Hoofdstuk 5 Schepping van lijden en goedheid van God
Op naar hoofdstuk 5! In dat hoofdstuk behandelt Van den Brink de vraagstelling hoe het lijden in de wereld met een goede God gerijmd kan worden indien de gelovige de evolutieleer omarmt. Een kanjer van een theologisch probleem.
Allereerst het antwoord van het historische christendom van alle eeuwen. De traditionele uitleg die christenen gegeven hebben is dat de dood en daarmee al het lijden een gevolg was van de zondeval van de mens. Deze verklaring noemt men in Amerika tegenwoordig ”the cosmic fall theory”, een term die uitstekend laat zien hoe de christelijke mens zichzelf ziet als het centrum van het gehele universum. Inderdaad ben ik vanouds ook bekend geweest met deze redenering en schaam ik me er nu voor dat ik in mijn jonge jaren voor zulke dwaasheid ontvankelijk was. Voor de gelovige klonk die redelijk, want via deze gedachte spreek je God vrij van alle ellende die in de levende natuur ingebakken zit.
Nu ik tegenwoordig als een buitenstaander kijk naar dat geloof waar ik ooit deel van uitmaakte, sta ik er verbaasd over hoe een gelovige deze traditionele kijk op de zaak kan blijven onderhouden zonder zich af te vragen hoezeer dit antwoord een beroep doet op magisch denken. Adam en Eva aten van een verboden vrucht en daarmee verviel de gehele kosmos? Opeens kwamen er steekvliegen? Opeens groeiden er slagtanden? Opeens veranderden spijsverteringsorganen? Opeens ontstonden er ziekten? Van den Brink laat nog weten dat sommige gelovigen zelfs zo ver gaan te denken dat deze ’kosmische val’ zich zelfs uitstrekt tot de niet-levende natuur: ook zaken als een dodelijke meteorieteninslag zijn het gevolg van de zondeval. Daarmee spreekt men God dus ook vrij van al het natuurgeweld waar wij mee te kampen hebben. Droogte, aardbevingen, hittegolven, orkanen, overstromingen, extreme hitte en koude: het is allemaal onze schuld. Sad!
Dat bovenstaande traditionele redenering gezien vanuit de huidige kennis die de mens heeft opgedaan absolute kolder is moge voor iedere ongelovige duidelijk zijn. Maar Van den Brink schrijft voor gelovigen, mensen die bereid zijn op Trump te stemmen. Daarom laat hij enkel fijntjes weten dat de zondeval zo opgevat zulk een ingrijpende gebeurtenis moet zijn geweest, dat we ons er enkel over kunnen verbazen dat de bijbel ons er niets over vertelt. Een schot in de roos.
Een theoloog Bimson laat in een voetnoot weten dat de traditionele uitleg van ’de kosmische val’ slechts op de interpretatie van enkele sleutelteksten gebaseerd is, en in de rest van de bijbel niet besproken wordt. Welke teksten precies laat Van den Brink niet weten.
Maar sinds wanneer zou dat een argument moeten zijn om het te verwerpen? Voor de malle leer dat de inspiratie van de gehele bijbel door God geïnspireerd is hebben de christenen nog minder sleutelteksten, om precies te zijn maar één tekst (2 Tim. 3:16), nota bene een tekst die dit argument van Bimson uitdrukkelijk tegenspreekt: ”Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en op te voeden tot een deugdzaam leven”.
Overigens hebben sommige gelovigen nog een oplossing gevonden voor die slagtanden. Dit toppunt van menselijk vernuft om zijn fantasieën maar voorrang te kunnen geven mag niet onvermeld blijven. De Duitse theoloog Emil Brunner wees op de mogelijkheid dat de alwetende schepper de schepping al van te voren de vormgeving heeft gegeven die die zou krijgen na de zondeval van de mens. Deze ludieke opvatting noemt Van den Brink een ”zondeval met terugwerkende kracht”. Van den Brink laat weten dat hij een probleem ziet: de opvatting zou misschien redelijker klinken indien de mens ongeveer gelijktijdig met de dieren geschapen zou zijn, maar in geval we de evolutieleer serieus nemen en spreken over honderden miljoenen jaren voordat de mens op het toneel verschijnt, zitten we met de lastige vraag waarom God ons deze les wilde leren via zo’n lange weg van onnodig lijden. Hij had eenvoudig hetzelfde kunnen bereiken als hij de wereld geschapen had zoals de jongeaardecreationisten zich dat voorstellen.
