Hoofdstuk 1 en 2 – Inleidende woorden
Hoera, de tijd van de nietszeggers, christenen die zich oorsprongsagnosten noemen, is voorbij. Ik heb het boek van Gijsbert van den Brink ontvangen en zit het begin ervan door te lezen. Hij laat om te beginnen de waaier van christelijke reakties op de evolutieleer voorbijgaan, en noemt als laatste ontwikkeling dit oorsprongsagnosticisme, gegroeid uit de erkenning van sommige jongeaardecreationisten dat de zogenaamde zondvloedgeologie vanuit wetenschappelijk oogpunt bakzeil haalt. Hij noemt als voorbeeld Jan van Bemmel met een boek daterend uit 2015, maar vreemd genoeg noemt hij Willem Ouweneel, die volgens mij als eerste het woordje ”oorsprongsagnost” gebruikte (Nederlands Dagblad 15 april 2006) in dit verband niet.
Ik noem ze nietszeggers, maar Van den Brink hakt met een scherper bijltje:
Gijsbert van den Brink schreef:
Ze [gelovigen die zich oorsprongsagnosten noemen] zien de empirische en theoretische tekortkomingen van het jongeaardecreationisme. Toch willen ze niet toegeven aan de druk om de geologische tijdschaal en/of het idee van voortgaande schepping te accepteren, evenmin als de theorie van gemeenschappelijke afstamming. In plaats daarvan blijven ze liever aan de zijlijn, zonder te kiezen voor één van de alternatieven. Maar dat is eveneens onbevredigend. Dat betekent namelijk dat men de kracht van de empirische gegevens inziet, maar simpelweg niet bereid is om de daaruit volgende conclusies te accepteren.
Hij vervolgt met dat dat gelijk staat aan iemand die erkent dat alle historische gegevens doen veronderstellen dat de Tweede Wereldoorlog ten einde kwam in 1945, maar men vanwege theologische redenen deze claim niet voor zijn rekening wil nemen.
Of dat gelijk staat aan lafheid of intellectuele oneerlijkheid is een conclusie die Van den Brink overlaat aan de lezer. Wat mij betreft een uitstekend begin!
Van den Brink omschrijft christenen als mensen voor wie ”het geloof niet maar een bijkomstigheid is, maar de bron waaruit ze putten, de grond waarop ze staan en de lucht die ze inademen”.
Gijbert van den Brink schreef:
Voor hen is het daarom belangrijk om te weten of de evolutietheorie al dan niet verenigbaar is met een op de bijbel georiënteerd geloof. Als dat niet het geval is, zal ze immers alleen maar afgewezen kunnen worden. Hoe sterk haar papieren in dat geval ook mogen lijken, ze haalt het niet bij de waarheid van het geloof. Geloven is nu eenmaal een hartstochtelijke zaak.
Ik vraag me af of Van den Brink deze uitspraak van totaal bevooroordeelde bias ten gunste van geloof overdacht heeft. Hoe kan een hoogleraar zoiets onderschrijven, zonder dat hij hiermee bevestigt dat theologie niet op de universiteit thuishoort aangezien het de wetenschappelijke methode met voeten treedt?
Wat hij hier zegt is natuurlijk waar het altijd om draait bij vroom gelovigen, hetzelfde dilemma waar een verliefd persoon in verstrikt is: doof zijn voor de feiten. Wanneer feiten die tegen je passie ingaan voor je voeten worden neergelegd moet je je er uit wurmen door te stellen dat ze enkel feiten ”mogen lijken”, maar het niet zijn, aangezien hartstocht boven feiten staat.
De inleiding laat ook weten dat de schrijver een tweede groep wil aanspreken, een groep waartoe ook aspirant-gelovigen kunnen behoren. Mensen die zich aangesproken voelen door de christelijke levensstijl, maar tezelfdertijd niet bereid zijn om intellectuele zelfmoord te doen. Men is niet bereid om flagrante onwaarheid te omarmen ten behoeve van het geloof.
