1.
Een uitzonderlijk rebuttal!
Ik heb op boeken van diverse professoren (prof. Willem Ouweneel, Gijsbert van den Brink en Mart-Jan Paul) de uitvoerigste recensies gegeven die van desbetreffende boeken maar te vinden zijn, maar deze christenen hebben zich nooit verwaardigd om hierop een reaktie te geven. Ook heb ik uitvoerig Jona Lendering en Jos Strengholt becommentarieerd, maar van hen nooit een reaktie gekregen. Nu is het ook zo dat dat voor mij geenszins hoeft, en ik eerlijk gezegd liever zou willen dat de schrijvers van de boeken mijn commentaar erop nooit onder ogen zouden krijgen. Het is mij namelijk enkel te doen om de zaken die besproken worden. De schrijver ervan is mij om het even. De teksten van deze boeken zijn enkel aanleiding om mijn teksten te schrijven over het christelijk geloof. Ik heb daarvoor een prikkel nodig. Mijn teksten hebben dus niets van doen met de schrijver ervan, reden waarom ik me thuisvoel op een forum waar men schrijft op basis van anonimiteit. Maar een boekrecensie is noodgedwongen een reaktie op iemands schrijven die bij naam genoemd wordt. Reden waarom ik bij een boekrecensie altijd uit de anonimiteit stap, en de recensie bovenaan, voordat ik het eerste woord schrijf, begin met het vermelden van mijn naam Albert Vollbehr. Eerlijk is eerlijk.
Persoonlijk had het voor mij niet gehoeven om de schrijver van het boek Niet te geloven attent te maken op mijn recensie; iemand anders heeft dat gedaan. Ik confronteer de schrijvers van boeken die ik becommentarieer met veel kritiek op hun schrijven, en het is vanzelfsprekend dat dit heel pijnlijk kan zijn voor iemand die de professortitel draagt. Zoiets wil ik niemand aandoen.
Op het freethinkerforum verschijnen is moedig, temeer daar u zich ervan bewust bent dat het er op een forum anders aan toegaat dan in een face-to-face gesprek. Het is inderdaad zo dat een discussieforum zaken gemakkelijk op de spits doet drijven, en wanneer men zoals ik al 16 jaar dagelijks op een forum heeft rondgelopen zal dat onherroepelijk doorklinken in de manier waarop ik schrijf. In feite is dat juist het mooie van een internetforum: men kan zaken bespreken en dingen zeggen die in een informeel of formeel gesprek waar men elkaar in de ogen kijkt, nooit gezegd zouden worden. Er is geen reden om hier laatdunkend over te doen. Het heeft zijn plaats in het leven.
De essentie van een forum is de zaken op scherp te stellen, spijkers met koppen slaan en reaktie uitlokken. U hebt flink werk besteed aan dit weerwoord op mijn recensie, en geeft mij handen vol werk, dus u heeft deze essentie al goed begrepen.
2.
De nummers zijn uitstekend, maken het duidelijker en gemakkelijker om op te reageren en het gesprek helder te houden.
Ik zal alle punten bij langs gaan en van een reactie voorzien.

Overigens heb ik niets tegen schoolmeesterachtigs. Ik ben namelijk een schoolmeester, maar daar zult u inmiddels niet meer van opkijken.
3.
Willie van Peer schreef:
Waarschijnlijk zal het de recensent verwonderen, maar ik ben het op heel veel punten met hem eens! Alleen: een schrijver moet keuzes maken, en als ik op alle punten en verwijzingen van de recensent was ingegaan in mijn boek, dan zou het een boek van 1500 pagina’s geworden zijn. Daar vind je geen uitgever voor.
Dat is als verdediging een slecht begin.
Ten eerste moet een schrijver weten waar hij aan begint. ”De werkelijkheid van het Nieuwe Testament” denken te kunnen beschrijven in 250 bladzijden is een grove inschattingsfout. Wanneer men tegen de uitgever gezegd zou hebben dat het van de kwaliteit van het boek veel afdoet, zou de uitgever wellicht het groene licht voor 50 of 100 bladzijden meer geven. Mijn recensie beslaat zo’n 70 a-viertjes aan tekst. Belangrijke op- of aanmerkingen verwerkt in het boek zou beduidend minder zijn. Het nu door u voorgestelde paginanummer 1500 is opnieuw een enorme inschattingsfout.
Voorts ben ik van mening dat een schrijver enkel en alleen bezig moet zijn met afleveren van de beste kwaliteit die hij of zij kan geven. Een uitgever een grotere vinger in de pap te geven dan zaken die details betreffen zou voor mij in ieder geval onaanvaardbaar zijn. Maar goed, ik ben dan ook een kunstenaar, dwz. wat betreft de belangrijkste zaken waarvoor ik me in het leven inspan speelt geld nooit of pas op de laatste plaats een rol. Zo heb ik boeken in eigen beheer uitgegeven, terwijl ze ook gratis op het internet te belezen zijn.
Ik geef hier even een lijstje storende zaken die als eerste bij mij naar boven kwamen na lezen van uw boek: het gehele boek door heb ik er als lezer last van gehad dat u vanzelfsprekendheden uitlegt, een hoop overtolligs weg had kunnen laten om zich op het onderwerp dat beloofd wordt te concentreren (bijvoorbeeld het voorwoord van drie bladzijden en de inleiding van achttien bladzijden te vervangen door een bondige inleiding van vijf bladzijden gericht op het onderwerp, of de bijlage van twee bladzijden over Galileï weg te laten), u herhaaldelijk zaken die al voorbij gekomen zijn weer opnieuw zegt, en bepaalde zaken die u heel uitvoerig beschrijft (bijvoorbeeld uw uiteenzetting van het verhaal van op het water lopen in hoofdstuk 3) zeer goed door een knappe, bondige tekst had kunnen vervangen. Storend vond ik dat u de term Synoptisch Probleem niet bij naam benoemde, ofschoon deze zaak centraal staat in het wetenschappelijk onderzoek (ook tegenwoordig nog, zozeer zelfs dat Dr. Dennis MacDonald het zelfs over een raging Synoptic War heeft. Ook dat u in plaats van een wetenschappelijk alternatief op de consensus betreffende dat probleem even bij langs te gaan, de kerktraditie presenteerde alsof die een serieus alternatief is. Ook dat u aan heel wat nieuwtestamentische geschriften nauwelijks enige aandacht schenkt.
Eén van de meest storende zaken was op te merken dat u niet op de hoogte was van het feit dat de brief aan de Hebreeën anoniem is en de brief bijgevolg geen vervalsing kan zijn. Op dat punt verloor ik mijn aanvankelijk optimisme dat ik eerbiedig ga luisteren naar iemand die er heel lang op gestudeerd heeft.
4.
Willie van Peer schreef:
De recensent stoort zich aan mijn schrijfstijl. Dat is zijn goed recht. Maar het is mijn goed recht op te schrijven op mijn manier. Overigens is hij de eerste en tot nu toe enige die dit verwijt formuleert – alle feedback die ik tot nu toe kreeg, is er juist een van lof over de kracht van het betoog en de helderheid van de verwoording.
