jezus bestaan heeft moet volgens hem daarom op andere grond worden gedaan.
Het zou fijn geweest zijn als Van Peer deze cruciale woorden, die Ehrman ”my main point” noemt, wat langer zou hebben overdacht, en ook de opmerking die hij zelf eerder maakte wat serieuzer had genomen (”Wanneer we geschiedenis als wetenschap beoefenen, moeten we dus voorzichtig te werk gaan”), want het hoofdstuk beginnen met ”lijkt het vrijwel onontkoombaar dat er ooit een Jezus van Nazareth is geweest” en besluiten met ”met grote waarschijnlijkheid heeft hij wel degelijk geleefd” is een dubbel overstatement, om niet te spreken van grove misrepresentatie van het behandelde materiaal.
Hier komt eenzelfde onbegrijpelijke onwil aan de dag om kennis te maken met, en de argumentatie te vermelden van, Earl Doherty (Jesus Neither God Nor Man) en Richard Carrier (On the Historicity of Jesus), die boeken van zo’n 700 pagina’s schreven waarin het bestaan van een historische Jezus betwijfeld wordt, als die ik ooit aantrof bij Jona Lendering. Het resultaat is voor deze wetenschapsvoorlichters ronduit rampzalig, want waar Doherty’s en Carriers boeken beslist wetenschappelijk verantwoord zijn (Carrier is zelfs de enige specialist die een peer-reviewed boek heeft geschreven over de vraagstelling of Jezus een historische personage is), komen de praatjes van Lendering en van Van Peer wat dit onderwerp betreft als bijzonder ondeskundig over. Let wel, het was echt niet nodig geweest om het met Doherty en Carrier eens te zijn. Eenvoudig vermelden wat ze te zeggen hebben en vertellen waarom ze niet serieus genomen kunnen worden, of, nog gemakkelijker én wetenschappelijker, eenvoudig opmerken dat de meningen onder specialisten verdeeld zijn, had deze ramp kunnen voorkomen.
Jammergenoeg is de ramp nog groter dan ik had gedacht. Iemand maakte me er op attent dat er inmiddels ook een interview met Van Peer over zijn boek te beluisteren valt op YouTube:
Van Peer komt daar over als een aardige man met een aanstekelijk enthousiasme voor zijn onderwerp. Maar vanaf 3’20’’ kom ik opeens het volgende te horen:
Er zijn dus mensen die ontkennen dat Jezus geleefd heeft. Dat mag natuurlijk. Je kunt ook ontkennen dat de aarde rond is. Dat mag allemaal. Maar dat is natuurlijk redelijke onzin. We hebben voldoende bronnen om met zekerheid te weten dat er zo iemand geweest is….Wat weten we buiten de evangelies? We hebben drie Romeinse bronnen waarin over hem gesproken wordt. We hebben een aantal koptische bronnen, de Nag Hammadi codices, we hebben een aantal Joodse bronnen, vooral Josephus Flavius die aan het eind van de eerste eeuw heel duidelijk spreekt over die Jezus die door de Romeinen geëxecuteerd is.
Hier laat Van Peer zich met dezelfde betreurenswaardige arrogantie uit als die ik vier jaar geleden bij Jona Lendering en anderen opmerkte (viewtopic.php?p=462420#p462420): een arrogantie die hand in hand gaat met onwil om het onderwerp zelfs maar te bestuderen. Het resultaat van deze rare combinatie is dat deze arrogantie op de voet gevolgd wordt door de meest amateuristische beargumentering om zijn gelijk aan te tonen.