Van den Brink geeft nog wat interessante informatie betreffende deze traditionele uitleg. Zo laat hij weten dat deze opvatting een theologisch probleem schept vanwege onze algemene ideeën over rechtvaardigheid. Dat dieren moeten lijden vanwege een menselijke misstap gaat er bij ons maar moeilijk in als ’rechtvaardig’. Hetzelfde probleem doemt overigens op wanneer we de opvatting van de ’erfzonde’ erbij halen.
Ook laat Van den Brink nog weten dat de traditionele opvatting zo algemeen aanvaard was dat toen de eerste dierlijke fossielen gevonden werden in de 17e eeuw, de eerste reaktie ontkenning van hun authenticiteit was, via het argument dat God de fossielen had gecreëerd om verwaande wetenschappers te misleiden. Wat later kwam men op een enigszins ontwikkelder theorie, dat ze het resultaat waren van Noachs zondvloed.
Van den Brinks betoog houdt zich daarna bezig met hoe we het theologisch dilemma van tot de originele schepping behorende dood, pijn en lijden kunnen rijmen met een goede scheppergod.
Als aanloopje verkent hij eerst de ontkenning van het probleem. Men zou kunnen opperen dat er helemaal geen probleem is. Het dilemma zou enkel een probleem zijn vanwege laatmoderne westerse gevoeligheid. Volgens Descartes ervaren dieren helemaal geen pijn, aangezien ze geen zelfbewustzijn hebben. Als ze geen ”ik” kunnen zeggen kunnen ze ook geen lijden ervaren. Het zijn machines. Descartes schijnt nog steeds volgelingen te hebben, en Van den Brink laat weten: ”de opvatting dat dieren geen pijn voelen, kan niet eenvoudigweg van de hand gewezen worden als ’absurd’”. Hetgeen naar mijn mening zo’n absurde bewering is dat ik me weer afvraag waarom in vredesnaam ik dit boek lees.
De volgende oplossing wordt aangeboden door Christopher Southgate, biochemicus en theoloog, die een boek schreef genaamd The Groaning of Creation. Wat hij hier zegt staat in zijn boek zelfs gecursiveerd, om aan te geven dat het het beste is waar hij mee aan kan komen:
Christopher Southgate schreef:
Ik houd het erop dat het soort universum dat we hebben, waarin complexiteit ontstaat in een proces dat aangestuurd wordt door darwiniaanse natuurlijke selectie en dus door dood, pijn, predatie en geldingsdrang, het enige soort universum is dat kon leiden tot de rijkdom, schoonheid, complexiteit en diversiteit van schepselen die de aarde heeft voortgebracht.
”Natuurlijk lijden is dan dus een noodzakelijke voorwaarde om het ontstaan van wezens veilig te stellen die Gods beeld dragen”, laat Van den Brink erop volgen.
Vreemd genoeg laat Van den Brink niet horen dat dit argument van Southgate een op de evolutietheorie toegepaste variant is van wat Leibniz ooit bedacht als antwoord op het probleem van het kwaad, waar Voltaire later kostelijk de draak mee stak in zijn boekje Candide. Geconfronteerd met de redeneringen:
1.Indien God almachtig is, alwetend en algoed (zoals de christenen altijd beweerd hebben), dan volgt hieruit dat deze wereld de best mogelijke is.
2. Maar deze wereld is niet de best mogelijke.
3. Dus God is ofwel niet almachtig, of niet alwetend of niet algoed.
concludeerde Leibniz dat aangezien punt 1 nu eenmaal waar is en de conclusie 3 niet waar kan zijn, derhalve punt 2 ongeldig móet zijn. Voilá. Hiermee is de stelling bewezen: deze wereld is de best mogelijke.

Men kan het argument natuurlijk nog wat ingewikkelder maken om meer indruk te maken, zoals dat een kleiner kwaad wellicht geoorloofd is indien het een groter goed dient, maar hierop antwoordt Van den Brink op zijn helderste best:
Van den Brink schreef:
Gezien de onvrijwillige betrokkenheid van dieren in de evolutionaire ’survival of the fittest’ en de vele ogenschijnlijk doelloze gevallen van dierenleed – waaronder op het oog gruwelijke manieren waarop dieren jacht op elkaar maken, zoals het tergend langzaam verslinden van het prooidier – kunnen we ons inderdaad afvragen waar dit alles ’in ’s hemelsnaam’ goed voor is. Wat voor hogere doelen kunnen dit enorme lijden rechtvaardigen? Wanneer we het toeschrijven aan Gods plan met zijn schepping, verklaren we dan niet iets goed wat in werkelijkheid een groot kwaad is?