Uiteraard is dat uw goed recht, net zoals het mijn goed recht is om mij tijdens het lezen aan bovengenoemde zaken te ergeren. Ik heb er 25 euro voor betaald. 🙂
Ik vind het niet erg om de enige te zijn die uw boek tweemaal langzaam heeft gelezen, aan dit karwei een paar weken vakantie heeft opgeofferd, en vele zaken heeft opgemerkt die anderen ontgingen. Helderheid van denken en schrijven is één van de zaken in het leven die ik het meest bewonder wanneer ik het tegenkom, en waar ik het meest aan lijd wanneer het afwezig is. Mijn opinies zijn bovendien geen losse kreten, maar worden in mijn commentaar voortdurend onderbouwd, iets wat ik niet tegenkom in de lof die op de achterflap van uw boek aangeboden wordt.
Ik heb voortdurend aangegeven waar het aan helderheid schort en waar de kracht van het betoog niet bepaald krachtig is. Als voorbeeld verwijs ik naar wat ik in mijn commentaar schreef over uw behandeling van het lopen op water.
Ik ben ook iemand die het lezen van bijbelwetenschappelijke boeken als hobbie heeft, en het dus kan vergelijken met andere boeken. Ik kan u bijvoorbeeld zeggen dat het boek Cutting Jesus Down to Size, What Higher Criticism Has Achieved and Where It Leaves Christianity (2009), die de geschiedkundige G.A.Wells blijkbaar op 83-jarige leeftijd nog schreef, een subliem geschreven boek over hetzelfde onderwerp is, waar ik enkel vol lof en bewondering over zou hebben geschreven indien ik daar een recensie van zou moeten schrijven. Het is een boek dat je telkens opnieuw in handen neemt en op na kan slaan en altijd weer bewondert. Uitzonderlijke helderheid, een schatkist aan informatie, een schitterend overzicht van en uitzicht op meer dan 200 jaar wetenschappelijk onderzoek en waar het toe geleid heeft. Uiteraard heeft deze schrijver begrepen dat er wel 370 bladzijden aan besteed moest worden, maar dan heeft de lezer er ook wat aan. Dát is wetenschapsvoorlichting!
5.
Willie van Peer schreef:
De recensent vindt dat er niets nieuws in het boek staat. Dat klopt en dat zeg ik ook heel duidelijk in de inleiding: het boek is een samenvatting van wat onder gezaghebbende specialisten bekend is. Het boek is ook niet geschreven voor leden van FREETHINKER, maar voor een breed publiek, dat meestal niet van deze materie op de hoogte is. Dat er behoefte is aan een dergelijk boek, merk ik aan de verkoopcijfers – en aan de vele uitingen van dank en waardering, om deze zaken op een rijtje gezet te hebben.
Ik feliciteer u met uw verkoopcijfers en de vele uitingen van dank en waardering. Ik zou zeggen geniet er van.
Ik wijs u wat dit punt betreft enkel op slordig lezen. Ik schreef niet dat er niets nieuws in het boek staat (dat zou een volslagen ongegronde verwachting zijn), maar ik schreef dat u uw belofte die u op de eerste bladzijde van het boek maakt niet waarmaakt:
recensent schreef:
Weliswaar laat Van Peer weten dat er de laatste tientallen jaren vele nieuwe ontdekkingen zijn gedaan, ”die een opmerkelijk licht werpen op Jezus en de ontstaansgeschiedenis van het vroege christendom”, maar er komt in het boek weinig naar boven wat men in 1980 niet ook al wist.
6.
Willie van Peer schreef:
Mag ik de verhalen van het evangelie mooi vinden? Mag ik de middeleeuwse kathedralen, de poëzie van Hadewijch en Bach’s Matthäuspassion mooi vinden? Van de recensent mag ik dat niet. Maar het spijt me heel erg – dat ik ze hoe dan ook mooi vind. Die verhalen hebben onze hele westerse cultuur gevormd, en ik (en ook de recensent) maken daar deel van uit. Willen we een cultuur zonder verhalen? Veel geluk gewenst. Kent iemand zo’n cultuur?
Natuurlijk mag u dat van mij! Ik zou er zelfs van opkijken als er iemand te vinden is die niet onder de indruk is van middeleeuwse kathedralen en de Matthäuspassion. Zoiets is een vanzelfsprekendheid. Dus daar spijt over hebben is al helemaal ongerijmd. U hebt mij dus volkomen verkeerd begrepen.
Ik schreef dat ik erop zou hebben gestemd om al die zaken weg te laten, ook al omdat je het dan ook over de tragische zaken moet hebben die via het christelijk geloof onze cultuur bepaald hebben. Het is eenvoudig een heel ander onderwerp dan wat ons beloofd wordt in de titel en ondertitel van uw boek. Het leidt af, het doet onnodig de lezer zich afvragen of u misschien een bijoogmerk hebt, en u had die bladzijden wel beter kunnen gebruiken.
7.
Willie van Peer schreef:
Ik vind deze zienswijze bijzonder merkwaardig, want elders betoogt de recensent dat de evangelies louter literaire constructies zijn. En ik ben het daar volslagen mee eens! Maar is het doel van literatuur niet juist dat mensen het ‘mooi’ vinden om te lezen? Ik weet heel goed dat Anna Karenina nooit geleefd heeft. Maar het is wel een ontzettend mooi boek. En zou dat niet de bedoeling zijn geweest van Tolstoi, een boek te schrijven dat mensen mooi vinden? Maar als je de verhalen in het Nieuwe Testament als ‘literatuur’ bestempelt, dan betekent dit automatisch dat hun bedoeling is dat men ze mooi vindt. OK, je kunt dan nog altijd beweren dat je sommige van die verhalen zelf niet mooi vindt. Ik vind ook niet alles mooi wat zich als literatuur aandient. Maar de verhalen in de evangelies in principe elke mogelijkheid tot schoonheid ontnemen en tegelijk beweren dat ze literatuur zijn, is een torenhoge contradictie.
U interpreteert foutief wat ik bedoel te zeggen. Maar het is goed dat dit naar voren komt. Ik zal proberen de tekst van mijn recensie wat dit punt betreft voor lezers te verduidelijken.
Wanneer men in het nieuwtestamentisch onderzoek zegt dat de evangeliën ”literaire constructies” zijn (Earl Doherty gebruikt de frase ”original constructions”, Richard Carrier de frase ”original compositions”, wellicht is het zo gezegd duidelijker), wordt op geen enkele manier verwezen naar het feit dat het literatuur is die esthetische waarde heeft, maar bedoelt men te zeggen dat ze niet ontstaan zijn als neerslag van mondelinge overleveringen die een evangelieschrijver met aanvullende zinnen van een korte introductie en afsluitende zin tot een doorlopend verhaal heeft gemaakt. Met ”literaire constructie” of ”literaire creatie” wil men aangeven dat de evangelieschrijvers grote delen of bijna alles via hervertelling van oudtestamentische verhalen, en ook via allerlei ander literair materiaal wat ze ter beschikking hadden of waarmee ze bekend waren, persoonlijk gecreëerd, verzonnen hebben. Het zijn opgemaakte verhalen. Oftewel, de evangelieschrijvers waren niet maar redacteurs, ze speelden een hoofdrol.
Robert Eisenman gebruikt steeds enkel het woord ”literature” als tegengestelde van ”history”. En dat woord ”literature” gebruikt hij in de betekenis van ”fiction”, met de uitleg dat het woord aardiger klinkt. Dennis R. MacDonald noemt het ”historical fiction”.
