In gesprek met Niet te geloven – Inleiding


Willie van Peer: Niet te geloven (2019)

Vakantie leesvoer. Vers van de pers, in april uitgekomen, en in mei al een tweede druk gekregen. Begin juni zit ik het al te lezen. De ondertitel, oftewel de frase die het boek nader toelicht, luidt: De werkelijkheid achter het Nieuwe Testament. Dat belooft veel goeds en spannends! Om het boek aan te schaffen werd ik echter het meest verleid omdat de schrijver laat weten:

Van Peer schreef:

Het is allemaal begonnen in 1993

(nadat de schrijver in een Amerikaanse boekenwinkel een boek van de theoloog Burton Mack in handen kreeg. Na het lezen ervan was hij gefascineerd door het onderwerp.)

Van Peer schreef:

Sindsdien ga ik door het leven met een misschien merkwaardige hobby: het onderzoek naar de oorsprongen van het christendom.

Ik deel deze hobby, maar hier een kwart-eeuw mee bezig te zijn is voor mij reden om even eerbiedig mijn pet voor af te nemen. Naar zo iemand ben ik bereid te gaan luisteren. Nog leuker wordt het wanneer ik verneem dat de schrijver een filoloog is. Fascinatie voor linguistiek is een rode draad in mijn leven. Na 42 jaar op het Fins gestudeerd te hebben (een taal die niet tot de indo-europese taalfamilie behoort) en de Finse cultuurgeschiedenis mij eigen te hebben gemaakt, mag ik mijzelf ook een beetje filologische bekwaamheid toerekenen.

Overigens is de schrijver van Niet te geloven een Vlaming. Wat de Nederlandse taal betreft word ik verrast door het herhaaldelijk gebruik van een zelfstandig woordje ”talig” (een talige situatie, een talige analyse), een woordje dat voor een Nederlander enkel bestaat als laatste deel van een samengesteld woord, zoals ”anderstalig, Engelstalig”. Vlamingen noemen wonderen ’mirakels’, hetgeen voor een Nederlander een middeleeuwse klank heeft; en evangeliën zijn voor Vlamingen evangelies, wat ik ook wel zou willen leren schrijven. Deze opmerkingen zijn niet bedoeld als kritiek op het Vlaams, maar enkel omdat taalgebruik mij altijd in hoge mate boeit. Voor de duidelijkheid: wanneer ik iemand Vlaams hoor praten vind ik het altijd het mooiste dialect van de Lage Landen.

Het probleem voor de liefhebber die al veel over het onderwerp gelezen heeft is natuurlijk dat 231 bladzijden tekst over de werkelijkheid achter het Nieuwe Testament onmogelijk diepgaand kan zijn. Het probleem wordt nog vergroot doordat de schrijver ook nog een hoofdstuk heeft over de vroeg-christelijke boeken die het niet haalden tot het Nieuwe Testament. Het boek is gedoemd om alles wat dieper gaat weg te laten. Tijdens het lezen van het boek zit dit me voortdurend dwars. Ik probeer het op te lossen door in dit commentaar menige zaak wat dieper uit te spitten, en menige stellige bewering op wat lossere schroeven te zetten. Laat ik om te beginnen iets rechtzetten waar ik in het bijzonder over viel. De brief aan de Hebreeën komt er in het boek heel bekaaid af, enkel twee zinnen, maar erger is dat de zinnen bovendien nergens op slaan:

Van Peer schreef:

Er zijn in totaal veertien brieven van Paulus in het Nieuwe Testament. Maar daarvan zijn er slechts zeven authentiek. Zo wordt de brief aan de Hebreeën unaniem door de specialisten verworpen; die is beslist niet van Paulus. De stijl ervan is welsprekender en gepolijster dan enige andere tekst in het Nieuwe Testament. Meerdere onderzoekers noemen het een vervalsing.