Alweer komt meneer Van Peer met de Nag Hammadi boeken aan, alsof hij geen enkel idee heeft wat in de geschiedwetenschap als een bron voor iemands bestaan kan gelden. Blijkbaar trommelt Van Peer in zijn volgende boek Clemens van Alexandrië op als een bron voor het bestaan van een historische Hercules.* Van Peer laat in het interview zelfs geheel onvermeld dat alle historici het erover eens zijn dat de passage in Josephus tenminste gedeeltelijk een christelijke vervalsing is, en we dus met een probleem zitten. Hij doet exact het tegendeel: juist de meest omstreden passage uit de geschiedenis van de bronnenkritiek zet hij neer als de belangrijkste: ”vooral Josephus …heel duidelijk”! Waar Van Peer in zijn boek nog sprak van ”met grote waarschijnlijkheid” is hij nu in het interview inmiddels opgeklommen tot ”met zekerheid weten”.
Het is voor Van Peer dan weer wel gemakkelijk om in de rest van het hoofdstuk zijn kritisch vermogen te gebruiken ten aanzien van de bijbelteksten. De geboorteverhalen zijn op vele punten tegenstrijdig en gaan zelfs vergezeld met een onmogelijke, bizarre bijbelse voorstelling:
Van Peer schreef:
”En zie: de ster die zij in het oosten hadden gezien ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het kind zich bevond stil bleef staan” (Mt. 2:9). Een detail: hoe kan een ster voor iemand uit gaan? Je kunt sterren wel gebruiken om je te oriënteren. De Poolster bijvoorbeeld, om het noorden te vinden. Maar dat een ster zich zo zou bewegen, dat is iets wat eigenlijk niet kan. En dan blijft ze juist in Bethlehem stilstaan. Het zal opnieuw duidelijk zijn: dit kan niet.
In feite staat het er in Matteüs nóg een graadje ongeloofwaardiger. Met ’plaats waar het kind zich bevond’ moet niet begrepen worden het stadje Bethlehem, maar exact het huis waar Jezus zich bevond, want de tekst van Matteüs wordt op deze manier vervolgd: ”Toen ze dit zagen waren ze zeer verheugd en ze gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder.” Zo naïef zie je het op kerstprenten dan ook vaak uitgebeeld.
Naar mijn mening terecht (zie hier en hier) maakt Van Peer zich vervolgens druk om de ieder jaar weer terugkerende kersttijd waarin de media steevast via Amerikaanse specialisten die toevallig ook gelovig zijn weer een broodje apekool over de kerstster laten vertellen. De ster kan dan weer verklaard worden door een zeldzame conjunctie van Jupiter en Saturnus, of door de conjunctie Jupiter Venus, dan weer kan de planeet Jupiter geheel alleen zorgen voor het fenomeen, dan weer wordt de komeet Halley er bij gesleept om Matteüs een handje te helpen.
Wat ik dan weer niet snap is dat Van Peer zijn beschouwing over de geboorteverhalen eindigt met:
Van Peer schreef:
Nogmaals, het is een prachtig verhaal bij Matteüs, en ik had het als kind niet willen missen. Maar het is een verhaal. Een symbolisch verhaal. Mooi en stichtend. Mensen samenbrengend. Maar niet echt gebeurd. Mooie verhalen hebben wij mensen beslist nodig. En het verhaal van Matteüs is oneindig mooi.
Oneindig mooi? Wat is dat nu voor een onzinnige conclusie? Wat mij betreft is deze houding bijzonder kortzichtig. Beseft Van Peer de implicatie van historische interpretatie? De evangelisten hebben hun geboorteverhalen zeker niet bedoeld als sprookje, of als puur symboliek of metafoor of om in een gezellige kerstsfeer te komen, noch is het in de 2000 jaar lange geschiedenis van het christelijk geloof door gelovigen op deze manier opgevat. Ook vraag ik mij af of Van Peer de implicatie van ’stichtend’ beseft. Het woordje betekent ”in een godsdienstige stemming brengend” en staat in feite gelijk aan religieuze indoktrinatie. Dát is namelijk hoe het verhaal 2000 jaar lang heeft gewerkt op kinderen.