Het gaat hier om een discussie die in het huidige onderzoek gaande is, een alternatief voor het ontstaan van de synoptische evangeliën, waar in de vorige eeuw weinig of geen aandacht aan besteed is. Toen was men enkel op zoek naar een mondelinge overlevering en hoe de evangelieschrijvers die redigeerden. Dit is het scenario waar ook u als axioma van uit gaat, zoals u al in het voorwoord (p. 9) laat horen:
Willie van Peer schreef:
Het Nieuwe Testament is gebaseerd op verhalen die mondeling werden verteld, en die later zijn opgeschreven, echter altijd met aanpassingen. We hebben dus aanvankelijk te maken met wat je ’mondelinge teksten’ kunt noemen.
U bent u nog niet bewust van deze nieuwe kijk op de zaak. Ik adviseer u om de boeken van Thomas Brodie te gaan lezen:
Beyond the Quest for the Historical Jesus: Memoir of a Discovery
The Birthing of the New Testament: The Intertextual Development of the New Testament Writings
Ook dit boek is nuttig:
The Christ-Myth Theory And Its Problems
Of lees dit uitstekende artikel van R.G. Price (niet te verwarren met Robert M. Price) om de kern ervan en de gigantische implicaties ervan in korte tijd te begrijpen. Hier is het boek van R.G. Price, een recente en opvallend heldere uiteenzetting van bovenstaande.
De kwestie of ze als kunst te waarderen zijn komt enkel ter sprake waar kunstige literaire technieken aangetroffen worden die als evidentie kunnen worden aangewend om specialisten te overtuigen van dit nieuwe scenario. Maar ook dan is in de bijbelwetenschap geen discussie over de esthetische waarde van de teksten. In wetenschappelijke studie gaat het enkel om het ontdekken van de techniek van de evangelieschrijvers om de werkelijkheid achter het Nieuwe Testament te begrijpen.
8.
Willie van Peer schreef:
Ik zou niet in een andere cultuur willen leven, schreef ik. En kennelijk stoot dit op onbegrip bij de recensent. Maar ik kan het weten, want ik heb een aantal jaren in niet-Europese culturen gewoond. Dan weet je na verloop van tijd wat je aan die Europese cultuur hebt. Nee, die heeft veel gebreken, dat is waar. Maar ik ken geen aangenamer en interessanter cultuur. Dat is geen chauvinisme, dat is het resultaat van jarenlange vergelijkende ervaringen. En dan komt onvermijdelijk de vaststelling dat je in deze (onze) cultuur die verhalen (b.v. van de evangeliën) kritisch mag beschouwen. Ga dat eens in een andere cultuur proberen! De recensent vindt uiteindelijk – net als ik – dat dit een goede cultuur is om in te leven: anders zou hij naar een niet-westerse cultuur verhuizen, dat staat iedereen vrij.
Waarom interpreteert u mijn schrijven alsof uw uitspraak bij mij op onbegrip stuit? U weet nota bene dat ik enkel 20 jaar van mijn leven in mijn vaderland heb geleefd, en daarna 42 jaar lang in twee andere landen heb geleefd, waarvan 38 in Finland. Finland mag dan tot Europa behoren, maar wanneer ze in Nederland de weerskaart op tv laten zien dan kan men met geluk nog net zien dat Helsinki tot Europa behoort, maar de rest van Finland bestaat niet. Dat laat goed zien hoezeer het land een andere wereld, een geheel andere cultuur is.
Op z’n minst zou u moeten proberen mij aandachtiger te lezen en niet te snel tot conclusies willen komen.
Om het heel duidelijk te maken: Uiteraard ben ik het helemaal met u eens!
Waar ik op wilde wijzen is dat deze passage helemaal niet in uw boek terecht had hoeven komen. Het was overbodig en nietszeggend. Ik schreef ”Waarom bovenstaande uitgesproken?”, omdat wat u uitspreekt nogal wiedes is. Iedereen is gehecht aan de cultuur waar men in opgegroeid is. Het is een vanzelfsprekendheid. En dus geen argument voor het superieure van de christelijke cultuur.
En ten tweede wees ik u er op dat vrijheid van opinies geen verworvenheid is die dankzij het christendom ontwikkeld is, maar desondanks het verzet van het christendom ontstaan. Of, anders gezegd, dankzij het verval van het christendom ontstaan. Misschien moet ik mijn tekst aanpassen om op dit punt beter begrepen te worden. Maar aan de andere kant, ik heb het andermaal aan u uitgelegd, als reaktie op uw eerste bijdrage op dit forum: viewtopic.php?p=565319#p565319 , en duidelijker kan ik het niet maken.
9.
Willie van Peer schreef:
Ik zou ‘ontsnapt’ zijn aan vroomheid, en er daarom nogal mild over schrijven. Andermaal heeft de recensent bij het verkeerde eind: ik ben streng katholiek opgevoed, en ben tot mijn 25ste gelovig geweest. Nu niet meer, maar dat wil niet zeggen dat ik geen respect moet hebben voor mensen die wel gelovig zijn. Ik vind het, eerlijk gezegd erg raar wat mensen allemaal geloven, maar ik heb het zelf óók geloofd, dus ik moet daarom niet meewarig doen over mijn medemensen. Maar ik ben écht niet ‘ontsnapt’ aan het ruwe geweld van de godsdienst en zijn ijveraars.
Beter lezen:
Recensent schreef:
O, nu kan ik beter even mijn honden uitlaten en in het zomerse Finse bos gaan rondlopen. Van Peer laat tenslotte in zijn boektitel Niet te geloven op overduidelijke manier zien dat zijn boek geen voorspraak is voor het christelijk geloof. Het verschil tussen hem en mij is dat vroom geloof nooit tot zijn leven heeft behoord. Hij is de dans van vroom geloof ontsprongen en leest de bijbel met een koel gemoed zoals ik de Griekse mythen lees.
Misschien is mijn Nederlands na 42 jaar in het buitenland te hebben vertoefd, verouderd, maar ”de dans van vroom geloof ontsprongen” betekent niet dat men daaraan ontsnapt is, maar dat men daar nooit aan meegedaan heeft. En wat ik met vroom geloof bedoel is niet dat je je houdt aan wat je met een strenge christelijke opvoeding bijgebracht of voorgehouden is, maar dat je je volkomen overgegeven hebt aan een religieus leven en religieus denken, bijvoorbeeld met dagelijks bijbellezen en bidden, voortdurend religieuze bijeenkomsten en religieus geïnspireerde aktiviteiten, en je vrijwel enkel bewegen in de kring van vromen, dat alles in je leven wordt bepaald door de religie, dat ieder woord in de bijbel zijn door God gegeven betekenis voor je leven heeft, dat je theologie gaat studeren en…(moeilijk om op te biechten…)…Ik was zo vroom dat ik een heel jaar mijn vrije tijd besteedde aan het uit het hoofd leren van de tekst van het Johannesevangelie, het lezen van een commentaar op Jeremia en de Navolging van Christus van Thomas á Kempis, terwijl ik nog wekelijks bijbelstudie gaf aan veertien jongeren in mijn slaapkamer. Nota bene in het jaar dat ik eindexamen middelbare school moest doen!
Je later aan dat christelijk geloof onttrekken en er dan met een koel hoofd naar kijken was en is voor mij een levenslange opgave. Laat ik maar hiernaar verwijzen om te laten zien dat het christelijk geloof een diep tragisch fenomeen is op die plaatsen waar het serieus beoefend wordt. Dus wanneer ik mijn neus weer eens steek in ’het christelijke geloof’ heb ik moeite met teksten die mij vertellen hoe mooi het allemaal is. Daar heb ik een allergie voor. In mijn commentaar probeer ik uit te leggen dat u geen last hebt van deze allergie en het enkel mijn probleem is.
