In gesprek met Niet te geloven – hfst. 10


Hoofdstuk 10: Een christendom zonder Jezus

Hoofdstuk 10 van Niet te gelovenEen christendom zonder Jezus genaamd, is fascinerend. Zoals de titel van het hoofdstuk al aangeeft presenteert Van Peer hier een Paulus die een religie predikt waar de historische Jezus geen enkele rol speelt, oftewel zou de titel van het hoofdstuk Een christendom zonder een historische Jezus kunnen zijn. Het hoofdstuk leest, uitgezonderd enkele zaken, alsof men een uiteenzetting van het jezusmythicisme leest. Aangezien dat niet zijn bedoeling is stuit Van Peer in de kenschetsing van de situatie meerdere malen op behoorlijke onmogelijkheden en bizarre scenario’s die hij duidelijk maakt via herhaaldelijk gebruik van uitroeptekens.

Hier komt jammergenoeg om de hoek kijken dat Van Peer het boek Handelingen vrijwel onberoerd heeft gelaten. In wetenschappelijke studies van Paulus benadert men het boek Handelingen met groot scepticisme, aangezien het een tendensgeschrift is (zie bijvoorbeeld hier). Van Peer probeert het leven van Paulus zoveel mogelijk te verbinden aan de beschrijving ervan in Handelingen, daarbij stuitend op problemen. Hij laat nergens weten dat Handelingen, misschien met uitzondering van enkele passages vanaf Hand. 20:6 die in de wij-vorm zijn geschreven, een kunstmatig gecreëerde geschiedenis van het christendom is. Velen zien het tegenwoordig als een laat geschrift dat als doel had om de ketter Paulus, waar het Marcionisme zich als eerste op beriep, te ontsmetten en in te lijven bij de proto-orthodoxe sekte (later het katholicisme genaamd) die zich baseerde op een letterlijke interpretatie van de evangelies, oftewel op een historische Jezus. Dit deed men via diverse kunstgrepen: de creatie van het boek Handelingen, enige inserties (interpolaties) in de authentieke brieven van Paulus, en het schrijven van de zogenaamde pastorale brieven, waar men tweede eeuwse katholieke leringen op naam van Paulus zette.

Van Peer dateert Handelingen op ca. 80-90 (p. 213) of 85-90 op zijn tijdlijn aan het eind van het boek, en schijnt zich er niet van bewust te zijn dat de meeste recente wetenschappers Handelingen allang naar de tweede eeuw hebben verplaatst. John Knox en J.T. Townsend dateren het op ca. 150, geschreven als antwoord op het Marcionisme, J.C. O’Neill op 115-130 en Burton Mack ca. 120. De meest recente specialisten-commentators J.B. Tyson en Richard Pervo staan ook datering in de tweede eeuw voor. Richard Pervo schrijft in The Mystery of Acts (p. 9):

Richard Pervo schreef:

I have argued elsewhere at considerable length that Acts belongs to the second decade of the second century (c. 115). The author’s use of Paul’s letters and his probable knowledge of the Antiquities of Josephus rule out a date before 100. Luke and Acts justify an existing boundary between two religions, ”Judaism” and ”Christianity”. Acts is also familiar with the organization and issues of Christian groups during the first decades of the second century. Acts is also aware of the different understandings of the Christian message that would give rise to ”orthodox” and ”heretical” formulations of the faith.

Voor een uitstekende lezing over het boek Handelingen zie Richard Carrier

Wel laat Van Peer weten dat enkel zeven brieven van Paulus als authentiek worden beschouwd:

Van Peer schreef:

De authentieke brieven van deze Saulus zijn slechts de helft van de veertien die zijn overgeleverd. Het zijn de brieven aan de christenen van de steden Tessalonica, Korinthe (twee brieven), Galaten, Filemon, Fillipi, en aan de christenen in Rome.

Voor de goede orde: er zijn enkel dertien brieven overgeleverd op Paulus’ naam. Daarvan worden inderdaad zeven als authentiek beschouwd, waaronder de eerste brief aan de Thessalonicenzen, maar níet de tweede brief, iets wat niet duidelijk wordt uit bovenstaande citaat uit Van Peers boek. (Voorts wordt de Griekse stad Filippi met een enkele l en dubbel p geschreven, iets wat Van Peer op de volgende bladzijde gelukkig correct schrijft.)

Van Peer begint met een beschrijving van de gebeurtenissen na Jezus’ dood, via het boek Handelingen:

Van Peer schreef:

Na de dood van Jezus, ergens rond het jaar 30, verspreidden kleine groepen van zijn volgelingen zijn leer (of wat ze daarvoor hielden) vooral in Jeruzalem en omgeving. Je zou ze kunnen beschouwen als kleine revolutionaire cellen die verkondigden dat hun geëxecuteerde leider was opgestaan uit de dood – omdat hij God was.

Het ”omdat hij God was” is een brug te ver. Geen Jood roept een mens uit tot God. Indien men Handelingen wil geloven predikte Petrus op de pinksterdag een apocalyptische boodschap: ”Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël: ’Aan het einde der tijden….” ”Omdat God David onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen, heeft hij de opstanding van de messias voorzien”…”Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.” ”Laat u redden uit dit verdorven mensengeslacht!”
In het interview dat op YouTube te beluisteren is, wordt Van Peer toevallig een vraag gesteld over wat Pinksteren nu eigenlijk is. Van Peer legt vervolgens uit wat men in het boek Handelingen kan vernemen, maar laat achterwege te vertellen dat dit verhaal eenvoudig uit de duim gezogen is, of in ieder geval in contradictie staat tot wat men uit de evangelieverhalen kan opmaken. In het oudste evangelie van Marcus krijgen de discipelen de opdracht om naar Galilea te gaan. In het vervolgverhaal dat Matteüs verzint doen ze dat ook daadwerkelijk. Ook het aanhangsel (laatste hoofdstuk) dat later aan het evangelie van Johannes is toegevoegd laat weten dat de discipelen na de opstanding van Jezus naar Galilea teruggingen (om zich op belangrijker zaken (vissen) te concentreren :wink:).

Van Peer schreef:

Al heel snel leidde dit tot (soms gewelddadige) conflicten. Stefanus, de eerste martelaar van het christendom, wordt in Jeruzalem gestenigd vanwege zijn vermeend blasfemische uitspraken.

(Voor de duidelijkheid:) De blasfemie hield niet in dat hij Jezus tot God had uitgeroepen, maar

Handelingen schreef:

…getuigen…verklaarden: ’Deze man keert zich steeds weer tegen de tempel en de wet, want we hebben hem horen zeggen dat Jezus uit Nazareth de heilige plaats zal afbreken en de gebruiken die Mozes ons heeft overgeleverd zal veranderen’.