Indien men ’stichtend’ wil opvatten als ’opbouwend’ dan antwoord ik dat als ik nog religieus zou willen zijn ik de geboorteverhalen zou aanklagen als exact het omgekeerde, namelijk de degradatie van godsdienst tot iets kinderachtigs, tot iets banaals en primitiefs, de aanbidding van een superheld en redder waaraan zelfs sterren gehoorzaam zijn. Iemand die zijn Oude Testament kent weet dat aanbidding van een mens of denken dat sterren boodschappen van God doorgeven, regelrecht ingaat tegen wat daar wordt onderwezen, en we hier dus geconfronteerd worden met heidendom, iets wat bijna alle Joden millennia lang hebben begrepen.
En mensen samenbrengend? Hoe oppervlakkig om dit ’oneindig mooi’ te noemen. Hoe weinig vereist het om in te zien dat het christendom tesamen met de islam de grootste verdeler van de mensheid is! Tesamen met de islam een eeuwige vloek, een eeuwig verderf, een onsterfelijke schandvlek van de mensheid. Ga eens in de afgelopen 2000 jaar een kerk binnen en kijk wat er gebeurt wanneer één schaapje over een ’oneindig mooi’ verhaal een andere mening is toegedaan!
Deze oppervlakkigheid kan men ook daaruit opmaken dat Van Peer de lezer nergens in zijn boek tracteert op de bizarre of ronduit verwerpelijke leringen van Jezus, zoals de Jezus die aan waanvoorstellingen van een spoedig einde van de wereldorde lijdt, of de gigantische waanvoorstelling dat hij ooit rechter zal zijn die het eeuwige lot van alle mensen beslist, de ziekelijke dreigementen met helstraf, de Jezus die geen familiewaarden heeft, de buitengewoon naïeve Jezus die leert dat God in alles wat men nodig heeft voorziet, en die leert dat men God om alles bidden kan en Hij het zal verhoren, dat men geen verzet moet bieden aan het kwaad, of wijst op het ongebreidelde fanatisme dat spreekt uit een vers als: ”Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.” (Lc. 14:26) Om maar te eindigen met een tekst die de doorsnee lezer van het boek waarschijnlijk nooit gelezen heeft, maar aan een boek dat ”de werkelijkheid achter het Nieuwe Testament” beschrijft, beslist niet had mogen ontbreken:
”Jezus zei: Mensen denken misschien dat ik gekomen ben om vrede op de wereld te brengen.
Zij weten niet dat ik gekomen ben om verdeeldheid te zaaien in de wereld: vuur, zwaard en oorlog.
Want er zullen er vijf zijn in een huis, drie zullen tegen twee zijn, en twee tegen drie.
De vader tegen de zoon, de zoon tegen de vader.
En zij zullen staan als eenlingen.” (Thomasevangelie 16)
O, nu kan ik beter even mijn honden uitlaten en in het zomerse Finse bos gaan rondlopen. Van Peer laat tenslotte in zijn boektitel Niet te geloven op overduidelijke manier zien dat zijn boek geen voorspraak is voor het christelijk geloof. Het verschil tussen hem en mij is dat vroom geloof nooit tot zijn leven heeft behoord. Hij is de dans van vroom geloof ontsprongen en leest de bijbel met een koel gemoed zoals ik de Griekse mythen lees.
njah…Griekse mythen heb ik ook altijd kinderachtig gevonden. Geef mij liever de eerste en vierde ballades van Chopin, de laatste twee pianosonaten van Beethoven, de prelude en fuga in cis-kleine terts van Bach (BWV 849) gespeeld door Richter https://www.youtube.com/watch?v=ugSXVymv6b8 en het Andante uit het tweede pianoconcert van Sjostakovich. Zulke cultuurmonumenten staan op ongenaakbare hoogte van ”oneindig mooi”. Als ik ooit met die muzieknoten en een piano op een onbewoond eiland de rest van mijn leven zou moeten doorbrengen zou dat voor mij genoeg zijn om me gelukkig te laten voelen. Mijn vuistregel: hoe minder woorden, des te beter cultuurmonument.