Men vraagt zich hier af of Willie van Peer ooit de brief aan de Hebreeën heeft gelezen. Dan zou hij toch gemakkelijk hebben kunnen constateren dat de tekst onmogelijk een vervalsing kan zijn aangezien de auteur nergens bij name vermeld wordt. Het minste wat een commentator zou moeten doen is opmerken dat de doorwrochte theologische verhandeling vanwege expertise in Griekse taal, stijl en platonistische filosofie, niet door Paulus geschreven is, maar zeer wel vóór het uitbreken van de Joodse oorlog en de verwoesting van de tempel geschreven kan zijn, en misschien behoort tot de vroegste christelijke teksten (vanwege de centrale rol die verwijzingen naar de tabernakel spelen). Iets wat hoogst interessant is aangezien verwijzingen naar een historische Jezus volkomen ontbreken, en de verhandeling zelfs schijnt te zeggen dat Jezus nooit op aarde is geweest (8:4). Noch blijkt de schrijver van de Hebreeënbrief iets te weten over de christelijke rite van de eucharistie. In Hebr. 7 doet de schrijver zijn best om Melchizedek een voorafschaduwing te maken van Jezus, maar terwijl het verhaal in Genesis over Melchizedek nota bene begint met dat hij koning van Jeruzalem was en Abraham tracteerde op brood en wijn, komt de schrijver niet op het idee dat dat iets met Jezus te maken zou hebben. En wanneer hij in Hebr. 9:20 Mozes aanhaalt, die zegt ”Dit is het bloed van het verbond”, komt het bij de schrijver niet op dat Jezus exact dezelfde woorden uitsprak.

Het meest fascinerende van het onderzoek naar de oorsprong van het christendom en de christelijke teksten zijn wat mij betreft niet de antwoorden, die in meer of mindere mate tentatief blijven, maar juist de vraagtekens die blijven staan, de alternatieve scenario’s die voorhanden zijn en die men in eigen denken kan ’uitproberen’ en op waarde schatten. Een opsomming van waar de consensus van geleerden op is uitgekomen is weinig interessant zonder te horen te krijgen waar precies zoiets op gebaseerd is, en hoe onzeker deze stand van zaken in feite is. Weliswaar laat Van Peer weten dat er de laatste tientallen jaren vele nieuwe ontdekkingen zijn gedaan, ”die een opmerkelijk licht werpen op Jezus en de ontstaansgeschiedenis van het vroege christendom”, maar er komt in het boek weinig naar boven wat men in 1980 niet ook al wist. Het opmerkelijke licht dat Richard Carrier in zijn lijvige boek On the Historicity of Jesus (2014) laat schijnen, ontbreekt op de boekenlijst van Van Peer. Eveneens ontbreekt het boek The Mystery of Acts (2008) geschreven door de meest vooraanstaande expert op het gebied van het boek de Handelingen der Apostelen, Richard Pervo. Het boek Handelingen speelt in Van Peers boek nagenoeg geen rol, hoewel bespreking ervan een hoofdpunt zou moeten zijn in een boek dat genoemde ondertitel heeft. Van Robert Price heeft Van Peer wel het geweldig informatieve boek The Incredible Shrinking Son of Man gelezen, maar jammergenoeg ontbreekt het baanbrekende boek The Christ-Myth Theory and Its Problems (2011), waarin zo ongeveer alles wat de synoptische evangelisten over Jezus schrijven herleid wordt tot bewerkingen van oudtestamentische passages. Eveneens ontbreken de ogen-openende parel van Randel Helms, Gospel fictions (1988), en het aanverwante boek van John Dominic Crossan, The Power of Parable: How Fiction by Jesus Became Fiction about Jesus (2012). Ook ontbreekt Marc Goodacre, The Case Against Q (2002), die het veronderstelde maar nooit gevonden document Q geheel van de baan veegt en met een eenvoudiger scenario aan komt: Lucas heeft voor zijn evangelie zowel gebruik gemaakt van Marcus als van Matteüs. Vreemd genoeg komt Van Peer wel aan met de unieke website van Marc Goodacre, NT Gateway, een overzicht van en verwijzing naar talrijke nieuwtestamentische academische studies.

Inleiding

Van Peer wil mensen aan het denken zetten. Hoe erg het gesteld is met de onwetendheid betreffende het christelijke geloof illustreert hij aan de hand van een kostelijke test die hij ooit uitvoerde: hij vroeg aan willekeurige gelovigen en ongelovigen of ze wisten waar het Nieuwe Testament lag. Hij kreeg talrijke antwoorden, met het Vaticaan als populairste antwoord, maar blijkbaar nooit de reaktie dat de vraag onzinnig is. En toch kan hieruit geen conclusie worden getrokken dat de bijbelteksten in de moderne maatschappij geen rol meer spelen. Om het tegendeel te bewijzen komt hij met een voorbeeld:

Van Peer schreef:

In februari 2015 verschijnt in Nederland een blad, getiteld Jezus! Oplage 80.000 exemplaren.