Van Peer schreef:

Dit is de situatie waar Saulus op het toneel verschijnt. Als Jood wil hij die nieuwe beweging een halt toeroepen, en hij doet dit ook op een gewelddadige manier, door te trachten die christenen te vervolgen en uit te roeien.

Vervolgens komt Van Peer met enige kritiek op het boek Handelingen:

Van Peer schreef:

Misschien was hij geboren in Tarsus, in het zuiden van Turkije, maar ook dat is onzeker. Hiëronimus, die in de vierde eeuw leeft, meldt echter dat er in die tijd ook een ander verhaal in omloop was: dat Saulus’ ouders uit Gischala, in Galilea stamden, een stadje zo’n veertig kilometer ten nooden van Nazareth, en dat Paulus daar geboren is, maar dat na een opstand die volgde op de dood van Herodes de Grote in 4 voor Christus, hij en zijn ouders, temidden van een massale deportatie, door de Romeinen naar Tarsus werden verbannen. Als deze traditie op waarheid berust, dan werpt het wel ernstige twijfels op over Saulus’ claim dat hij een Romeins staatsburger was. Zou Rome iemand uit een oproerige provincie het staatsburgerschap verleend hebben? Dat is toch enigszins onwaarschijnlijklijk.

De grote implicatie hiervan schijnt Van Peer te ontgaan, aangezien hij er niet over rept, hoewel het volgens bovenstaande gegevens goed mogelijk is: indien Paulus in werkelijkheid geen Romeins staatsburger was is de laatste 25% van het boek Handelingen puur fictie, want dat verhaal is volkomen afhankelijk van deze aanname.

Van Peer is hier ook slordig: Paulus/Saulus zelf beweert nergens in zijn brieven Romeins staatsburger te zijn. Er is dus helemaal geen sprake van ”Saulus’ claim”. De claim wordt enkel tweemaal gemaakt door de schrijver van het boek Handelingen.

Van Peer schreef:

Zijn vervolging van christenen was gebaseerd op verontwaardiging: in zijn ogen vormden die groepen van christenen een bedreiging voor de Joodse identiteit, deels door hun extravagante beweringen over Jezus, deels ook doordat ze zich mengden met niet-joden. En dan gebeurt iets totaal verrassends. Het moet zich enkele jaren na de dood van Jezus hebben afgespeeld. Vakmensen houden het op het jaar 33. Op de weg naar Damascus krijgt hij een visioen van de verrezen Jezus.

Van slordigheid of onhelderheid in Van Peers boek kijkt inmiddels niemand meer op. Op de tijdlijn die na de laatste woorden van het boek door Van Peer gegeven wordt, kan men het jaar 37 aangegeven zien voor de bekering van Paulus.
Voor de goede orde: vaklieden geven geen precieze dateringen, of omlijsten die met een flinke marge, omdat alle dateringen wat betreft het Nieuwe Testament gissingen zijn. Voor de geboorte van Jezus worden tenslotte twee verschillende datums gegeven, die op z’n minst tien jaar van elkaar verschillen. Voor de dood van Jezus zijn verscheidene jaren die een optie zijn.
Het jaar voor de bekering van Paulus is ook met geen mogelijkheid met zekerheid te geven (zie bijvoorbeeld hier voor verschillende schattingen).

Van Peer heeft inmiddels in een weerwoord op mijn recensie aangegeven niet zo te geven om precieze dateringen, die zijn wat hem betreft ook niet zó belangrijk – hij weet dat we het niet weten. Maar daarom is het des te vreemder precieze dateringen in zijn boek voortdurend tegen te komen. Waarom niet eenvoudig geschreven dat Paulus ergens in de dertiger jaren van de eerste eeuw zich bekeerde tot het christelijk geloof?

Voor de lezer wordt het christelijke bekeringsverhaal in Handelingen nog tentatiever wanneer Van Peer op basis van de autoriteit van Bart Ehrman laat horen dat we in Handelingen ”te maken hebben met een literair verhaal, niet met een historisch relaas”. Waarom men dit moet geloven omdat Bart Ehrman dit zegt is niet duidelijk. Van Peer had er beter aan gedaan uit te leggen dat men het hierop baseert dat we er geen bevestiging van krijgen in Paulus’ eigen woorden.
Uit Galaten 1:13–14 kan men inderdaad opmaken dat hij vroeger ”volgens de Joodse godsdienst leefde” als ”hartstochtelijk ijveraar”, en ”de gemeente van God fanatiek vervolgde en haar probeerde uit te roeien”. Maar wat betreft zijn conversie horen we volstrekt niets over dramatiek waarmee die gepaard zou zijn, hoewel we wat betreft deze centrale gebeurtenis in het leven van Paulus dit toch mogen verwachten. In de Galatenbrief (1:15,16) schrijft Paulus ”Toen het Hem behaagd had zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik hem onder de heidenen verkondigen zou…”, en in 1 Kor. 15:8: ”Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was”. De eerste verwijzing doet zelfs niet aan een verschijning van Jezus denken!

Wat de vervolging van de christenen betreft schrijft Van Peer iets zeer twijfelachtigs:

Van Peer schreef:

[Paulus] bekent (in Gal. 1:13) dat hij gewelddadig te werk ging. Hij gebruikt het Griekse woord huperbolè, dat we nog herkennen in het woord ’hyperbool’, een literaire stijlfiguur die op overdrijving wijst. De Engelse King James Version vertaalt het als ’violently’, wat ongeveer het equivalent is van het Nederlandse ’gewelddadig’. Misschien bedoelt hij het, achteraf gezien, alleen maar als inderdaad ’overdreven’, de manier waarop hij de christenen aanvankelijk vervolgde.

Volkomen onbegrijpelijk dat Van Peer hier naar de oude Engelse KJV-vertaling verwijst :shock:, terwijl hij nota bene zelf laat zien dat het woord met overdrijving te maken heeft. Alle Engelse bijbels hebben allang deze foute vertaling gecorrigeerd. Ieder Engels commentaar dat men opslaat laat horen dat de King James vertaling een foutieve vertaling van het woord is (reden waarom die zelfs in de moderne King James vertaling is aangepast). Bijvoorbeeld in de hierboven gegeven link naar James Tabor kan men lezen:

James Tabor schreef:

All he tells us is that he zealously persecuted the church of God and tried to destroy it (Galatians 1:13). Some translations have used the English word “violently,” but this is misleading and serves to reinforce the account in Acts that Paul was delivering people over to execution. The Greek word Paul uses (huperbole) means “excessively” or ”zealously”.