Van den Brink moet bijgevolg hierna aankomen met de laatste strohalm waar christenen zich altijd aan kunnen blijven vastklampen: God naar een werkelijkheid verplaatsen waar wij zielige mensjes eenvoudig niet bij kunnen.
Van den Brink schreef:
We zijn simpelweg niet in de positie om de mogelijkheid uit te sluiten dat inderdaad zwaarder wegende zaken een rol spelen, ook al kunnen we ons geen voorstelling maken van wat deze zaken kunnen zijn en waarom ze zoveel lijden noodzakelijk maken. We weten het gewoon niet en moeten ook niet doen alsof we het weten.
Eenzelfde goocheltruc als waar professor Ouweneel zich aan schuldig maakte toen hij het probleem van het kwaad besprak in zijn teleurstellende boekje De God die is. Ik gaf er ooit commentaar op dat ik betitelde als het ultieme verraad aan eerlijk denken:
Dit is een vreselijk argument! Hetzelfde argument wordt door alle inquisities, nazi’s en communisten gebruikt om hun maatregelen van uitroeiing van bepaalde volken/groepen te vergoelijken: men is altijd bezig met de creatie van een groter goed.
Uiteraard is dit argument volkomen vals: een groter goed kan een kwaad nooit vergoelijken.
Van den Brink laat weten dat wij mensen af en toe wél van mening zijn dat een bepaald kwaad te tolereren is wanneer het een groter goed dient. We tolereren bijvoorbeeld verkeersongelukken met dodelijke afloop of levenslange ernstige gevolgen, zelfs de dood van vele 18-25-jarigen, omdat autorijden voor ons veel belangrijker is dan de dood of het lijden van enkele mensen.
Van den Brink schreef:
Daaruit zou men kunnen afleiden dat het misschien ook niet moreel verkeerd is voor een volkomen goede God om een wereld te scheppen die naast de vele baten ook zoveel lasten bevat.
De meest voor de hand liggende tegenwerping tegen deze redenatie komt niet bij Van den Brink op, namelijk dat wij mensen onszelf nooit voor algoed hebben verklaard.
Maar hij komt wel aan met twee andere tegenwerpingen: in het geval van autorijden wordt niemand gedwongen om eraan deel te nemen. Dieren daarentegen hebben er nooit voor gekozen om onderdeel te worden van de biologische cyclus van eten of gegeten te worden. En ten tweede beweren christenen dat God almachtig is. In dat geval is het moeilijk in te zien waarom een almachtige God zoveel slachtoffers zou moeten tolereren. Maar ja, moeilijk is voor een gelovige niet onmogelijk:
Van den Brink schreef:
De opvatting dat we skeptisch dienen te zijn over onze menselijke vermogens om Gods redenen aan te wijzen voor het toestaan van kwaad en lijden – kan derhalve een adequaat antwoord zijn op het probleem van dierlijk lijden.
Van den Brink geeft vervolgens nog een tweede verklaring voor het lijden van dieren: het bijgeloof dat christenen hebben betreffende ’demonische machten’:
Van den Brink schreef:
Alles wat ellendig is in de natuurlijke wereld is veroorzaakt door een groep niet-menselijke geesten met satan als aanvoerder. Satan is het hoofd van de engelen die door God voor alle tijden geschapen werden, maar die reeds voor de dageraad van de menselijke (en dierlijke) geschiedenis tegen hun schepper rebelleerden. Sommigen verbinden deze gedachte met de eerder besproken hiaattheorie, volgens welke er een bepaalde tijdsperiode verstreken is tussen Genesis 1:1 en het ’woest en ledig’ van vers 2. Het zou gedurende deze periode zijn dat de engelen Gods afvielen en demonisch gedrag gingen vertonen, onder meer door Gods oorspronkelijke schepping te perverteren. Maar ook los van deze datering komt deze visie voor.