Ik ging via google even zoeken en vond een internetartikel hierover met de prachtige titel ”glossy Jezus ligt in alle winkels” (artikel inmiddels weggehaald van het internet, maar andere verwijzing ernaar teruggevonden in Trouw). Als iets duidelijk wordt uit dit EO-artikel dan is het wel dat de beste jongeman met meisjeshaar en baard enkel nog dient als entertainment: ”Jezus zou van gospel houden, of anders soul of reggae. Heel chill allemaal.” Het voorbeeld dient eerder ter illustrering van zowel de totale onwetendheid in onze moderne maatschappij als ook het afsterven van het aloude geloof. Dat laatste wordt nog onderstreept door het feit dat het de goedkeuring van de EO kan krijgen: ”Een glossy met potentie, zeggen we van EO Geloven”.


Dan had Nietzsche het 140 jaar geleden wel een stuk beter begrepen: ”Jezus spreekt uitsluitend over het diepste innerlijk:

’Leven’ of ’waarheid’ of ’licht’, dat zijn woorden voor het diepste innerlijk, – al het overige heeft voor hem niets te betekenen. Op dit punt mag men zich in geen geval vergissen: een dergelijke symboliek par excellance staat per definitie buiten alle historie, alle natuurwetenschap, alle psychologie, alle boeken, alle kunst – zijn ’weten’ is niets anders dan de reine dwaasheid [toespeling op Parsifal van Wagner] ten aanzien van het feit dat er zoiets bestaat. Cultuur is hem niet eens van horen zeggen bekend.”

Antichrist §32

Van Peer komt vervolgens met een uitspraak ter verklaring van zijn schrijven:

Van Peer schreef:

U loopt hoogstwaarschijnlijk niet door het dagelijks leven met het Nieuwe Testament op zak. Maar het is wel een tekst die onze hele samenleving en cultuur verregaand en diepgaand heeft beïnvloed. Mijn respect voor religies is daarin gegrondvest.

En voegt eraan toe dat hij de kathedralen niet zou willen missen, evenmin de schilderijen van Rogier van der Weyden, de middeleeuwse maria-beelden, de gedichten van Hadewych, en de Matthäus-passion, voorbeelden van ”hoogtepunten van diepgang” in de Europese cultuur.

Van Peer somt vier principes op, door het christelijk geloof gecreëerde pilaren, waarop onze samenleving gegrondvest is:
-Het principe van de wederkerigheid (’Alles wat u wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen’ en ’Behandel anderen zoals jij je wilt dat ze jou behandelen’. Van Peer laat weten dat deze leer ook door Confucius werd geleerd, maar ze ontbreekt in de Islam.
-Het principe van waarachtigheid (=oprechtheid, nastreven van waarheid).
-Het principe van individuele verantwoordelijkheid,
-Het principe van het consensuele huwelijk (”vrijwillige vereniging van twee harten”).

Ik zou ervoor gestemd hebben deze 18 bladzijden inleiding weg te laten. Ze hebben geen betrekking tot het onderwerp, maar dienen ertoe de lezer ervan te overtuigen dat de schrijver het christelijk geloof respecteert en bedankt voor bepaalde waardevolle bijdragen aan onze cultuur. Of het helpt is nog maar de vraag. Afgezien van het feit dat het principe van wederkerigheid nogal voor het oprapen ligt en dus overal voorkomt, en het nog maar de vraag is in hoeverre het principe van individuele verantwoordelijkheid en het consensuele huwelijk nu zo duidelijk uit het christelijk geloof voortvloeien, moet Van Peer het aanvullen met:

Van Peer schreef:

Er blijft nochthans een probleem.

Waarna hij een stukje schrijft over ”gruwelijke feiten” (uitroeiingen, heksenvervolging, oorlogen), die aan de christelijke godsdienst zijn ontsproten. Hij doet dat echter onder het kopje Het probleem van de kerkelijke overheid, dat vooral bestaat uit haar taak om het geloof te vrijwaren van ’dwalingen’, alsof dat laatste niet een probleem is dat automatisch volgt uit de christelijke theologie en alsof men het vrijwaren van dwalingen niet overvloedig al tegenkomt in de evangeliën en nieuwtestamentische brieven.
Het conflict met de wetenschap schrijft hij toe aan ”extreem vasthouden aan letterlijke interpretaties van teksten”. Dat het juist de wetenschap is die ons leert om de teksten in hun historische contekst te lezen en onze moderne opvattingen achterwege te laten wanneer we antieke teksten interpreteren, is iets waar Van Peer niet bij stilstaat. ”In de historische contekst lezen” kan in plaats van gelovigen van hun geloof af helpen het effect hebben religieus fundamentalisme juist te versterken. Het is mij in discussies op freethinker duidelijk geworden dat dit een blinde vlek is voor veel mensen: conservatieve gelovigen lezen hun teksten in de regel niet zo opvallend onwetenschappelijk, (hoewel er natuurlijk ook voorbeelden zijn van groteske bijbelinterpretatie, zoals dispensationalisme). Het zijn juist opvallend vaak de vrijzinnigen en half-ongelovigen die zich van een onwetenschappelijke interpretatie bedienen.