Nederlandse vertalingen gebruiken het woord ”bovenmate” of ”fanatiek”.

Hoe het ook zij:

Van Peer schreef:

De zeloot-vervolger is nu een zeloot-prediker geworden. Daarna volgt een stilte van circa tien jaar.

Van Peer vervolgt met waar een jezusmythicist op zou wijzen:

Van Peer schreef:

Wat is er innerlijk met Paulus gebeurd dat er zo’n revolutionaire ommekeer in zijn leven plaatshad? Wat hij gezien moet hebben, volgens zijn eigen getuigenis, is de levende Jezus. Maar hij wist dat Jezus gestorven was. Dus moest hij verrezen zijn. God had hem dus uit de dood opgewekt. Hij was echter niet zomaar een dood gestorven, maar aan het kruis, een vorm die in de Joodse traditie gold als een teken van verdoemenis. Zo luidt het in Deuteronomium: ’Wanneer iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, waarop de doodstraf staat, moet gij hem na de voltrekking van het doodvonnis aan een paal hangen…Want een gehangene is door God vervloekt (Dt. 21:22,23) En Jezus was juist aan zo’n paal, het kruis, gehangen. Dus vervloekt door God? Maar waarom had God hem dan weer laten opstaan uit de dood?
Om te begrijpen hoe Paulus hierover dacht, moeten we beseffen dat in de oudheid de voorstelling van het offer niet slechts wijdverbreid, maar ook heel ernstig genomen en diep beleefd werd. Offers van dieren, van wijn of van voedsel kwamen in vrijwel alle culturen in het Nabije Oosten voor. Levende wezens werden ingezet als heilig offer om de goden gunstig te stemmen. Ook in de tempel in Jeruzalem werden dieren aan Jahweh geofferd. In vele culturen werden ook kinderen, vooral meisjes geofferd (niet in de Joodse cultuur).
Paulus leeft in deze wereld en kent deze gebruiken. Vandaar is het niet zo’n grote sprong voor hem om te beseffen dat God Jezus heeft ingezet als offer: om de nieuwe orde in te leiden met de verlossing van het kwaad dat mensen hebben aangericht. En zo werd Jezus dan, in tegenstelling tot de traditionele opvattingen, toch de vermeende messias: omdat God hem dood had laten folteren ter bevrijding van de mensheid. Maar als dat zo was, dan werd meteen ook duidelijk dat deze gang van zaken kwam door de genade van God, en niet door de Joodse wet te volgen. Die werd vanaf nu irrelevant. Niet de strikte navolging van de Joodse wet voerde tot het nieuwe koninkrijk, maar alleen het geloof in de kruisdood en de verrijzenis van Christus. Daarom ook kon dit offer niet slechts voor de Joodse gemeenschap bedoeld zijn, het was bedoeld voor de hele wereld. God bracht door Jezus de nieuwe, verwachte orde – voor iedereen.
Vanaf dit punt wordt duidelijk waar de wegen van Saulus en van de gemeenschap in Jeruzalem zich scheiden. Voor Jacobus, Jezus’ broer, is het nieuwe geloof nog volledig ingebed in de Joodse traditie. Paulus breekt daar radicaal mee en opent de weg naar een universeel christendom: iedereen, ongeacht geboorte of achtergrond, kan lid worden van de nieuwe gemeenschap, zonder extra eisen.

Het belangrijke punt is hier dat Van Peer terecht Paulus neerzet als de uitvinder van een christendom dat geheel onafhankelijk is van een historische Jezus. Het kan nog iets worden aangescherpt. Hij schrijft weliswaar ”Vanaf dit punt wordt duidelijk waar de wegen van Saulus en van de gemeenschap in Jeruzalem zich scheiden”, maar uit het relaas dat Paulus zelf vertelt kan men horen dat dit pas veel later gebeurt. Naar aanleiding van zijn bekering schrijft Paulus in Galaten 1:16-19 namelijk: ”Ik heb toen geen mens om raad gevraagd en ben ook niet naar Jeruzalem gegaan, naar hen die eerder apostel waren dan ik. Ik ben onmiddellijk naar Arabia gegaan en ben van daar weer teruggekeerd naar Damascus. Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Kefas te ontmoeten, en bij hem bleef ik twee weken. Maar van de overige apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jacobus, de broer van de Heer.” Hieruit kan men concluderen dat Paulus voor zijn evangelie helemaal geen enkel contact nodig had met andere apostelen.

Van Peer laat weten dat hij naar de berg Sinaï ging, maar voor de betekenis van Arabia zijn ook andere gebieden voorgesteld.

Ook moet opgemerkt worden dat mensenoffers plaatsvonden in de bronstijd en vroege ijzertijd, en ook in die tijd uiterst zeldzaam waren en dat denkbeeld in de Hellenistische tijd dus net zo ver van de gedachtenwereld van heidenen verwijderd was als van de denkwereld van Joden. In feite is de theologie van Paulus met zijn theoretische onderbouwing van een perfect mensoffer om verzoening te bewerkstelligen ([Kol. 1:19,20], Rom. 3:25, 8:32, Gal. 1:4) te beschouwen als een regressie in de religie, en vele ontwikkelde mensen in de eerste eeuwen zullen het ook zo beschouwd hebben, getuige de christelijke gnostieke sekten die niets van deze theologie moesten hebben, maar in plaats daarvan Christus beschouwden als boodschapper van het ware goddelijke licht ter bevrijding van ’s mensen onwetendheid.

Vervolgens maakt Paulus eindeloze reizen om zijn evangelie uit te dragen.

Van Peer schreef:

Je kunt je afvragen waarom de man zo bevlogen was, zo onuitputtelijk in zijn energie en zo taai in zijn volharding. Het antwoord is niet ver te zoeken. Paulus was bezeten van urgentie: hij verwachtte letterlijk dat Jezus opnieuw zou verschijnen, en dacht dat een nieuwe wereld in de steigers stond. Er was dus geen tijd te verliezen.

Wat Van Peer niet beseft is dat Paulus geen wederkomst van Jezus verwacht. Paulus heeft het nooit over een wederkomst, maar enkel over de komst (parousia, verschijning) van Jezus. Dit is alweer een belangrijke aanwijzing die aantoont dat Paulus geen enkele informatie heeft over een historische Jezus.