We hebben Romeinse, Koptische en Joodse bronnen achter de rug, de geboorteverhalen ontmaskerd als verzinsels, en worden vervolgens getracteerd op het kopje Zijn de evangelies door God gedicteerd? Een slechte kop voor een bladzijde die de christelijke opvatting van inspiratie behandelt, aangezien het christelijk geloof dit nooit beweerd heeft. Het is een idee dat door de islam gepredikt wordt. Gelukkig concentreert Van Peer zich in de bespreking ervan op de hoofdzaak, namelijk dat we met een historisch twijfelachtig relaas geconfronteerd worden. Welke opvatting van inspiratie men ook heeft, men zou van een God toch meer verwachten.
Van Peer schreef:
Om te beginnen: we hebben gewoon geen authentieke teksten van God. Een almachtige en alwetende God had ons toch gemakkelijk een betrouwbare tekst kunnen bezorgen? Nu hebben we alleen heel veel kopieën van kopieën. Maar ook een origineel is gebaseerd op verhalen die tijdens of na het leven van Jezus mondeling werden verteld, en die voor altijd verloren zijn gegaan.
Van Peer schreef:
Geen van de evangelies bevat een betrouwbaar relaas van de gebeurtenissen. Het zijn verhalen die een diepere boodschap willen meedelen, zonder aanspraak te maken op een historisch accurate beschrijving.
Hoezo geen aanspraak op accuratie? Is Van Peer niet bekend met de proloog van Lucas?, gaat er onmiddellijk door mij heen.
Mijn klomp breekt wanneer ik lees dat Van Peer in de volgende zinnen juist de proloog van Lucas erbij haalt:
Van Peer schreef:
Geen van de auteurs zegt ook dat hij getuige was. Het duidelijkst is dit te lezen bij Lucas. Over zijn voorgangers zegt hij dat zij geprobeerd hebben de gebeurtenissen weer te geven ’aan de hand van gegevens’, welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren’ (Lc. 1:2, mijn cursivering). Lucas vervolgt dan met de mededeling dat hij zijn best heeft gedaan om alles grondig te onderzoeken. Hij zegt met andere woorden dat hij er zelf niet bij geweest is, maar alles uit andere bronnen heeft gehaald. Duidelijker kan het haast niet.
Inderdaad duidelijker dan Lucas het zegt kan men niet aangeven dat hij, ondanks dat hij geen ooggetuige is, wel degelijk aanspraak maakt op het geven van een historisch accurate beschrijving. Hoe deze boodschap Van Peer ontgaat is mij een raadsel. Overigens slaat Van Peer hier een andere passage met dezelfde boodschap van betrouwbaarheid over, één die ons zelfs een ooggetuige op de mouw wil spelden, namelijk het einde van het Johannesevangelie: ”[de leerling van wie Jezus hield]…Het is deze leerling die over dit alles getuige aflegt, en deze dingen beschreven heeft. Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is.” (Dit hoofdstuk behoort niet tot het oorspronkelijke Johannesevangelie, maar is er later bijgeschreven).
Juist dit gegeven, dat we in de evangeliën ontegenzeggelijk geconfronteerd worden met talloze onjuistheden, terwijl de schrijvers ons ervan willen verzekeren dat het wel degelijk allemaal echt gebeurd is, creëert voor de gelovige deze benauwde situatie die schreeuwt om opgelost te worden (men moet op zoek naar een apologeet die het allemaal glad strijkt), of men verliest zijn geloof, want we hebben hier te maken met misleiding. Indien het christelijk geloof ons het belang van waarachtigheid heeft aangeleerd, is het wel zeer ironisch dat juist de sterke ontwikkeling ervan dat geloof de das om doet. Hier iets voor de gelovigen om te overdenken: een gelovige die atheïst wordt is niet goddeloos, maar iemand voor wie oprechtheid en waarheid belangrijker is dan het voor de doorsnee gelovige is. Laatstgenoemde gaat de worsteling ermee altijd zoveel mogelijk uit de weg.