Plantinga, C.S. Lewis, Michael Lloyd en George Boyd, Thomas Torrance en Nicola Hoggard Creegan zijn boekenschrijvers die door Van den Brink worden genoemd als verdedigers van deze ludieke opvatting. Van den Brink schrijft in een voetnoot dat het idee van een engelenval in het Nieuwe Testament wordt ondersteund door twee ”relatief late” teksten (hij durft niet te schrijven twee pseudepigrafen (geschriften valselijk op naam van een apostel geschreven) waarvan de één de tekst van de ander gekopieerd heeft, 2 Petr. 2:4 en Judas 1:6), die beiden teruggaan op eerdere joodse tradities (hij laat hier achterwege te vermelden dat ze zich baseren op het evenzeer valse geschrift het Boek van Henoch, een geschrift vol bijgelovigheden dat deze nieuwtestamentische bijbelschrijvers als goddelijke autoriteit beschouwden).
Dit christelijke bijgeloof betreffende demonische machten wordt ook vaak gebaseerd op twee oud-testamentische passages die men volkomen verkrachten moet om op dat gewenste resultaat te komen: Jesaja 14:12-15 en Ezechiël 28:12-19.
Tegen mensen zoals ik die om deze kolder lachen zegt Van den Brink:
Van den Brink schreef:
Aan diegenen die zo’n voorstelling maar fantasievol vinden, antwoordt Lewis dat ”het bestaan van de Satan en zijn val geen feiten [zijn] waarvan zij weten dat ze niet kloppen; die zijn niet in tegenspraak met feiten die de wetenschap heeft ontdekt, maar alleen met het vage ’denkklimaat’ waarin wij toevallig leven”.
Dit antwoord van C.S. Lewis kan met evenveel kracht gegeven worden wanneer wij lachen om het circus van de Griekse goden.
Van den Brink gaat vervolgens weer eens koorddansen. De natuur moet hij nu kenschetsen als ”geïnfiltreerd door een extern kwaad” (Torrance), met werkingen en kenmerken van ”een kwaadaardige verwringing” (’malignant twist’, Torrance), maar tezelfdertijd moet hij erachteraan schrijven:
Van den Brink schreef:
Ondanks alle tragiek proeven we toch ook de pure schoonheid en goedheid van de rijke variatie aan levensvormen die onze planeer bevolkt. In die zin mogen we als gelovigen nog steeds de hand van God ontdekken in de natuur en kunnen we inzien waarom de geschapen werkelijkheid ’goed’ werd genoemd.
Eerlijk gezegd zie ik niet in waarom we dat laatste nog serieus zouden kunnen nemen. De schrijver van Genesis 1 is volkomen onwetend over dit scenario van gevallen demonische machten en kan het dus onmogelijk zó bedoeld hebben (”de schepping is goed desondanks de kwaadaardige verwringing”).
Van den Brink laat nu ook (zonder dat hij het merkt) zien dat hij de kritiek die ik op het vorige argument gaf ook onderschrijft:
Van den Brink schreef:
Samenvattend: deze herziene versie van de theorie van de kosmische val stelt ons in staat om de realiteit van dierlijk lijden, ook in zijn meest verontrustende vormen, onder ogen te zien zonder het op de een of andere manier te vergoelijken of weg te verklaren. We kunnen eenvoudig toegeven dat er iets helemaal mis is in de schepping.
Wederom merk ik hier op dat deze zienswijze volkomen indruist tegen het beeld dat de schrijver van Genesis 1 de lezer voorschotelt.
Van den Brink maakt het vervolgens komisch door te vervolgen met:
Van den Brink schreef:
Deze gedachte helpt ook om in te zien dat God ertegen is en dat Hij voortdurend bezig is om de schepping van haar kwade indringers te bevrijden. Het is vanuit het gezichtspunt van de menswording, kruisiging, nederdaling en verrijzenis van Jezus Christus dat we gaan zien hoezeer God is doorgedrongen in het hart van het kwaad om dat van binnenuit te vernietigen en hoe Hij zo begonnen is met het herstel van wat Hij ooit geschapen had om goed te zijn.
Onbegrijpelijke wartaal uitgesproken door een hoogleraar. De realiteit is voor de gelovige die de oude aarde en evolutietheorie omarmt dus nu uitgerekt tot miljarden jaren, en al die tijd is God tegen hoe de zaken ervoor staan? En al die tijd is hij bezig aan bevrijding van ongewenste indringers? Komt het bij de hoogleraar niet op dat indien deze zogenaamde val van kwade wezens vóór de schepping van al het aardse leven plaatsvond, God zich wel eerst tweemaal had moeten bedenken alvorens aan dat karwei te beginnen? Men zou in alle redelijkheid toch kunnen verwachten dat een God eerst zijn eerste fout zou herstellen.