Het is uiteraard mogelijk dat ik u verkeerd heb ingeschat, en dat u ook zo’n lange tocht heeft moeten maken om van volkomen overgave aan de religie op atheïsme uit te komen, en ook heeft ervaren hoe het christelijk geloof de oorzaak kan zijn voor het verliezen van de meest dierbare mensen in je leven. In dat geval feliciteer ik u er geestelijk zo bovenuit gegroeid te zijn dat u helemaal koel naar het christelijk geloof en de bijbel kunt kijken en ervan kan genieten als puur esthetische ervaring.
Voor de duidelijkheid: u verstaat mij weer verkeerd indien u zou denken dat ik geen respect of begrip heb voor gelovigen. Ik was één van hen en begrijp juist vrome gelovigen het best, omdat ik één van hen was. In mijn geval is atheïsme hieruit geboren dat ik meer dan anderen over God dacht. Het is het product van uiterste vroomheid.
10.
Willie van Peer schreef:
De recensie bevat niet een insinuatie, maar de nogal brutale mededeling dat ik “helderheid en wetenschappelijkheid” mis. Tja. De recensent mag dat van mij best vinden, ook dat is zijn goed recht. Maar misschien mag hij toch overwegen dat ik zo’n 200 wetenschappelijke artikelen gepubliceerd heb, een behoorlijk aantal ervan in internationale tijdschriften en boekpublicaties van hoog niveau. Misschien kan de recensent ook eens kijken naar mijn (ons) boek Scientific Methods for the Humanities, een inleiding in de wetenschappelijke methodologie en statistiek, die in 2012 bij John Benjamins verscheen, en alom geprezen wordt. En je wordt als buitenlander geen hoogleraar aan een grote en beroemde Duitse topuniversiteit wanneer je niet een beetje helder en wetenschappelijk kunt denken Ik vind het pijnlijk om dit soort beschuldigingen op deze persoonlijke manier te moeten weerleggen.
Tsja, in de Finse cultuur wordt een nogal brutale mededeling altijd meer gewaardeerd dan een insinuatie.
Dat wil niet zeggen dat het voor mij een prettige bezigheid is om hiermee aan te moeten komen. Voor mij is het even pijnlijk om het te moeten constateren (niet maar ”vinden”, dat is iets wat bij u geprononceerd aanwezig is. In uw rebuttal laat u wel 21 keer voorbijgaan wat u vindt).
Maar ik kan er twee kanttekeningen bij maken die het verzachten: waar u naar verwijst zijn studies op uw eigen vakgebied. Daarnaar te verwijzen weerlegt mijn opinie niet, noch heb ik daar ook maar iets op aan te merken. Ik ken ze niet.
Wat betreft het onderwerp van uw boek zet u uzelf, meteen op de tweede bladzijde van uw boek, neer als hobbyïst. En ik concludeer enkel dat dat inderdaad te zien is. Maar het is beslist geen schande om helderheid en wetenschappelijkheid te missen buiten eigen vakgebied. Indien u het boek van G.A. Wells ooit leest zult u het met mij eens zijn dat het niveauverschil wat betreft de behandeling van het onderwerp opvallend groot is.
Het tweede wat ik u wil vertellen is dat ik best begrijp dat u bepaalde specialisten (vooral Bart Ehrman) hebt nagepraat. U geeft echter geen breed overzicht van de huidige stand van zaken in het nieuwtestamentische onderzoek. Velen zijn in recente jaren tot de conclusie gekomen dat dit vakgebied zich in een dodelijke crisis bevindt. U bent in de boeken die u gelezen hebt niets daarvan nog tegengekomen, maar, integendeel, u spreekt zich in uw boek telkens vol vertrouwen uit over ”de geschiedkundige methode”. In werkelijkheid is deze methodologie om ”betrouwbaar” van ”onbetrouwbaar” van elkaar te schiften in het nieuwtestamentische jezusonderzoek op talloze wijzen en door vele onderzoekers te licht bevonden. De ene specialist spreekt de andere tegen. Men spreekt over de derde zoektocht naar de historische Jezus die mislukt is. Er heerst dan ook een volkomen kakofonie wanneer men zich uitspreekt over wat we als feiten over Jezus kunnen zeggen. Deze kakofonie bewijst dat die feiten er eenvoudig niet zijn. Uw boek erkent dit geenszins.
Ik raad u aan om het boek Proving History van Richard Carrier te gaan lezen. Hier kunt u een voorproefje daarvan lezen, hetgeen al een hoop duidelijk maakt. Ook de schrijvers die Carrier bij name noemt zijn zeer instructief om te lezen.
Op welke manieren u onwetenschappelijk bent zal ik nog vele malen op terugkomen, maar om te beginnen zal ik opmerken dat u in uw antwoord hierboven een illustratie van onwetenschappelijkheid geeft. U schrijft:
Willie van Peer schreef:
Het boek is een samenvatting van wat onder gezaghebbende specialisten bekend is.
Een wetenschappelijke manier van schrijven beroept zich niet op ”gezaghebbende specialisten”, maar enkel en alleen op bewijskracht, argumentatie. ”Gezaghebbend” is een restant van onze christelijke erfenis, iets wat wetenschappelijke benadering juist danig in de weg kan zitten.
Mij neer te zetten als ”brutaal” komt eveneens uit dezelfde manier van denken. Uw professortitel schenkt u niet automatisch recht op onderdanige recensies. Ik ben niet brutaal, maar heb over het onderwerp van meerdere kanten gelezen dan u; ik beargumenteer letterlijk alles wat ik zeg en wijs u op de tekortkomingen van uw boek.
Ik wil u er tot slot ook op wijzen dat u nauwelijks een andere ex-Nederlander zult tegenkomen die het gepresteerd heeft om al tientallen jaren in het Finse basisonderwijs bevoegd onderwijzer te zijn. Daarvoor moeten heel wat intellectuele obstakels opgeruimd worden, moet men onder andere de niet indo-europese Finse taal vloeiend kunnen spreken. Ik wil maar zeggen, indien u mijn helderheid van denken onderschat omdat ik geen titel voor mijn naam heb staan, komt u bedrogen uit.
Overigens wees u heel blij dat u alom geprezen wordt. Op de basisschool mag men al blij zijn als de leerlingen je gedogen.
11.
Willie van Peer schreef:
De recensent lijkt er ook voortdurend van uit te gaan dat wanneer ik sommige dingen niet in het boek vermeld, ik ze dan ook niet ken of weet. (Is dát het soort redenering dat de recensent ‘wetenschappelijk’ zou noemen?) Ja, ik ken het prachtige werk van David Hume ook, en mijn behandeling van mirakels in de evangelies is indirect op zijn waarschijnlijkheidsanalyse gebaseerd. Maar zoals gezegd moet een auteur kiezen wat in een boek komt – je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk zeggen, en daar ook nog een uitgever voor interesseren. Zo zijn er heel veel zaken die de recensent vermeldt en die allemaal interessant zijn en die ik ook grotendeels met hem deel. Maar te veronderstellen dat alleen hij dat weet en anderen niet, is alweer enigszins gênant.
Wat betreft twee zaken die ik aansnijd heb ik inderdaad geconcludeerd dat u ze niet kent of weet van heeft.