Om de praktijk van het zendingswerk dat Paulus verrichtte wat op te helderen schrijft Van Peer een tekst die doet denken aan de keer dat hij de grote specialist Bart Ehrman uit de kast haalde om een vanzelfsprekendheid uit te laten spreken:

Van Peer schreef:

Paulus komt aan in een nieuwe stad. Hij kon als Jood natuurlijk meteen contact opnemen met de plaatselijke synagoge, maar dat was riskant. Veel Joodse gemeenschappen waren de nieuwe stroming, het christendom, ronduit vijandig gezind. De waarschijnlijk beste hypothese die in dit opzicht is voorgesteld, en die historisch het plausibelst lijkt, stamt van Ronald Hock (1980). Wanneer het klopt dat Paulus tentenmaker was, dan had hij dus een beroep dat hij overal kon uitoefenen…Wat Paulus volgens Hock deed, was zich in de nieuwe stad installeren als tentenmaker. Tijdens het werk en gesprekken met klanten sprak hij over de nieuwe goede boodschap…Het kwam er alleen op aan om de bezoekers aan het tentenatelier te overtuigen.

Ten eerste is het argument dat het voor Paulus riskant was om als Jood meteen contact op te nemen met de plaatselijke synagoge, geforceerd. Paulus laat in een brief namelijk weten dat hij bewust enkel naar steden ging waar niemand het christelijk geloof nog had uitgedragen, oftewel waar nog geen vijandschap kon bestaan.
Ditmaal krijg ik Ronald Hock voorgezet, die mij iets vertelt wat de onderwijzer op de lagere school mij al tijdens de godsdienstles vertelde, dat Paulus tentenmaker was en daarmee zijn kost verdiende. Blijkbaar is het de verdienste van deze Ronald Hock te beweren dat Paulus zijn evangelisatiewerk voornamelijk verrichtte door het met klanten niet over de tenten te hebben, maar over hierboven uiteengezette theologische bespiegelingen betreffende de Joodse bijbel, aan mensen die polytheïstisch waren. Indien iemand dit serieus wil nemen als ”historisch het plausibelst” zal Amazon er heel blij mee zijn, want het boek valt moeilijk te verkopen.

Van Peer beklemtoont hoe moeilijk het geweest zal zijn voor de heidense polytheïsten die tastbare beelden van hun goden hadden om de overstap te maken naar het monotheïsme van Paulus.

Van Peer schreef:

Hoe maak je (als individu, zonder steun uit je omgeving) de sprong van deze heel concrete en tastbare emotionele ervaringen naar zoiets abstracts als een onzichtbare God, waar je geen beeld van mag maken en die alleen maar iets algemeens als een nieuw koninkrijk aankondigt?

Tijdens mijn theologieopleiding werd juist het tegenovergestelde beargumenteerd: vanwege dat het jodendom zich op alle plaatsen in het Romeinse Rijk verspreid had, waren vele heidenen in de loop van de tijd al in aanraking gekomen met het monotheïsme. En geloof in een heilige schrift die kon buigen op grote ouderdom gaf het een zekere prestige. Heidenen die er wel oren naar hadden werden door de Joden ”godvrezenden” genoemd. Daar liepen er heel wat van rond. Ze hoorden er een beetje half bij. Hun probleem was uiteraard het opvolgen van de Joodse wet (met oa. de besnijdenis als bijzonder groot obstakel). Toen Paulus met zijn boodschap aan kwam waren het juist vooral deze godvrezenden die gemakkelijk voor deze nieuwe versie van het Joodse geloof gewonnen konden worden.
Het is dus juist omgekeerd: heidenen waren zo gemakkelijk voor deze nieuwe godsdienst te vinden dat drie van de vier evangelies die in de bijbel zijn gekomen door heidenen geschreven zijn, maar joden tot een nieuwe godsdienst te bekeren waar een messias Jezus als een god aanbeden wordt is tot in eeuwigheid bijna een onmogelijkheid.

De volgende twijfelachtige argumentatie van Van Peer hoe heidenen door Paulus overreed werden, is deze:

Van Peer schreef:

Het zal wel geholpen hebben dat de Romeinse overheersers niet bepaald geliefd waren en dat hun wreedheden tegen de plaatselijke bevolking alleen maar afschuw opwekten.

Iemand die Paulus’ brieven goed gelezen heeft weet echter dat hij nooit een kwaad woord over de Romeinen schrijft en juist het tegendeel door hem geleerd wordt. In de brief aan de christenen in Rome laat hij weten:

Paulus schreef:

Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. Wie zich tegen dit gezag verzet, verzet zich dus tegen God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af. Wie doet wat goed is heeft van gezagdragers niets te vrezen, alleen wie doet wat slecht is. U wilt niets van de overheid te vrezen hebben? Doe dan wat goed is en ze zal u prijzen, want ze staat in dienst van God en is er voor uw welzijn. Maar wanneer u doet wat slecht is, kunt u haar beter vrezen: ze voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God, en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn.

Tel daar nog de verhalen van Handelingen bij op, waar Paulus zich op zijn Romeins burgerschap beroept wanneer het hem uitkomt, dan kan men goed begrijpen waarom bijbelgeleerde Robert Eisenman hem zelfs betitelt als ”the arch-accommodationist”.
Overigens laat deze tekst ook zien dat Paulus niets weet over het feit dat Jezus door de Romeinen gekruisigd is, want anders zou hij onmogelijk zo geschreven kunnen hebben.

Voor iemand die denkt dat in 1 Kor. 2:6-10 een tegengestelde tekst staat, het volgende:

Paulus schreef:

Toch is wat wij verkondigen wijsheid voor wie volwassen is in het geloof. Het is echter niet de wijsheid van dit tijdperk, noch van de beheersers van dit tijdperk (the rulers of this age, archontoon tou aioonos), die ten onder zullen gaan. Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid, waarover God vóór alle tijden besloten heeft dat wij door haar zouden delen in zijn luister. Geen van de beheersers van dit tijdperk heeft die wijsheid gekend; zouden ze die wel hebben gekend dan zouden ze de Heer die deelt in Gods luister niet hebben gekruisigd.

Met ”de beheersers van dit tijdperk” die in het duister bleven over Gods plannen en die als gevolg daarvan Jezus kruisigden, bedoelt Paulus de in die tijd wijdverbreide opvatting van demonische machten (gevallen engelen) die onzichtbaar achter de schermen van onze wereldorde aan de touwtjes trekken, niet de aardse overheid.