In de evaluatie waarmee Van den Brink het hoofdstuk besluit laat hij weten geen duidelijke keuze te willen maken welke van de twee verklaringen voor het dierenleed hij prefereert, of God geen andere keus had om te scheppen wat hij op het oog had dan via lijden, of dat het lijden te wijten is aan het kwaadaardige werk van demonische machten. Beide verklaringen ziet hij als mogelijk. De keuze hangt af van waar een gelovige in zijn theologie de klemtoon op legt.
Van den Brink wijst er ook nog op dat het probleem van evolutionair lijden niet verschilt van het algemene probleem van het kwaad waar christenen eeuwenlang een antwoord op hebben moeten geven. Als de theodicee-antwoorden überhaupt werken met het oog op natuurlijk kwaad in het algemeen, dan werken ze bijgevolg ook met het oog op evolutionair lijden.
Van den Brink schreef:
En als ze niet adequaat zijn, dan moet men dit niet aan evolutie wijten, aangezien hier andere redenen aan ten grondslag liggen. Het is in die zin dus wat vreemd wanneer mensen aangeven als gevolg van het evolutionaire lijden hun geloof verloren te hebben. Per slot van rekening vormen dood en het lijden van dieren gedurende de evolutionaire geschiedenis geen ander soort kwaad dan de dood en het lijden van dieren dat we vandaag in de natuur waarnemen. Het is alleen de omvang ervan die dramatisch toeneemt.
Onbegrijpelijk dat Van den Brink hier vergeet dat het christelijk geloof traditioneel altijd uitging van de stelling dat dood en lijden het gevolg waren van de menselijke zondeval. Gaat men, zoals vele gelovigen nog steeds doen, uit van deze opvatting dan heeft de gelovige geenszins het probleem waar hij nu mee opgezadeld zit, namelijk dat God zelf de bron is voor alle kwaadaardige zaken die we in de natuur menen te kunnen waarnemen. De evolutieleer, en de wetenschap dat de aarde miljarden jaren oud is, heeft het geloof dat de mens schuldig is aan alle ellende in de natuur ontmaskerd als vals. Bijgevolg is deze moderne wetenschap wel degelijk een goede reden om je religieuze geloof voor op te geven. Volgens mij is dit gegeven zelfs een hoofdreden om tot deze conclusie te komen, zoals ik eerder opmerkte. De discussie geloof versus evolutie resulteert in een tweedeling: mensen worden er ófwel fundamentalistisch door en zeggen de wetenschap gedag ófwel zeggen hun hele christelijke geloof er door op. Vandaar dat het voor vele christenen een aantrekkelijke keus is om er maar zo min mogelijk mee bezig te zijn.
Persoonlijk zou ik niet kunnen leven met de zogenaamde verklaringen waar Van den Brink mee aankomt om een goede God te rijmen met een natuur die inherent kwaadaardig is. En praatjes dat ”het verlossingsdoel van God het meest zichtbaar werd bij het kruis van Christus, waar de demonische machten van deze wereld definitief verslagen werden (Kol. 2:15)” klinken als het toppunt van ongeloofwaardigheid, zoals Schopenhauer ooit heel duidelijk maakte:
“Gesprek uit het jaar 33
A: Heb je het laatste nieuws al gehoord
B: Nee, wat is er gebeurd?
A: De wereld is verlost!
B: Wat zegt u me nou?
A: Ja, de lieve God heeft een menselijke gestalte aangenomen en zich in Jeruzalem laten terechtstellen: daardoor is de hele wereld verlost en de duivel gewipt.
B: Wel, wel, dat is nog eens aardig!”
Ik blijf me erover verbazen dat een hooggeschoold persoon omreden van zijn wetenschappelijke inzichten de evolutieleer omarmt, maar dan zonder dat hij er enige moeite mee heeft, bijgeloof betreffende demonische machten, satan, gevallen engelen, blijft onderhouden.