Eerst het geval David Hume.
Dit was op een punt in uw boek dat mijn irritatie ten top steeg. U hemelde Bart Ehrman op als ”één van de grote specialisten” voor iets wat iedere gymnast kan bedenken en u zelf al eerder in het boek ook al uitgesproken had. Voor mij was en is dit eenvoudig onbegrijpelijk. Mij nu vertellen dat u Hume op de boekenplank heeft staan en zeggen dat het eenvoudig een keuze was en u wel degelijk ook aan Hume dacht, maakt het alleen nog erger. Het is voor mij nu onvergeeflijk dat iemand die bekend is met het beroemde essay van Hume over mirakelen, op dat punt dan niet aan hem de eer geeft die hem toekomt, maar een loflied op Bart Ehrman gaat zingen. Wilt u dat ik, nu ik de ware toedracht weet, mijn tekst verander in dit commentaar?
Vermelden dat uw schrijven ten dele zo gedaan wordt dat het bij een uitgever beter in de smaak valt is weer een volgende illustratie van hoe onwetenschappelijk u bent bezig geweest.
De andere zaak waar u zich niet in verdiept hebt is het jezusmythicisme dat de laatste jaren wetenschappelijke verdedigingen heeft gekregen. U bent zo onwetenschappelijk geweest om wél het boek van Bart Ehrman, Did Jesus exist? te lezen, hetgeen betekent dat u drommels goed wist dat er een debat gaande is, maar de boeken van Richard Carrier, Robert Price, Earl Doherty en Thomas Brodie ongelezen te laten.
Ik ga daar uiteraard niet klakkeloos van uit, maar kan dat heel goed beargumenteren. U zou er daarom beter aan doen eenvoudig toe te geven dat u deze boeken niet gelezen hebt.
Ik begrijp niet waar uw opmerking dat ik zou veronderstellen dat alleen ik iets weet en anderen niet, op gebaseerd is. In ieder geval is deze opmerking extreem. Heel vaak geef ik een opmerking of kanttekening omdat ik een zaak van wezenlijk belang acht en het boek wat meer diepgang zou geven. Zoals vermelden dat de prioriteit van Marcus, of het evangelie van Thomas dateren op vóór Marcus, voor gelovigen een moeilijke zaak is, omdat het christelijk geloof erdoor aangetast wordt. Dat men in de bijbelwetenschap voortdurend geconfronteerd wordt met veelal niet uitgesproken maar wel degelijk aanwezige religieuze vooroordelen is ook van wezenlijk belang om op te merken, maar iets wat op geen enkele manier in uw boek ter sprake is gekomen.
12.
Willie van Peer schreef:
Maar natuurlijk heeft de recensent op sommige punten gelijk en ik ongelijk. En hij wijst enkele kleine foutjes die ik maakte, dank! Die zijn trouwens in de nieuwe druk al gecorrigeerd nadat ik ze had opgemerkt. Bovendien verwijst hij naar enkele werken uit de vakliteratuur die ik niet kende. Een verrijking van het debat. Daarom begrijp ik niet zo goed waarom tussendoor een kwetsende toon wordt aangeslagen. ‘Ad hominem’ aanvallen zijn niet verrijkend – en helpen ons niet verder.
Allereerst: Waarom zou ik dank moeten krijgen voor het aanwijzen van foutjes die u zelf al had opgemerkt? Wat moet ik met een dank voor iets dat u al zonder mij had opgelost, terwijl u mij tezelfdertijd wil beschuldigen van ad hominems en kwetsende toon? Is alles wat u schrijft retoriek? Schrijft u een dankwoord om het de schijn te geven van evenwichtige beschouwing, omdat u opmerkt in ieder punt zich over mijn gedrag en karakter te beklagen?
Wat zijn de punten waar ik gelijk heb en u niet? Hoeveel zijn dat er? Hoe belangrijk zijn deze punten? Bent u bereid geweest om deze zaken koel onder ogen te zien en er conclusies uit te trekken, of verwijst u er naar om van deze vervelende zaken maar zo vlug mogelijk en voorgoed af te zijn?
Laat ik teruggaan naar de ”kleine foutjes”. Foutjes die u zelf ontdekt heeft hadden er zonder meer nooit in mogen staan.
De talrijke fouten versterken ook mijn indruk dat niemand van de mensen die u lof toezwaaiden het boek met enige aandacht en een scherp kritisch oog hebben gelezen.
Driemaal ”Origines” schrijven (pag.102, 106 en 196) is geen ”klein foutje”; het geeft de indruk dat de schrijver nog nooit een woord van deze kerkvader gelezen heeft aangezien het niet als typfout uitgelegd kan worden.
Het boek Daniël dateren op de zesde eeuw voor Christus wekt alweer de indruk dat u er nooit een wetenschappelijke studie voor hebt opgeslagen. Erachteraan schrijven ”maar het manuscript dateert uit de tweede eeuw vChr” eveneens.
Driemaal in uw boek opmerken dat er veertien brieven op Paulus’ naam zijn overgeleverd, terwijl het er dertien zijn, wekt de indruk dat u nooit de brief aan de Hebreeën hebt gelezen, maar dit idee hebt gekregen via een religieus boek dat een bepaalde kerktraditie volgt.
De lezer betreffende het Lucasevangelie vertellen dat ”het contrast met Matteüs moeilijk groter kan zijn” (p. 110), maar tevens de geboorteverhalen die Matteüs verzint over Jezus aan Lucas toeschrijven (p. 56 en 57) is geen onbeduidende slordigheid.
Noch is het neerzetten van een tijdlijn op het eind van uw boek die op vele plaatsen niet overeenkomt met wat u in uw boek zegt een kleinigheid. Zoiets brengt een lezer in verwarring, en wekt de indruk dat de tijdlijn door een andere schrijver is geschreven.
Namen van schrijvers die in de bibliografie vermeld worden behoren correct gespeld te zijn; Jeffrey Büt bestaat niet, het is Jeffrey Bütz.
Gisteren becommentarieerde ik hoofdstuk 9 en kwam daar dit tegen:
Recensie schreef:
Terwijl Van Peer juist heeft opgemerkt – ik kijk het voor de zekerheid nog eens na of ik het wel goed gelezen heb – ”Er is geen apocrief evangelie dat vroeger is geschreven dan het jaar 100”, krijgen we nu, drie bladzijden verder, een tekst te lezen alsof die door een andere schrijver geschreven is:
”Een goed voorbeeld van de apocriefe teksten is het evangelie van Thomas, waarvan specialisten aannemen dat het misschien tot de oudste bronnen behoort, wellicht tezelfdertijd tot stand gekomen als het boek Q, dus ongeveer tussen het jaar 40 en het jaar 70 – dus vóór het oudste evangelie, dat van Marcus. Dat is op zich al opmerkelijk: een van de alleroudste teksten is uitgesloten van het Nieuwe Testament.”
Dit laat zien dat u zelf de tekst van uw boek niet eens meerdere malen bent langsgegaan voordat u het naar de uitgever stuurde. De uitspraken staan maar drie bladzijden van elkaar verwijderd. Maar nog gekker wordt het meteen erachteraan. Want terwijl u eerst de lezer heeft getracteerd op iets opmerkelijks, komt u in de volgende zin aan met de negatie ervan: ”Het moet echter worden opgemerkt dat over de datering ervan geen consensus heerst. De schattingen lopen uiteen van het jaar 40 tot het jaar 200! In ieder geval was het in grote delen van de oudheid bekend vanaf het jaar 230.”