Van Peer schreef:

Na de dood van Jezus nam zijn broer Jacobus samen met Petrus en Johannes de leiding over de volgelingen in Jeruzalem over. Een conflict met Paulus was eigenlijk altijd al voorgeprogrammeerd. Immers , hij verklaarde zichzelf tot apostel, terwijl hij er niet bij geweest was. Paulus heeft Jezus nooit ontmoet. Hij wist dus niet wat er allemaal gebeurd was. Sterker nog, hij hoefde het ook niet te weten, het interesseerde hem totaal niet, want hij had zijn boodschap (en opdracht) rechtstreeks van Christus zelf gekregen. Je kunt je voorstellen dat zo’n houding bij de echte apostelen behoorlijk wat irritatie moet hebben opgewekt.

In Van Peers boek is storend dat hij diverse malen ”Jacobus de broer van Jezus” als leider van de gemeente in Jeruzalem neerzet. De frase die Paulus gebruikt is ”broeder van de Heer”, hetgeen niet met zekerheid duidt op bloedverwantschap. Hier komt weer het eigenaardige feit naar voren dat Van Peer het boek Handelingen buiten beschouwing laat. Dat ”Jacobus de broeder van de Heer” niet de letterlijke broer van Jezus is kan men namelijk met zekerheid weten, aangezien de auteur van het evangelie van Lucas en het boek Handelingen geen enkele verwijzing heeft naar een broer van Jezus die Jacobus heet. Hij kent enkel de twaalf discipelen, waaronder twee Jacobussen, de broer van Johannes (=zonen van Zebedeüs) en een Jacobus die de zoon van Alfeüs is (Handelingen 1). Indien er sprake zou zijn van een letterlijke broer van Jezus die de leiding had zou dat zonder meer vermeld zijn.

Het evangelie van Lucas laat op één plaats (hoofdstuk 8:19) weten dat Jezus broers heeft: ”Zijn moeder en zijn broers kwamen naar hem toe, maar ze konden niet bij hem komen vanwege de menigte. Zijn toehoorders zeiden tegen hem: ’Uw moeder en uw broers staan buiten, ze willen met u spreken’. Maar hij antwoordde: ’Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen’.
Lucas doet zelfs geen moeite om de namen te geven van de broers (hoewel die door Marcus gegeven zijn). Hieruit kan men concluderen dat Lucas geen weet heeft van een broer van Jezus die later leider van de Jezus-gelovigen in Jeruzalem was. In plaats daarvan geven de synoptische evangeliën een speciale rol aan ”Petrus, Jacobus en Johannes”. Uiteraard hebben de evangelieschrijvers dat gedaan omdat zij de ”steunpilaren”, leiders, van de vroege christengemeenschap waren.

Om het nog duidelijker te maken:
In Handelingen 1 komen Petrus, Johannes en Jacobus in de opsomming van discipelen voorbij als eerstgenoemden, dus belangrijkste discipelen. Jacobus komt verder voor in Handelingen 12: 2, 17, 15:13 en 21:17.

Het is eenvoudig onmogelijk te geloven dat de auteur in Handelingen 15 een nieuwe Jacobus introduceert, zonder uit te leggen dat het om een nieuwe Jacobus gaat, iemand die de broer van Jezus was.

Wanneer men Handelingen 12 leest zal men iets bijzonder vreemds opvallen. We lezen daar dat Jacobus eerst ter dood wordt gebracht, en daarna Petrus opgepakt wordt. Wanneer Petrus even later via een wonder weer vrij is zegt hij in vers 17 tegen gelovigen dat ze ”Jacobus en de anderen” hiervan op de hoogte moeten stellen. Hier klopt dus iets niet in het verhaal! Geen schrijver zal ooit zo verward zijn verhaal schrijven. Het schijnt mij toe dat men bijna gedwongen wordt om vers 2 als een latere interpolatie te beschouwen. Indien men dat ene vers namelijk weglaat is het hele verhaal in Handelingen wat betreft de discipel Jacobus gestroomlijnd en zonder problemen.

Een andere mogelijkheid is dat de auteur van Handelingen zijn bronnen heeft verward: hij heeft het tijdstip van de dood van Jacobus verkeerd, oftewel de dood van Jacobus en gevangenneming van Petrus gebeurde later. Dat kan zeer wel zo zijn, aangezien Handelingen duidelijk twee verschillende delen heeft Hand. 1-12 en 13-28, die wellicht op verschillende bronnen berusten. Wat in Handelingen 9 gebeurt zou kunnen samenvallen met wat de andere bron in Handelingen 21 laat gebeuren. Handelingen 12 gebeurt pas in de 60-er jaren.

Paulus ontmoet dus eenvoudig de Jacobus die tot de 12 discipelen behoort, de zoon van Zebedeüs. Deze Jacobus heeft ook bekendheid gekregen als ”Jacobus de Rechtvaardige”, of ”Broeder des Heren”. Beide benamingen zijn eretitels. De laatste titel betekent eenvoudig: iemand die het dichtst bij Jezus staat en daarom de hoogste autoriteit heeft; op dezelfde manier als men in vroegere tijden de koning ”zoon van God” noemde.

In de tweede helft van de tweede eeuw hebben de christenen hun geschiedenis herschreven. Het feit dat ”de broeder des Heren” een eretitel was heeft men vergeten en men dacht bij het lezen van de Galatenbrief aan een letterlijke broer van Jezus. Men heeft Handelingen 12:2 er in de tekst bijgeschreven om van Jacobus, de zoon van Zebedeüs af te komen, en een letterlijke broer van Jezus als leider op te laten treden, zodat het in overeenkomst is met de letterlijke lezing van Paulus.

Origenes, begin derde eeuw, laat zien dat men nog wel weet had van de oudere opvatting:
”Paulus, een echte discipel van Jezus, zegt dat hij deze Jacobus beschouwde als de broeder des Heren, niet zozeer vanwege bloedverwantschap, of vanwege dat ze tesamen opgegroeid waren, maar vanwege zijn deugdzaamheid en leer”. (Contra Celsus)

De eerste die ”Jacobus de Rechtvaardige” interpreteerde als de letterlijke broer van Jezus was Hegesippus (ca. 165-175).

De titel ”Jacobus de Rechtvaardige” komt ook voor in het evangelie van Thomas:
12 De discipelen zeiden tot Jezus: Wij weten dat gij ons zult verlaten. Wie zal dan groot zijn over ons?
Jezus zei hun: In uw graad van ontwikkeling zult gij naar Jacobus de Rechtvaardige gaan, omwille van wie hemel en aarde zijn geweest.