Dat is de eerste groep ook niet, zou je zeggen, maar de laatste groep is blijkbaar (in tegenstelling tot de eerste) wetenschappelijk geschoold. Daarom kunnen ze de wetenschappelijke feiten niet zo nonchalant naast zich neerleggen als de eerste groep dat doet.
Van den Brink laat hier achterwege te vermelden dat om christen te worden je zowiezo de fabel van de letterlijke opstanding en ten hemel varing van Jezus moet geloven, waar zelfs geen ooggetuigeverslagen van zijn. Sommige ’wetenschappelijk geschoolden’ zijn blijkbaar wel bereid om goedgelovigheid met bepaald gemak te omarmen.
Van den Brink schetst ook zijn eigen ontwikkeling, waartoe onder andere een jaar (1981) studeren op de Evangelische Hogeschool behoort. Deze school werd in 1977 opgericht door oa. Willem Ouweneel en J.A. (Koos) van Delden, destijds allebei jongeaardecreationisten die flink aan de evangelische weg timmerden. De laatste schijnt zijn standpunten nog steeds niet bijgesteld te hebben, en runt een Mediagroep in Genesis, het Nederlandse equivalent van Answers in Genesis, met als motto ”Het verslag in Genesis van het ontstaan (van alles) is een eenvoudige doch feitelijke weergave van werkelijk gebeurtenissen.”
Het tweetal is mij vooral bekend via het tweemaandelijks tijdschrift Bijbel & Wetenschap dat ik vanaf het eerste nummer jarenlang toegezonden kreeg, of ik nu in Engeland of Finland woonde. De nummers van vele jaren staan nog steeds keurig in mijn boekenkast.
Later (2004/2005) brak Van den Brink met jongeaardecreationisme, vooral na gesprekken met Cees Dekker, destijds aanhanger van de neo-creationistische Intelligent Design Movement. In een voetnoot verwijst Van den Brink oa. ook naar Ronald Meester, die ik ooit aangeklaagd heb als iemand die al evenzeer hartstocht boven feiten stelt.
Tegenwoordig denkt Van den Brink dat evolutionisme ”gewoon heel sterke papieren heeft, in elk geval vele malen sterker dan die van welk alternatief dan ook”. Maar hij wil zich bescheiden opstellen en houdt het voor waarschijnlijk dat de huidige evolutietheorie op termijn ingehaald zal worden door een betere, preciezere en meer gedifferentieerde verklaring, terwijl hij tegelijkertijd opmerkt dat het hem uitgesloten lijkt dat de klok daarbij teruggedraaid zal worden ”omdat bij zogeheten paradigmawisselingen de verworvenheden van het oude paradigma – de redenen waarom men het ooit aanvaardde – doorgaans meegenomen worden in het nieuwe”. Deze laatste kanttekening is mijns inziens niet erg helder, want verklaringen die enkel preciezer zijn, of wat meer gedifferentieerd, zijn geen paradigmawisseling, maar eenvoudig verbeteringen van het heersende paradigma.
Maar de strekking van wat hij wil zeggen is duidelijk: evolutionisme zal ook in de toekomst niet omver geworpen worden om terug te kunnen gaan naar traditionele creationistische opvattingen.
Vanwege deze opinie werd zijn belangstelling opgewekt om te kijken welk prijskaartje aan het evolutionisme hangt voor christelijke leerstellingen. Wat mij betreft een hoogst interessante zoektocht! Ik lees het boek van Van den Brink met voortdurend de gedachte in mijn hoofd dat hij is opgegroeid in de Gereformeerde Bondsgemeente, dwz. behoorde tot de meest orthodox-reformatorische groepering binnen de toenmalige Hervormde kerk. De positie die hij nu inneemt is in die kringen ongehoord en dus een geweldige omslag in het denken, waar hij tientallen jaren voor nodig had. Daar neem ik zelfs bij Finse wintertemperaturen mijn pet voor af.