Van Peer komt nooit op het punt dat hij misleiding opmerkt en daar conclusies uit trekt. Hij volgt de lijn die vrijzinnig gelovigen ook altijd volgen: de evangelieschrijvers bedoelen het allemaal niet zo letterlijk, ze schrijven geen proces-verbaal van feitelijke gebeurtenissen, het is hun enkel om de spirituele boodschap te doen, een boodschap van nederigheid en liefde. Blijkbaar waren het padvinders die enkel pech hadden om in de oudheid te leven en niets konden googlen.
Een kijk op de zaak die ik beschouw als oppervlakkig en, zoals men uit bovengenoemde bijbelteksten zelf kan opmaken, onjuist.
De ontkenning van goddelijke inspiratie krijgt vervolgens een bewijs in drie delen. Geografische onjuistheden worden behandeld, waarna een bladzijde Historische onjuistheden, en tot slot nog een bladzijde Culturele onjuistheden. Ik vraag me af hoe dit alles door Van Peer in het hoofdstuk Terug naar de Bronnen is gestopt, want de lezer wordt op een hoop onjuistheden attent gemaakt, maar we horen niets over bronnen waaruit de schrijvers putten. Blijkbaar is de gedachte dat juist de afwezigheid van een goddelijke bron typerend is voor de evangelies en het Nieuwe Testament dus bovenal gelezen moet worden als menselijke, wellicht al te menselijke, documenten.
De totaal verschillende geboorteverhalen die Matteüs en Lucas geven roepen echter dringend de vraag naar de bron op. Van Peer gaat er als axioma van uit dat de evangelisten putten uit een mondelinge overlevering, maar afgezien van enkele gemeenschappelijke basiselementen (Nazareth, Bethlehem, Maria, Jozef) moeten we dan denken aan twee volkomen verschillende, oftewel onafhankelijk van elkaar rondgaande mondelinge overleveringen. Aangezien het gaat over gebeurtenissen die dertig jaar eerder zouden hebben plaatsgevonden dan de rest van de evangelieverhalen, het vroegste evangelie (Marcus) geen geboorteverhaal heeft, en oudtestamentische teksten een opvallende rol spelen in de verhalen van zowel Matteüs als Lucas, alsof ze aan de hand daarvan gecreëerd zijn, ligt het wellicht meer voor de hand te denken aan literaire creatie (”original construction”) van desbetreffende evangelist dan er twee elkaar tegensprekende mondelinge overleveringen achter te denken. Dit soort zaken zijn m.i. veel interessanter te overdenken dan beschouwingen over mogelijke onjuistheden. Jammergenoeg snijdt Van Peer de vraagstelling, die in recente jaren centraal is komen te staan, niet aan.
Wat de geografische onjuistheden betreft noemt Van Peer dat Marcus Jezus eerst naar Tyrus laat gaan, daarna via Sidon naar het meer van Galilea. Galilea is ten zuidoosten van Tyrus, maar Sidon is naar het noorden!
Van Peer schreef:
Dat is natuurlijk te gek: van Mechelen ga je niet naar Brussel via Antwerpen, net zo min als je van Amsterdam naar Utrecht reist via Den Helder.
Als ik me weer even als apologeet opstel lijkt het me toch wel mogelijk om deze zaak glad te strijken. ”Vertrok uit Tyrus en ging via Sidon naar het meer van Galilea” (Mc. 7:31) hoeft men enkel zo te lezen dat het woordje ’via’ betekent ”na eerst nog ook Sidon te bezoeken”. Marcus bedoelt wellicht te zeggen dat Jezus zowel (eerst) Tyrus als (daarna) Sidon bezocht alvorens weer met een boog door de Decapolis terug te gaan naar het meer van Galilea. Toegegeven, hij zegt het misschien wat stuntelig, maar Grieks was niet zijn moedertaal.