Ziet u niet hoe een lezer op dit punt de haren uit het hoofd trekt van frustratie?
De lezer vervolgt daarom terecht met verbolgenheid:
Recensie schreef:
Maar indien zo, waarom de lezer dan eerst het gevoel geven dat het hier om een schandaal gaat? Wat moet men met een ”misschien behorend tot de oudste bronnen”, dat in dezelfde zin tot een ”wellicht” wordt omgeturnd en verbonden wordt aan een boek Q dat helemaal niet bestaat, uitmondt in ”een van de alleroudste teksten”, die echter van het Nieuwe Testament ”uitgesloten worden via machtsstrijd”, om in de volgende zin begroet te worden tot ”misschien pas op het eind van de tweede eeuw ontstaan”, waarna er helemaal niets opmerkelijks meer overblijft, en het volkomen logisch is dat men zo’n geschrift niet opneemt in een collectie die moet doorgaan voor betrouwbare informatie?
Dat zijn geen kleine foutjes meer, maar wezenlijke gebreken aan het boek. Ze laten zien dat het afgeraffeld is, dat er niet veel moeite voor gedaan is. Dat men een zin van één ’specialist’ heeft overgenomen en dan weer een zin van een andere ’specialist’, zonder zelf te overdenken hoe het allemaal aan elkaar vast gelijmd wordt.
De zaken die ik naar voren haal hebben volstrekt niets met ad hominems te maken, noch met het aanslaan van kwetsende toon. Indien uw boek zo’n succes is dan kunt u uw voordeel ermee doen door deze fouten te corrigeren.
13.
Willie van Peer schreef:
Kwalijk is ook dat de recensent mij dingen in de schoenen schuift die ik niet zeg, en waarmee ik het trouwens volstrekt oneens ben: ik geef helemaal niet de indruk dat we weten wie Lucas was, en ik herhaal voortdurend dat deze teksten anoniem waren en dat we alleen beschikken over kopieën van kopieën, etc. Waarom doet een recensent zoiets? Om de eigen eruditie te etaleren?
Nee! Om u erover te informeren dat u mij, de lezer, die indruk geeft. Het helpt in zo’n geval niet op te merken dat u het helemaal niet zo bedoeld hebt. Ik geloof u graag. Een schrijver behoort zich na zo’n opmerking niet over de recensent te beklagen, maar zich over de tekst te buigen en zich af te vragen hoe de lezer die indruk kan krijgen. En, nadat men het ziet, hoe de tekst helderder verwoord kan worden zodat de lezer exact opvangt wat er door u bedoeld wordt.
Hoe kunt u met deze aanklacht aankomen zonder eerst zelf in uw boek op zoek te gaan of ik mogelijkerwijs gelijk heb? Moet ik al het werk voor u doen?
U geeft de lezer wel degelijk de indruk dat u weet wie Lucas is. Begint u eens te lezen op bladzijde 110: Het Lucasevangelie. We krijgen daar te lezen: ”waarschijnlijk is Lucas…”, ”biedt Lucas ons…”, ”bij Lucas is Jezus”, Lucas, Lucas, Lucas, Lucas, Lucas, ….totdat u op pagina 111 de lezer laat weten:
Willie van Peer schreef:
Hij is een volgeling van Paulus – misschien is hij door Paulus tot het christendom bekeerd; hij wordt ook als zodanig genoemd in een authentieke brief van Paulus (Filemon 1:24).
En op bladzijde 113:
Willie van Peer schreef:
In de brieven van Paulus wordt Lucas driemaal met naam genoemd (Filemon 1:23,24, Kol. 4:14, 2 Tim. 4:11).
U neemt het mij dus kwalijk dat het mij niet duidelijk is dat u bedoelt te zeggen dat het evangelie van Lucas beslist niet door de Lucas is geschreven waar in het Nieuwe Testament driemaal naar verwezen wordt.
Ik schreef ”u geeft de indruk” omdat dit geval weer te danken is aan uw onsystematische schrijfstijl en onhelderheid. U spreekt over de vier evangelisten eerst in hoofdstuk 4 op bladzijde 93. Dáár laat u horen:
Willie van Peer schreef:
[De auteurs] hebben hun verhalen ’van horen zeggen’, van wat anderen zeiden wat Jezus gezegd zou hebben. De auteurs hebben Jezus nooit gekend. Wat de kerkelijke overheden beweren, dat de evangelies door apostelen (volgelingen) van Jezus geschreven zouden zijn, is een mythe. Die apostelen waren ongeletterde, arme vissers of handwerklieden. Hoe hadden die dergelijke Griekse teksten kunnen neerschrijven? De echte auteurs kennen we niet.
Ten eerste schuift u de ”kerkelijke overheid” iets in de schoenen waar zij zich nooit aan heeft schuldig gemaakt. De kerktraditie heeft nooit beweerd dat Lucas en Marcus tot ”de twaalf apostelen” hebben behoord. Ook is hier weer zeer storend dat u het woordje ”discipelen” (verwijzend naar ”de twaalf”) in uw boek niet wil gebruiken. U vervangt het nu door ”apostelen”, dat een andere betekenis heeft, en meerdere malen ook door ”volgelingen” hetgeen nog meer onhelderheid oplevert. Deze drie benamingen zijn geen synoniemen van elkaar.
Maar goed, al deze foutjes zult u vast al wel zelf hebben ontdekt en inmiddels gecorrigeerd zijn in de nieuwe druk van uw boek.
Maar uw laatste zin die ik citeerde laat inderdaad horen dat we de auteurs niet kennen! Bravo.
Maar in het volgende hoofdstuk bent u deze laatste zin helemaal vergeten en volgt u eenvoudig de kerktraditie die het evangelie aan de Lucas toeschrijft waarover in het Nieuwe Testament gesproken wordt. U legt hem uit als een bemiddeld man die goed Grieks kende en met Paulus optrok en die in het Nieuwe Testament vermeld wordt. Is uw boek door twee personen geschreven?
Hier een ander voorbeeld van onhelder schrijven dat gemakkelijk opgelost kan worden door betere verwoording:
Willie van Peer schreef:
Dit wordt wel verklaard wanneer we aannemen dat Matteüs en Lucas naast de tekst van Marcus ook nog een andere tekst gebruikten, waaruit ze voor hun eigen evangelie hebben geput. Wat deze kan zijn, is lang een mysterie gebleven. Totdat Duitse geleerden voorstelden dat er een tekst moet zijn geweest waaruit zowel Matteüs als Lucas moet hebben geput, maar die Marcus niet had. Dit boek wordt door die geleerden het boek Q genoemd, Q naar het Duitse woord ’Quelle’, bron.
Een mysterieuze tekst houdt niet op mysterieus te zijn via een aanname of naamgeving.
14.
Willie van Peer schreef:
Grappig wordt het wanneer de recensent mij wil uitleggen dat de teksten van het Nieuwe Testament literaire constructies zijn (zie ook hierboven). Maar dat zég ik juist in het boek: zowat de helft van hoofdstuk 7 is gewijd aan het vertelperspectief. En in hoofdstuk 3 wordt uitdrukkelijk naar Aristoteles’ Poëtica en de ‘foregrounding’ theorie verwezen. Het hele boek is doordrenkt van de visie dat dit literaire constructies zijn. En nu komt de recensent zijn lezers vertellen dat ik dat niet zou weten! Grappig.