Van Peer voegt er nog aan toe:

Van Peer schreef:

Het blijkt dat de kerkelijke overheden zich eeuwenlang schuldig maakten aan bedrog – met als enig doel zichzelf te verrijken en hun macht te vergroten.

Maar Van Peers boek is niet bedoeld als afrekening met de vergissingen en wreedheden van de christelijke kerk. Daarvoor verwijst hij naar de monumentale tiendelige boekenserie van Karlheinz Deschner, Kriminalgeschichte des Christentums. Ik ben blij dat hij dit doet, maar jammergenoeg en onbegrijpelijkerwijze is deze belangrijke goudmijn aan informatie nog steeds niet in het Nederlands en zelfs niet in het Engels vertaald.

€ 575 😯

Het lezen van een Engelse samenvatting ervan is echter genoeg om je af te vragen of de positieve zaken die Van Peer eerder opnoemde voldoende zijn om die te beëindigen met:

Van Peer schreef:

Ik zou niet in een andere cultuur willen leven.

Waarom bovenstaande uitgesproken? Ten eerste is iedereen een product van de maatschappij waarin men is opgegroeid en aanpassen aan een andere cultuur en denktranten voor iedereen een moeizame zaak, oftewel is de opmerking dus nietszeggend, geen argument voor het superieure van de christelijke cultuur. Maar wanneer een bladzijde later naar de Kriminalgeschichte wordt verwezen vraagt men zich bovendien af of de uitspraak wellicht veel te lichtelijk gedaan is. Als men mij vraagt wat de essentie van boekgeloof is, de meest kenmerkende karakteristiek van boekgeloof, dan is het naar mijn bescheiden mening geloofsfanatisme, iets wat veel dieper gaat dan enkel ”de kerkelijke overheid”. Een zo ongezonde trek in het menszijn dat het al het positieve overschaduwt. Deze werkelijkheid van het Nieuwe Testament is Van Peer blijkbaar nog nooit tegengekomen, hoewel het nota bene aan de basis ligt voor de kruisigingsdood van de superheld die nooit iets verkeerds deed of zei in het verhaal dat de evangelisten ons vertellen.

Daarenboven schijnt mij toe dat de reden waarom wij moderne mensen niet in een andere cultuur willen leven niet is vanwege de christelijke franje die aan onze maatschappij hangt, maar vanwege dat de generaties van de Verlichting en daarna juist een eind hebben gemaakt aan de heerschappij van het christendom, en individuele vrijheid en rationeel denken in onze maatschappij tot op zeer grote hoogte heeft verheven. De typische verworvenheid in ons westen van vrijheid van opinies is niet dankzij het christendom, maar desondanks het verzet van het christendom ontstaan. Of, anders gezegd, dankzij het verval van het christendom ontstaan.
Uiteraard is waar dat er goed te leven valt met wat er na de zestiger jaren van de vorige eeuw van het Europese christendom over is gebleven: een soort makke goedaardigheid en ietwat naieve goedwilligheid. Wat men kan zien door een willekeurige Britse TV-serie te bekijken, waar altijd wel een Anglicaanse vicar een innemende, zij het gezapige, meestal theedrinkende, rol speelt.

Van Peer vervolgt met op te merken dat het boek ook niet bedoeld is om de lezer aan te sporen een vroom leven te leiden. Wat hij er onmiddellijk op laat volgen is zelfs in niet mis te verstane woorden het omgekeerde, namelijk dat ”degelijke wetenschappelijke onderzoeksresultaten” een eind maken aan ”de opvatting, die juist veel van die religieuze opiniemakers verkondigen, dat de teksten van het Nieuwe Testament door God zouden zijn geschreven, of ingefluisterd.”