Hier zou de juiste plaats zijn voor Jezus om het over zijn broer te hebben, maar dat doet hij niet. Deze passage laat zien dat de Thomasgemeenschap deze Jacobus wilde verheffen tot grootste autoriteit (zie de laatste vreemde bijzin in het citaat). Als deze persoon de letterlijke broer van Jezus was geweest zouden ze het er dus zeker bij vermeld hebben.

Voorts kan men nog naar de brief van Jacobus gaan om te zien dat er geen sprake is van een letterlijke broer van Jezus. De schrijver van deze brief laat zich enkel kennen als ”dienaar van God en van de Heer Jezus Christus”. Wat wél uit deze brief geconcludeerd kan worden is dat er inderdaad een grote kloof bestond tussen de theologie van Paulus en die van Jacobus.

Kortom, buiten de frase die Paulus gebruikt in de Galatenbrief is er in de christelijke geschriften geen enkele aanwijzing dat er sprake is van een letterlijke broer van Jezus die een belangrijke rol speelde in de vroege christengemeenschap. Aangezien het boek Handelingen dateert uit begin tweede eeuw kan men zien dat zelfs in die tijd er nog geen traditie bestond over een letterlijke broer van Jezus.

Wat betreft de naam ”apostel” moet worden opgemerkt dat de term niet gedefinieerd wordt in het Nieuwe Testament. Lucas en Paulus gebruiken de term het meest, maar in verschillende betekenis. Bij Lucas verwijst de naam bijna altijd naar één van de twaalf discipelen (leerlingen) van Jezus, maar Paulus, in een vroegere tijd, gebruikt de benaming apostel voor zichzelf en andere personen. Hij noemt bijvoorbeeld Barnabas, Andronicus en Junias apostelen. Wellicht heeft het voor Paulus de betekenis van ”iedere getuige van de opgestane Jezus, door Jezus uitgekozen om zendeling te zijn”. Met andere woorden, in zijn eigen gedachtewereld hoefde Paulus zich niet zelf tot apostel te verklaren, hij was het per definitie. Dat het geen officiële titel was in Paulus’ tijd laat Galaten 2 zien, waar Paulus het heeft over de leiders die hij ontmoette. Hij gebruikt geen enkele maal deze titel voor hen. Hij noemt ze tweemaal ”de belangrijkste broeders”, de tweede maal zegt hij erachteraan ”hun positie interesseert me trouwens niet”, en schrijft achter de namen van de drie invloedrijksten nog ”die als steunpilaren golden”. Oftewel er waren helemaal geen titels van waardigheid of belangrijkheid.

Van Peer schreef:

In Jeruzalem bestond dus al een actieve christelijke kerk, die helemaal losstond van Paulus. Tegelijk echter was Paulus zelf bezig om overal christelijke gemeenschappen te stichten en te begeleiden. Het punt is niet dat die diverse gemeenschappen naast elkaar bestonden, maar dat tussen de visie op het christendom van Paulus en dat van Petrus en Jacobus diepe verschillen bestonden. Hoezeer de standpunten uit elkaar lagen, blijkt uit het feit dat Paulus nogal minachtend op zijn collega’s in Jeruzalem neerkijkt: ’Maar de mannen van importantie – hoe belangrijk zij precies waren interesseert mij niet, voor God telt menselijk aanzien niet – hoe dan ook, mij hebben de mannen van importantie niets opgelegd.’ (Gal. 2:6)
Daarbij heeft hij het nota bene over de broer van Jezus – die een groot deel van zijn leven samen met Jezus heeft doorgebracht!

Dat is nog maar de vraag! Niet enkel of hij het over een letterlijke broer van Jezus heeft, maar ook of die broeders in Jeruzalem volgelingen van een historische Jezus waren!

Van Peer schreef:

Of nog duidelijker is zijn aanval in de tweede brief aan de Korintiërs: ’Schijnapostelen zijn het, oneerlijke werkers, die paraderen als afgezanten van Christus. En geen wonder: de satan vermomt zich als een engel van het licht.’ (2 Kor.11:13,14)

Dat is niet ”nog duidelijker”, want hier doelt Paulus niet op ”de twaalf” (die zich tenslotte in of rondom Jeruzalem bevonden), maar op ”de eerste de beste” (vers 4) rondreizende apostel (=prediker van het evangelie) die de Korintiërs een evangelie afwijkend van die van Paulus op hun mouw speldt.
Maar duidelijk wordt wel dat Paulus fel is en zeer authoritatief.

Van Peer schreef:

Interessant is in dit opzicht het gebruik van het woord ’evangelie’. Het komt in totaal 72 keer voor in het Nieuwe Testament, maar daarvan 60 keer bij Paulus. En met die boodschap bedoelt hij niet de boodschap van Jezus, maar zijn eigen boodschap, zijn visioen! Op die manier katapulteert hij zich tot de dertiende apostel – terwijl hij Jezus nooit ontmoet heeft. Nee hij vindt zichzelf een veel belangrijker apostel, want hij is door Jezus zelf, rechtstreeks, gekozen! Hij, en hij alleen, heeft die revelatie ontvangen.

Vreemd dat Van Peer hier niet laat horen dat Paulus in de Romeinenbrief zelfs tweemaal de frase ”mijn evangelie” in de mond neemt (Rom. 2:16 en 16:25).

Wanneer men Paulus echter leest alsof er nooit een historische Jezus bestaan heeft, hem ziet als de prediker van een cosmische Christus-cultus, geheel ontstaan en ontwikkeld via visioenen die hij kreeg en interpretatie van de Joodse heilige schrift, oftewel Paulus’ religie ziet als een Joodse variant van Hellenistische mysteriereligies, is hier weinig om ons over te verbazen.

Van Peer schreef:

Hij vindt zichzelf eigenlijk een soort tweede Christus. Hij zegt dit bijna ook letterlijk: ’Gij hebt maar één vader. Ik ben het die u door het evangelie in Christus Jezus heb verwekt. Ik mag u dus aansporen: volgt mij na.’ (1 Kor. 4:14,15). Duidelijker kan het niet.

Jammergenoeg kan het wel duidelijker. De term Christus is synoniem voor de Joodse term Messias. Nergens haalt Paulus het in zijn hoofd om zich als een tweede Messias te zien. Net zo min als hij zich tot status van God de Vader verheft door zich op te werpen als de enige vader van de gelovigen aan wie hij schrijft.
Maar in de volgende zinnen schrijft Van Peer het zeer goed:

Van Peer schreef:

Met die Christus, die hij zelf heeft uitgevonden, voelt hij zich één. Maar met Christus, niet met Jezus! In geen enkel geschrift van Paulus wordt ook maar één woord van Jezus geciteerd!