Op het eind van het hoofdstuk doet Van den Brink toch een poging om mijn vorige kritiek (hoe een goede God te rijmen valt met een natuur die inherent kwaadaardig is) te beantwoorden:
Van den Brink schreef:
Soms verwerpen christenen de evolutietheorie omdat de God van het evangelie in hun ogen nooit een wereld zou scheppen en tolereren die gekarakteriseerd wordt door de struggle for life en survival of the fittest. Maar wie om zich heen kijkt, ziet dat God een dergelijke wereld blijkbaar wel tolereert. Het verschil dat de evolutieleer maakt, is dat waar we eerst onze menselijke zonde de schuld gaven van deze struggle for life, deze positie nu onhoudbaar is geworden. We moeten daarom die struggle aan demonische machten of in direktere zin aan God zelf toeschrijven. Dat is echter een relatief verschil, aangezien we in al deze scenario’s moeten toegeven dat God op zijn minst toestond dat deze situatie ontstond.
Ik geef toe dat het probleem van het lijden ook zonder de evolutieleer niet opgelost kan worden door christenen, zie bijvoorbeeld hier voor een subliem betoog.
Maar een gradueel verschil is toch nog altijd een belangrijk verschil. Kwaad toelaten is iets anders dan het van oorsprong scheppen. Met het eerste kan een mens nog leren leven, maar het tweede resulteert voor een helder denker in het opgeven van geloof in een goede God.
Van den Brink gooit ze hier eerst op een hoop, alsof het om het even is, en vervolgt dan met enkel uit te wijden over dat toelaten. Niet erg eerlijk en niet erg helder.
Ook de schuld en zondigheid van de mens die in een wereld geplaatst is waar het aankomt op survival of the fittest komt dan op lossere schroeven te staan.
Van hetzelfde laken en pak is het vervolg wanneer Van den Brink nogmaals overdenkt hoe hij zijn opvatting van Gods scheppen kan verbinden met de uitspraak van de schrijver van Genesis 1 dat God alles wat hij schiep steeds ’goed’ noemde. Van den Brink komt nu aan met de uitleg dat ’goed’ niet ’perfect’ betekent. Een goedkope cop-out. eenzelfde goedkope oplossing werd bedacht door Stefan Paas, toen hij ooit bezwaar maakte tegen het woordje ”algoed”. God zou volgens deze meestergoochelaar enkel ”goed” zijn.
Daar komt de positie van Van den Brink ook op neer wanneer hij uitspreekt:
Van den Brink schreef:
Persoonlijk meen ik dat het skeptisch theïsme [=de opvatting dat wij mensen God niet kunnen doorgronden] de meest adequate reactie verwoordt: wij kleine en zondige mensen bevinden ons niet in een positie waarin we ons kunnen uitspreken over vormen van kwaad die God al dan niet mag toestaan, want we kunnen niet wegen welke redenen hij heeft.
Deze redenatie is overigens eenvoudig te weerleggen: Indien er oorspronkelijk niets anders was dan God, en God algoed, alwijs, perfect etc. was, zoals de gelovigen beweren, dan zou totaal niets imperfects, direkt of indirekt, uit Hem moeten kunnen voortkomen.
Geïnteresseerde lezer schreef:
Ik vraag mij altijd af hoe christenen die deze uitleg aanvaarden, dan nog een onderscheid kunnen maken tussen God en de Duivel
Dat is inderdaad ook een automatisch gevolg van de positie van Van den Brink. Indien iemand helderheid van denken opgeeft wanneer het God betreft, dan heeft het überhaupt geen zin meer om over ethiek te praten. Zoals Theoloog ooit hierover (in wat ik persoonlijk beschouw als de subliemste theologische bijdrage aller tijden op het freethinkerforum) schreef:
”Als God zich in zijn ondoorgrondelijkheid onttrekt aan wat wij betekenisvol ’goed’ en ’kwaad’ kunnen noemen, dan brengt dat met zich mee dat de bewering van christenen dat God ’goed’ en ’liefdevol’ is (zelf)bedrog is. We kunnen op dat vlak helemaal niets zinnigs over God zeggen, want God is zo ondoorgrondelijk dat wat voor ons het hoogste kwaad is, vanuit Gods perspectief, om Hem moverende en voor ons duistere redenen, mogelijk het hoogste goed is.”
Anders gezegd: Met de redenering van Van den Brink zou men ook Satan kunnen gaan uitroepen tot goed. We hoeven maar een beroep te doen op ons onvolkomen inzicht om het uit te leggen: Satan is wel degelijk goed, gezien vanuit een hoger perspectief dat ons ontgaat.