Ik heb in het voorgaande (punt 7) al uitgelegd dat met ”literaire constructie” van evangeliën in de bijbelwetenschap iets anders wordt bedoeld dan dat het mooie literatuur is.
Als ik van u ook mag lachen om hoe u ”literaire constructie” interpreteerde, en mij kan verdenken van zulke immense slordigheid niet op te merken wat u voortdurend schrijft, staan we quitte en kunnen we allebei vanavond met een opgewekt gemoed slapen gaan.

15.
Willie van Peer schreef:
Een andere eigenschap van de recensent is te doen alsof de hele wereld het met hem eens is, en ik degene ben die dwaalt. Maar dat is niet zo. Ik dwaal zeker af en toe wel, maar het is niet zo dat alle specialisten het over de hele lijn eens zijn met de recensent. Hij doet het bijvoorbeeld voorkomen dat het Lucas evangelie rond het jaar 100 gedateerd moet worden. Ikzelf houd het op ná 70 en vóór het jaar 90 – en ik geef daar ook een heel duidelijke, m.i. overtuigende redenen voor, onder meer het feit dat Lucas uitgaat van een vreedzaam samenleven van christenen en niet-christenen in het Romeinse Rijk, maar dat dit eindigt met de regering van keizer Trajanus in het jaar 98 – dus dat Lucas vóór die tijd schrijft. Het gaat mij hier niet om die precieze datering, maar om de strategie van de recensent, te doen alsof de hele wereld zijn visie deelt, terwijl dat hoegenaamd niet het geval is. En precies op dat punt vind je dan hiaten in de verwijzingen naar vakliteratuur. James Charlesworth (2008), b.v. laat zien dat er onenigheid bestaat onder specialisten over de precieze datering van dit evangelie. En dat zeg ik ook in mijn boek. Er is daarom iets onsmakelijks aan de werkwijze van de recensent: hoewel er GEEN consensus bestaat over de Lucas-datering onder specialisten (en ik dat ook uitdrukkelijk zeg in het boek), doet de recensent het voorkomen alsof dat wél het geval is – en dat die consensus op zijn hand – en dus tegen Van Peer is. Waarom doet een recensent dat?? Ik houd zelf niet strikt vast aan mijn eigen datering, die is ook niet zó belangrijk – ik weet dat we het niet weten.….
Ditmaal ben ik onsmakelijk. Ik denk dat ik straks ga tellen hoeveel bijvoeglijke naamwoorden u kunt bedenken om mijn onhebbelijkheden uit te drukken om het iedereen heel duidelijk te maken dat u beslist geen persoonlijke animositeiten wil.

De laatste zin, dat is waar het mij om gaat. Was dat maar wat u in uw boek schreef, want dát is de werkelijkheid van het Nieuwe Testament! Had u maar een wat ruimere tijdmarge naar boven aangegeven in het boek, dan zou het wat de datering van Lucas betreft wetenschappelijk zijn geweest en ik er niets over te klagen hebben!
Maar dat doet u in het boek beslist niet. U doet exact het tegendeel, namelijk steeds de datering precizeren. Nu heb ik daar niets op tegen, mits de argumentering maar redelijk is. De datering die u nu geeft is dat niet. Het gaat opnieuw de mist in.
Ten eerste omdat u in uw boek voor Marcus het tijdsbestek 70-71 (elders (70-75) aangeeft. En u hebt gezegd dat Lucas het evangelie van Marcus kent. Lucas moet dus pas ruime tijd daarna geschreven zijn. Iets wat Lucas ook zelf schrijft.
Verder is het jammer dat u Trajanus erbij haalt, want nu moet ik u erop attent maken (wat ik in mijn commentaar niet deed) dat hij in het jaar 98 keizer werd, maar de christelijke vervolging waarover men weet via de correspondentie van Plinius de Jongere die dateert (op z’n vroegst) uit het jaar 111, een zaak is die pas meer dan tien jaar later speelde. Men kan daarom de datering gerust tot ca. 110 laten oplopen zonder dat uw argument gebruikt kan worden.
Overigens, een vervolging onder Trajanus in te lassen is zowiezo een dubieuze zaak. Wat uit de brief van Plinius naar voren komt is niet vervolging, maar het feit dat christendom voor de cosmopoliet en buitengewoon hooggeschoolde Plinius een geheel onbekende groepering is, waarvan hij pas recentelijk iets over te horen heeft gekregen. Het argument is dus tamelijk geforceerd, zoals u ook zelf op bladzijde 197 aangeeft:
Van Peer schreef:
Kerkelijke overheden (en vrome gelovigen) hameren er vaak op dat christenen in het verleden vervolgd werden. De verhalen over die vervolgingen in de oudheid zijn vaak sterk overdreven. Er waren pas vervolgingen in de eerste helft van de derde eeuw (onder keizer Decius) en tussen 303 en 313 (onder keizer Diocletianus). Maar de Romeinse overheid verbood buiten deze perioden het christendom niet. Waarom zou ze?
Uw nieuwe datering van vóór 90 is echter weer in strijd met wat u in uw boek schrijft op pagina 111:
Willie van Peer schreef:
Lucas ziet zichzelf in de eerste plaats als historicus, niet als evangelist. Zijn modellen zijn Dionysius van Halicarnassus en Flavius Josephus (ons reeds bekend). Vanuit die historische invalshoek bekritiseert hij indirect de andere evangelisten. En kondigt hij aan het beter te doen.
Indien u dus van mening bent dat Lucas op de hoogte was van Flavius Josephus, dan is zijn evangelie beduidend later dan het jaar 93 geschreven, en zit u exact op dezelfde lijn als die ik aangaf.
Wilt u betogen dat hij enkel op de hoogte is van het eerste boek van Josephus, dat in 79 gepubliceerd werd, dan had u dat moeten aangeven, inclusief de reden ervoor, en heeft het weer geen zin om de datering te laten beginnen in het jaar 70. Zelfs het jaar 80 is dan geforceerd. Redelijker is de vroegste datering dan te laten beginnen in het jaar 85.
U hebt in uw boek ook geen aandacht geschonken aan de datering van het boek Handelingen, geschreven door dezelfde auteur. Het boek Handelingen wordt tegenwoordig algemeen in de tweede eeuw gedateerd (zie bijv. hier), vaak op ca. 115. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dezelfde schrijver het evangelie van Lucas vele decennia eerder schreef.
U ziet het, u kunt het bij mij nooit goed doen, maar u hebt het echt te danken aan uzelf.
16.
Willie van Peer schreef:
Ik vraag me op bepaalde punten in de recensie af of de recensent mijn boek gelezen heeft, of een ander (dat ik niet ken)…. Ik zou Leviticus19,
18 niet kennen, schrijft hij. Heeft de recensent ECHT dit boek gelezen?? De verwijzing naar Leviticus staat op p. 13-14, helemaal in het begin van het boek, dus van vermoeienis van de lezer kan nog geen sprake zijn. En nogmaals op p. 226 – met de verwijzing naar Reza Aslan! Gelezen? Ik vrees het niet. Of in ieder geval niet aandachtig. Ja, dat staat in Leviticus: het gaat hier om het principe van de naastenliefde, dat daar verwoord wordt. Maar er is onduidelijkheid over wie met ‘naaste’ bedoeld wordt. Ik woon in Antwerpen, een stad met de grootste orthodoxe Joodse gemeenschap in de wereld na New York. Maar mijn Joodse medeburgers in deze stad bedoelen met ‘naaste’ hoegenaamd niet mij of mijn buurman, maar alleen en uitsluitend: je ‘Joodse’ naaste. (Er is één vers in Leviticus, beste recensent – ik mag ook een keer laten horen dat ik een en ander gelezen heb lach – waar ‘naaste’ ook ‘niet-Joden’ kan betekenen: vers 34 van hetzelfde hoofdstuk. Kijk het na! Maar ook hier moet men de context bekijken: waarschijnlijk is ook hier de verwijzing niet universalistisch bedoeld zoals in het Christendom: het gaat uitsluitend over de Egyptenaren, of diegenen die je ooit een dienst hebben bewezen, die je nu moet retourneren.)