Deze uitroeptekens zijn dan ook de reden waarom velen zich afvragen of we Paulus, en daarmee het gehele ontstaan van het christendom, niet eens op een andere manier zouden moeten bekijken, oftewel van de kant van het jezusmythicisme.
In ieder geval doet Van Peer hier volkomen recht aan de boodschap van Paulus: Paulus’ evangelie heeft niets met een historische Jezus te maken, maar is een puur mystieke religie. Op de laatste bladzijde van zijn boek pepert Van Peer het nogmaals goed in, om zijn punt op de meest besliste wijze duidelijk te maken:

Van Peer schreef:

Laten we heel duidelijk zijn: wat Paulus verkondigt, heeft niets, maar werkelijk absoluut niets meer met Jezus te maken. Hoe zou dat ook kunnen? Hij heeft Jezus niet alleen nooit gesproken en ontmoet, hij toont ook een duidelijke afkeer om ook maar iets uit de boodschap van Jezus te vermelden. Alles wat Paulus beweert, is enkel en alleen gebaseerd op zijn eigen visioen, zijn eigen subjectieve belevenis. Daarin heeft alleen het beeld van de gekruisigde en verrezen Christus een plaats. Voor de levende Jezus en wat hij predikte, is in dat visioen geen plaats, zelfs niet aan de zijlijn. Je kunt je hier met recht afvragen: was Jezus een christen?

Een prachtig en krachtig besluit van het boek. In feite zo krachtig dat ik het enkel kan vergelijken met wat Nietzsche in §42 van zijn Antichrist schrijft. Persoonlijk glimlach ik om Nietzsches naïeve interpretatie van wat Jezus werkelijk predikte, en zijn extreme afkeer voor Paulus die hij met talloze koortsachtige cursiveringen illustreert, en als tweede kanttekening wil ik opmerken dat ik Van Peer er niet van beschuldig zijn opinie van Nietzsche over te nemen, noch dat hij de indruk wil wekken het helemaal met Nietzsche eens te zijn. Maar nadat men de paragraaf van deze grootste vijand van het christendom erop naslaat zal een lezer er niet aan ontkomen nog lang de laatste paragraaf van Van Peers boek te moeten blijven overdenken:

Nietzsche in 1888 schreef:

Men ziet wat er met de dood aan het kruis afgesloten was: een nieuwe, een volkomen oorspronkelijke aanzet tot een boeddhistische vredesbeweging, tot een werkelijk, niet slechts beloofd geluk op aarde. Op ’de blijde boodschap’ volgde op de voet de allerslechtste: die van Paulus. In Paulus is het tegendeel belichaamd van het type van ’de blijde boodschapper’: het genie van de haat, in het visioen van de haat. Wat heeft deze dysangelist niet allemaal ten offer gebracht aan de haat! Allereerst de Verlosser: hij sloeg Hem aan zijn kruis! Het leven, het voorbeeld, de leer, de dood, de zin van het bestaansrecht van het hele evangelie – niets bestond meer toen deze valsemunter uit haat begreep wat hij alleen maar gebruiken kon. Niet de realiteit, niet de historische waarheid! Hij schrapte gewoon het gisteren en eergisteren van het christendom, hij bedacht zelf zijn geschiedenis van het eerste christendom. Sterker nog: hij vervalste de geschiedenis van Israël opnieuw, zodat zij de voorgeschiedenis van zijn handelen leek – alle profeten hadden over zijn ’Verlosser’ gesproken. Paulus verlegde eenvoudig het zwaartepunt van heel het bestaan achter dat bestaan – naar de leugen van de ’verrezen’ Jezus. In wezen kon hij het leven van de Verlosser helemaal niet gebruiken – wat hij nodig had was zijn dood aan het kruis. Iemand als Paulus, wiens vaderland het centrum was van de stoïsche verlichting, als eerlijk beschouwen wanneer hij uit hallucinatie het bewijs fabriceert dat de Verlosser nog leeft, of zelfs maar geloof schenken aan zijn verhaal dat hij deze hallucinatie ooit had, dat zou van de kant van een psycholoog je reinste onnozelheid zijn: Paulus wilde het doel, en dus wilde hij ook de middelen. Ook al geloofde hij het zelf niet, de idioten onder wie hij zijn leer rondstrooide, geloofden het. Waar hij behoefte aan had was macht: met Paulus deed opnieuw de priester een greep naar de macht. Hij kon alleen die begrippen, leerstellingen en symbolen gebruiken waarmee men massa’s tiranniseert en kudden vormt.

In ieder geval staat Van Peers zienswijze in de grootste tegenstelling tot waar Jona Lendering vier jaar geleden mee aankwam om mythicisme te ontkennen. Lendering hield voet bij stuk dat Paulus het wel degelijk heeft over de historische Jezus die we in de evangeliën tegenkomen, en daarmee bekend is, maar het heel normaal is dat hij daar in zijn brieven niet over rept:

Jona Lendering schreef:

Paulus’ zwijgen is echter normaal in een orale cultuur…Paulus hoefde het helemaal niet over de historische Jezus te hebben, aangezien hij dat al op z’n eerste bezoek aan de lezers van zijn brieven gedaan had.

Die antwoorden waren het toppunt van ongeloofwaardigheid.

Nu rijst inmiddels de vraag op hoe Van Peer het onmogelijke van deze situatie oplost. Een Paulus die wel weet heeft van een historische Jezus, maar zich er totaal niet voor interesseert, en hem zelfs niet aan de zijlijn laat meedoen.

Van Peer schreef:

Er is daarom wel eens gezegd dat het christendom eigenlijk meer een ’paulusdom’ is. Paulus vermeldt (behalve het Laatste Avondmaal en de kruisiging) ook helemaal niets uit het leven van Jezus. En citeert nergens woorden van Jezus. Hij negeert zelfs dingen die Jezus gezegd heeft. Onder meer dus dat je de wet van Mozes moet volgen. Niet volgens Paulus! Niet nodig. Hij spreekt Jezus zelfs tegen! Paulus ontwerpt daarmee een totaal nieuw soort geloof, anders dan wat Jezus en na hem de apostelen verkondigen. Er is aanvankelijk een wezenlijk probleem voor de verkondiging van Jezus’ leer door de apostelen. Namelijk de smadelijke dood van Jezus aan het kruis, als een misdadiger. Denk aan wat we zeiden in hoofdstuk 3 over de wijze waarop cognitieve dissonantie wordt opgelost. Bij Paulus gebeurt dit door een heel nieuwe Jezus te creëren: Jezus Christus, Jezus de gezalfde, de Messias, zoals de Romeinse keizers zich met de titel tooiden. De naam Christus staat echter volledig haaks op de persoon van de historische Jezus. Maar hoe succesvol Paulus’ ’uitvinding’ is geweest, zien we aan het feit dat de latere godsdienst ’christendom’ heet, en niet ’jezusdom’. Jezus wordt nu iets goddelijks, eeuwigs.