Van Peer laat nog een tweede voorbeeld voorbij gaan. Jezus drijft een duivel uit ’aan de overkant van het meer van Galilea, in het land van de Gerasenen’, net waar hij de boot uitstapt, terwijl de stad Gerasa wel vijftig kilometer ten zuidoosten van het meer ligt. Een apologeet zal wel beweren dat ’het land van Gerasenen’ héél uitgestrekt was. Maar dat is wellicht helemaal niet vergezocht, want het gebied ten oosten van het meer van Galilea was dun bevolkt heidens gebied. Men had daar niet veel te zoeken, en kon dat hele gebied dus gemakkelijk met die term aanduiden. In het Oude Testament heet het ”het land van Geshur”, wie weet had het in die tijd nog steeds die naam maar wist Marcus geen raad met die naam en maakte er Gerasenen van, naar een naam van een hem bekende stad.
Het interessantst is dat Matteüs beide voorbeelden getracht heeft glad te strijken. In het eerste geval schrijft hij keurig: ”En Jezus trok zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon” (Mt. 15:21 ) en in het tweede geval ”Toen hij in het land der Gadarenen was gekomen” (Mt. 8:28), naar Gadara, een stadje dat wat dichterbij ligt, zo’n 10 kilometer van het meer vandaan. We hebben hier weer goede voorbeelden die op de prioriteit van Marcus wijzen.
Als historische onjuistheid laat Van Peer voorbij gaan dat er geen volkstelling heeft kunnen zijn omreden waarvan een Galileeër naar Judea zou hebben moeten gaan (de gebieden stonden onder het bestuur van verschillende bewindvoerders), maar ook (wat men minder vaak te horen krijgt):
Van Peer schreef:
Waarom zou een hoogzwangere vrouw die op het punt staat te bevallen, zo’n goede 150 kilometer te voet gaan (van Nazareth naar Bethlehem) zonder dat daar een goede aanleiding toe was? Merk bovendien op dat zij enkele dagen na de geboorte nog eens zo’n 150 kilometer lopend aflegt, dit keer dwars door de woestijn (van Bethlehem naar Egypte) En dat met een pasgeboren baby. Maria lijkt wel heel sportief: een marathonloopster! Of had ze een ezeltje om op te zitten? Een luxegoed in die tijd. Maar goed, zelfs dan nam de reis vijf dagen in beslag. Vijf dagen vlak voor een bevalling, de hele dag op een ezel. Is dit verhaal ’waarschijnlijk’? Nee, het is hoogst onwaarschijnlijk. Opnieuw moeten we vaststellen: dit is een mooi verhaal, en je kunt er ook diepere symbolische betekenissen aan verbinden. Maar natuurlijk is het niet echt gebeurd.
Ter verdediging van de fiction producers moet toch wel opgemerkt worden dat Matteüs niets wist van de eerste 150 kilometer (die door Lucas verzonnen is). Deze evangelist laat Maria dus maar de helft van de marathon lopen. En Lucas bespaart Maria een tocht door de woestijn (die weer enkel door Matteüs verzonnen is).
Toen ik dit scenario bij het avondeten aan mijn Finse vrouw voorlegde bleek 150 kilometer geen probleem voor haar te zijn. Tsja, Finse vrouwen hebben nu eenmaal sinds mensenheugenis laten zien dat ze taaier zijn dan mannen. Ze merkte enkel op dat Maria blijkbaar de geboorte nog niet verwachtte en dat die wellicht door die reis werd opgewekt. Paulus noemt zichzelf een misgeboorte, maar Jezus als vroeggeboorte had ik nog nooit overdacht.
Ik vraag me nu af hoe Van Peer heeft vastgesteld dat ook dit weer een mooi verhaal is, mij lukt het me maar niet. Een diepere symbolische betekenis, fiat, want die spelt Matteüs zelfs uit voor de lezer: de kindertjes van Bethlehem die gedood worden zijn een vervulling van een oudtestamentisch vers, en de vlucht naar Egypte al evenzeer, en de uiteindelijke verhuizing naar Nazareth ook al weer. Allemaal voorspeld! Wees, lezer, hiervan dus zeer onder de indruk van het goddelijke!