Van Peer schreef:

De reden ervoor is eenvoudig: in de wetenschap houden we geen rekening met bovennatuurlijke verklaringen. Als er een zonsverduistering plaatsvindt, verklaren we die niet door een goddelijke beslissing. Of door een bovennatuurlijk mirakel. Wetenschap zoekt niet naar bovennatuurlijke verklaringen, maar naar de overtuigendste, waarschijnlijkste, naar natuurlijke oorzaken, die door iedereen gecontroleerd kunnen worden. Het Nieuwe Testament is naar dit perspectief mensenwerk. En alle mensenwerk is onvolkomen en is niet vrij van fouten. De overheid van de katholieke kerk (en in mindere mate die van protestantse religie) verkondigt echter het dogma dat ze inzake geloofszaken onfeilbaar is. Daardoor herhaalt ze de fout die ze al met Galilei gemaakt heeft.

Even later drukt Van Peer de lezer op het hart dat de neutraliteit van de door hem aangedragen informatie centraal staat:

Van Peer schreef:

De informatie die dit boek verstrekt is onder vakspecialisten volstrekt gemeengoed. Wanneer er wel controverses over bepaalde zaken zijn, wordt dit in de tekst uitdrukkelijk aangegeven.

Hierop volgt één van de naiefste redeneringen die ik in het boek ben tegengekomen:

Van Peer schreef:

Een heel andere vraag die je je als lezer kunt stellen: bestaat door dit onderzoek niet het gevaar dat je je christelijk geloof zult verliezen? Of dat je die teksten van het Nieuwe Testament niet meer ernstig kunt nemen? Wellicht is het tegendeel het geval. Naarmate je meer begrip krijgt voor de ontstaansgeschiedenis en de achtergrond van deze teksten, groeit ook het besef wat voor moeite het heeft gekost om dit alles te bewerkstelligen. Je kunt het vergelijken met andere studies. Vermindert mijn waardering voor Shakespeare wanneer ik zijn teksten aandachtig bestudeer? Waarschijnlijk niet. Vindt iemand die kunstgeschiedenis heeft gestudeerd de schilderijen van Bruegel minder mooi? Luistert een muziekwetenschapper minder graag naar muziek van Mozart? Heeft een arts minder bewondering voor het menselijk lichaam? Is het heelal niet meer zo interessant wanneer je inzicht hebt in de structuur van materie?

Dit is een antwoord ”peren” daar waar gevraagd werd naar appels. Interessant zijn en bewondering voor is iets van een geheel andere orde dan religieus geloof, want het laatste is geloof hechten aan beweringen, en juist die beweringen worden door de wetenschap stuk voor stuk naar beneden geschoten. Ik concludeer dat Van Peer als een buitenstaander naar de gelovige wereld kijkt. Deze wereld is hem volkomen vreemd, omreden waarvan zijn commentaar het effect kan hebben langs of over hen heen te praten, zonder hen echt te raken.
Van Peer legt nader uit waarom er voor hem hier geen probleem is. Voor hem blijft er een goede reden over waarom bijbelwetenschap niemand van het geloof hoeft af te brengen:

Van Peer schreef:

Geloof kan namelijk ook betekenen: een overtuiging hebben die tot daden aanzet. Iets wat je ’engagement’ kunt aanduiden. Bijvoorbeeld een engagement voor een rechtvaardiger wereld, voor vermindering van bittere armoede. Een typische houding die uit het Nieuwe Testament voortkomt: je inzetten voor medemenselijkheid. Zo’n engagement verdwijnt niet wanneer je merkt dat de kerkelijke visie op geloof niet strookt met de wetenschappelijke gegevens.

Maar dit is te gemakzuchtig ontwijken van de hamvraag. Een gelovige die zijn geloof verliest blijft er wellicht humanistische overtuigingen op nahouden. Maar dit betekent bepaald niet dat men zijn religieus geloof behouden heeft. De opvatting van Van Peer betekent dat men het woordje ’religieus’ zo verdund heeft dat men een geëngageerde atheïst ook als religieus kan bestempelen. Oftewel men is dan bezig met een taalspel, heeft godsdienst synoniem gemaakt voor mensdienst.

Overigens mea maxima culpa! Toen ik ooit mijn boek Volwassen Geloof schreef kwam ik ook hierop uit, en het duurde daarna nog vele jaren voor mij om in te zien dat eerlijkheid gebiedt het denkproces nog wat verder te laten gaan. Het was voor een vroom gelovige een te grote stap om de gigantische ommezwaai in het denken van christen tot atheïst in één keer te doen.
Toen ik jaren later het boek in boekvorm uitgaf speelde ik met de gedachte het een andere titel te geven, maar na een reactie van Destinesia besloot ik dat het beter was om die titel te behouden, want het boek wil juist christenen aanspreken en het laat ook het denkproces zien van iemand die vanuit het christelijk geloof op weg gaat naar het ontgroeien ervan.