Oftewel Van Peer lost de onmogelijkheid op door te stellen dat ons brein zulke redeneringen verzint om cognitieve dissonantie op te heffen.
Daar zit iets in. Iemand die op cognitieve dissonantie heeft gestudeerd zal weten dat de mens verbazingwekkend productief is om innerlijke benauwdheid vanwege cognitieve dissonantie op te lossen op de meest fantastische manieren. Men komt het overdadig veel tegen in de religie. Om maar een voorbeeld te noemen: er zijn ook moderne christenen die uiteindelijk hebben ingezien dat het evangelie van Paulus niets te maken heeft met de boodschap van de historische Jezus. Ze hebben de cognitieve dissonantie opgelost door een ingenieus theologisch web te spinnen dat men Dispensationalisme noemt. Wanneer je eenmaal in zo’n web terecht komt, is het bijzonder moeilijk je er ooit nog uit te worstelen. De denkwereld van zo’n web voelt voor de gelovige aan als waterdicht, oftewel volkomen logisch, en dus wordt de cognitieve dissonantie ermee opgeheven.

Laat ik nog even een paar korte opmerkingen maken voor ik een punt achter deze recensie zet.

Van Peer laat weten dat Paulus ’het Laatste Avondmaal’ vermeldt. Paulus gebruikt deze term echter niet, maar noemt het ”de maaltijd van de Heer” (1 Kor. 11:20). Dit is van belang omdat deze benaming op een mythische contekst kan duiden.

Van Peer laat in bovenstaand citaat horen dat Paulus’ boodschap ”een totaal nieuw soort geloof” is, ”anders dan wat Jezus en na hem de apostelen verkondigen”. Maar die zogenaamde boodschap van de apostelen destilleert hij (blijkbaar) uit het boek Handelingen, dat zoals eerder opgemerkt weinig aanspraak kan maken op authenticiteit. Gaat men kijken naar wat doorgaat voor de brieven van die apostels (twee brieven van Petrus, drie van Johannes, één van Jacobus en één van Judas), dan zal men moeten concluderen dat ook daar een historische Jezus ontbreekt. In de brief van Jacobus is het ontbreken van een boodschap die op Jezus teruggaat al even prominent kenmerkend, en is puur joods geloof aan het woord, dat inderdaad in zo’n perfecte tegenstelling staat tot de boodschap van Paulus, dat Luther het epistel uit de bijbel wilde schrappen.

Van Peer heeft in het hoofdstuk nog een kopje De positie van de vrouw. Hij laat de opinies van Paulus voorbij komen. Ik ben blij dat hij dat doet, aangezien het inderdaad zo is dat wanneer je iemand tegenkomt die niets weet van het christelijk geloof, deze persoon hoogstwaarschijnlijk wél aan zal komen met de informatie dat Paulus een vrouwenhater was. Van Peer zit met het probleem dat Paulus aan de ene kant een revolutionaire egalitaire boodschap heeft (”In Christus is geen man en vrouw”), vrouwen begroet in zijn brieven en ook dat ze een aanzienlijke rol spelen in de christelijke gemeenschap, maar dat we ook passages tegenkomen die tot op de dag van vandaag de gelijkwaardigheid van de vrouw ontkennen.
Van Peer laat weten dat er onder bijbelwetenschappers onenigheid is over de vraag of deze passages authentiek zijn of latere toevoegingen, maar gaat er jammergenoeg niet dieper op in om te laten zien dat ze waarschijnlijk niet van Paulus afkomstig zijn. Dat is namelijk volkomen duidelijk hieruit dat hij zichzelf tegenspreekt, aangezien hij in 1 Kor. 11 regels geeft voor vrouwen die in samenkomsten profeteren en bidden. Bovendien is er textkritisch bewijs dat vers 34 en 35 oorspronkelijk niet tot de brief hebben behoord.
Van Peer maakt jammergenoeg ook nog de fout door 1 Timoteüs door te laten gaan voor authentieke brief (p. 229). Dat is deze brief beslist niet: viewtopic.php?p=386243#p386243

Op de tijdlijn aan het eind van het boek geeft Van Peer de datum 29 voor de executie van Johannes de Doper. Belangrijk is hier op te merken dat dat een gissing is op basis van wat de evangeliën vertellen. Josephus verhaalt ook over de dood van Johannes de Doper. Uit zijn verhaal kan men afleiden dat het in het jaar 36 moet zijn geweest.

Voorts kom ik op de tijdlijn van Van Peer dit tegen:

Van Peer schreef:

ca. 200 Eerste volledige evangelies

Bedoelt Van Peer hier de oudst bewaarde manuscripten mee van volledige evangelies waarover men beschikt? Hier kan men daar meer over lezen. Daar kan men ook lezen dat voor enkel één evangelie (Johannes) zo’n vroege datering mogelijk is, maar gaat men kijken naar het Wikipedia-artikel over het manuscript P66, dan wordt al gauw duidelijk dat de dateringen gebaseerd zijn op vergelijken van de stijl van handschriften (paleografie). Een notoir slechte manier om iets met zekerheid te kunnen stellen, reden waarom voor P66 enorm uiteenlopende schattingen worden gedaan, variërend van ca. AD 200, door dezelfde specialist(!) later gecorrigeerd tot ”begin tot midden tweede eeuw”, om door weer een andere specialist, die meer in aanmerking neemt dan enkel de stijl van het handschrift, gecorrigeerd te worden tot ”begin tot midden van de vierde eeuw”. Kortom, het heeft weinig zin om deze informatie neer te zetten op de tijdlijn.

O, op de één na laatste bladzijde (p. 230) laat Van Peer horen dat Paulus rond het jaar 63 naar Jeruzalem reisde om zich voor Jacobus, Petrus en Johannes te rechtvaardigen. Op de tijdlijn aan het eind van het boek laat Van Peer echter weten dat Jacobus in 62 om het leven wordt gebracht. Voor een redelijk gesprek met Jacobus zou ik Paulus wat eerder naar Jeruzalem laten gaan.

vaikea tehtävä suoritettu kesähelteiden aikana