Maar in plaats van mooi komt bij mij enkel weer het woordje misleidend naar boven, want het zijn stuk voor stuk nepprofetieën. De originele teksten hebben niets maar dan ook niets te maken met een voorzegging over het leven van ene Jezus. Wat Matteüs doet is bewijzen fabriceren voor de betrouwbaarheid van het christelijk geloof. Bewijzen van de allerbelabberdste kwaliteit. Tegenwoordig heb ik bij het lezen van de bijbel steeds als hoofdgedachte dat het zo diep en diep tragisch is hoe bewust gecreëerde oplichting en onwaarheid, een hele civilisatie, een halve wereld, 2000 jaar in zijn greep heeft kunnen houden, het leven van ontelbare mensen tot in details heeft bepaald. Dat er zelfs in deze moderne tijd nog miljoenen intrappen. Er zijn eigenlijk geen woorden voor zo’n diepe tragiek.
Als culturele onjuistheid krijgen we te horen dat Maria naar men moet aannemen een 15, 16 jaar oud zwanger meisje was, dat volgens het verhaal van Lucas helemaal alleen op reis gaat om haar nicht die in Judea woont te bezoeken.
Van Peer schreef:
Het is zelfs niet eens in de eenentwintigste eeuw mogelijk voor een jonge vrouw in Palestina om alleen op stap te gaan, laat staan over een afstand van 150 kilometer!
Ik zou zelf dit argument niet durven te gebruiken. De moderne Islamitische cultuur kan men niet zomaar gelijkstellen aan de opvattingen in de Hellenistisch-Romeinse tijd.
Van Peer komt vervolgens met een minder onschuldige culturele onjuistheid. In de tweede brief aan de Korintiërs (2 Kor. 11:32,33) vertelt Paulus dat de Syrische stadhouder de stad liet bewaken om hem te vangen, zodat hij door de stadsmuur gesmokkeld moest worden. In het later geschreven boek Handelingen is de Syrische stadhouder opeens veranderd in ”de Joden”, die Paulus om het leven wilden brengen (Hand. 9:23-25).
Van Peer schreef:
Wat hier doorsijpelt is een doelbewuste strategie om de Joden in een kwaad daglicht te stellen. De kiem van tweeduizend jaar anti-judaïsme wordt hier gelegd. En God zelf zou deze Jodenhaat geïnspireerd hebben?
Niet de vraag die Van Peer stelt is hier van belang, aangezien al is opgemerkt dat van goddelijke inspiratie sowieso geen sprake kan zijn. Van belang is dat we hier bevestigd zien dat Lucas geen geschiedschrijver is, maar iemand die bewust geschiedenis fabriceert, al naar gelang het zijn theologie dient. Zoiets op te merken schreeuwt erom deze zaak dieper uit te spitten. Maar jammergenoeg komt Van Peer daar niet aan toe in zijn boek.
Maar het zal duidelijk zijn dat ik er weer een reden bij heb om het nooit te hebben over ’mooie bijbelverhalen’. Het gaat hier weer om onvoorstelbare tragiek; probeer voor een moment eens om 2000 jaar lang anti-judaïsme te overzien. Ondanks dit voorbeeld dat hij zelf geeft zet het Van Peer wat de mooiheid van de bijbelverhalen betreft toch niet op een ander spoor. Van Peer kent dat gevoel van mij duidelijk niet. Waar ik op het eind van het hoofdstuk de tragiek enkel een nog groter dieptepunt zie bereiken, ziet Van Peer enkel een triviale fout. Hij besluit zijn hoofdstuk met deze zin:
Van Peer schreef:
Ten slotte levert de wetenschappelijke studie van de bronnen dat sommige religieuze dogma’s op triviale fouten berusten, zoals de opvatting dat Jezus uit een maagd zou zijn geboren.