Waar u hier mee begint is duidelijk geschreven uit ergernis, hetgeen bij u nu de overhand heeft gekregen. Wanneer u het nog eens wat langer overdenkt, misschien over vijf jaar, denk ik dat u zal moeten toegeven dat u toch geen andere lezer kent, inclusief uzelf, die uw boek beter en aandachtiger gelezen heeft dan ik. ![]()
Maar ik moet nu bekennen dat de verwijzing naar Leviticus op bladzijde 14 mij niet te binnen schoot en ik op pagina 226 niet meer aan pagina 116 dacht. Het spijt me zeer. En hoewel er tussen die verwijzingen honderd bladzijden zitten, en het wel heel veel gevraagd is van de lezer het zolang in het hoofd te houden om de touwtjes aan elkaar te binden, begrijp ik dat dat een uitvlucht is. Ik neem deze misstap zwaar op. ![]()
Maar nu kin omhoog. Waarom hebt uzelf deze opmerkingen niet onthouden? Mijn argumentatie blijft immers even geldig. Uw boek wordt er enkel verwarder door. U legt in uw boek dus tweemaal uit dat ’gij zult uw naaste beminnen als uzelf’ bij Jezus niet opgevat moet worden in de latere christelijke zin van universele naastenliefde.
Jezus vat deze uitspraak als een Jood op, zegt u op bladzijde 14, en op pagina 226 vertelt u de lezer dat het Paulus was die het op de christelijke manier interpreteerde. Oftewel u bevestigt zelfs nog wat ik opperde, namelijk dat Lucas een woord van Paulus in de mond van Jezus legt.
Met welke logica laat u dan Marcus een ”centrale en revolutionaire boodschap” prediken op pagina 116? Terwijl u tweemaal uitlegt dat Jezus er in zijn uitspraak volgens u helemaal niets revolutionairs mee bedoelde. En hoe kan het ontbreken van deze ”centrale en revolutionaire” boodschap van het christendom in Johannes hem onderscheiden van het oudste evangelie, wanneer er bij Marcus ook niets van te bespeuren valt? Blijkbaar liet Johannes het weg omdat er niets saaiers te bedenken valt dan een Jezus die exact hetzelfde zegt als alle Joden sinds Mozes.
17.
Willie van Peer schreef:
Ja, en dan – heel vermakelijk – leest de recensie soms alsof ik mijn eigen boek aan het lezen ben. Maar dan negatief ingekleurd!… Ik geef slechts enkele voorbeelden:
Slechts enkele voorbeelden? Indien het heel vermakelijk is waarom niet alle voorbeelden?
18.
Recensie schreef:
Het evangelie van Johannes is geen onafhankelijke bron voor een historische Jezus.
Willie van Peer schreef:
Op dit ogenblik is er niet één exegeet meer die nog een cent zou durven verwedden op de letterlijke historiciteit van Jezus’ uitspraken in het evangelie van Johannes.” (p. 116)
Ik moet u er op wijzen dat u later in uw commentaar (op p. 145) het Johannesevangelie wel degelijk betitelt als ”aparte bron” voor het open graf van Jezus.
Ik zal de tekst van mijn recensie iets verduidelijken.
19.
Recensie schreef:
Het [Johannes evangelie] is een puur literaire creatie.
Willie van Peer schreef:
de uiterst verheven en poëtische taal (p.117).
Dit is de derde maal dat we op hetzelfde misverstand stuiten. ”Literaire creatie” betekent verzonnen verhaal, geen relaas van iets wat echt gebeurd is. Of het ”verheven” is of ”poëtische taal” is in deze irrelevant. Zie punt 7.
20.
Recensie schreef:
Van Peer laat deze “buitengewoon interessante kwestie niet voorbijkomen in zijn boek” (nl. het “Messiasgeheim” bij Marcus).
Willie van Peer schreef:
Zeer kenmerkend voor het Marcusevangelie is ook het thema van het geheim: de identiteit van Jezus is gehuld in een sfeer van geheimzinnigheid.” (p. 106).
My bad!

Is me ontgaan.
Als me die ene zin die u eraan besteedt opgevallen was, zou ik het echter nog steeds aangevuld hebben met mijn commentaar en de naam Wrede. Er moet iets van een opheldering worden gegeven wat betreft deze zaak.
21.
Recensie schreef:
Jammer genoeg komt Van Peer niet met dit belangrijkste inzicht dat voortvloeit uit de prioriteit van Marcus.
Willie van Peer schreef:
De tekst van Marcus is het oudste evangelie. Daarover heerst de grootst mogelijke consensus onder specialisten. (p. 104).
Kwestie van beter lezen. Met ”dit belangrijkste inzicht” bedoel ik helemaal niet de prioriteit van Marcus, maar wat daaruit voortvloeit, de implicatie ervan, oftewel dit:
Recensie schreef:
Wat namelijk zeer verhelderend zou zijn geweest, maar Van Peer weglaat, is aangeven waarom gelovigen zo graag de prioriteit van Matteüs voorstaan en het scenario van de prioriteit van Marcus verwerpen. Wanneer men tot de conclusie moet komen dat Marcus het eerste evangelie is komt een gelovige namelijk voor zeer grote problemen te staan: Marcus kent geen geboorteverhaal, geen leringen van Jezus en, – grootste verrassing -, geen enkel verhaal over verschijningen van de opgestane Jezus! Als men moet toegeven dat Marcus het eerste evangelie is, wordt men bijgevolg, als men eerlijk is, er bijna toe gedwongen te concluderen dat Marcus blijkbaar niets afwist van genoemde zaken die weggelaten zijn, want het is moeilijk voorstelbaar dat Marcus er wel kennis van had, maar ze niet belangrijk genoeg achtte ze te vermelden. Bijgevolg kan men dan ook concluderen dat de diverse verhalen die Matteüs, Lucas en Johannes vertellen over de verschijningen van de opgestane Jezus en zijn hemelvaart, uit de duim gezogen zijn.
Hierop volgt de zin “Jammer genoeg komt Van Peer niet met dit belangrijkste inzicht dat voortvloeit uit de prioriteit van Marcus.”
22.
Willie van Peer schreef:
Ik zou niet vermelden dat in het Marcus evangelie geen melding wordt gemaakt van verschijningen na de dood van Jezus.
Willie van Peer schreef:
Alle specialisten zijn het er ook over eens dat het evangelie eindigt met het terugschrikken van de vrouwen.” (p. 107).
Na lang zoeken denk ik dat ik de passage gevonden heb, waar u over klaagt. Ik schrijf dit naar aanleiding van het kopje De verrijzenis (p. 145):
Recensie schreef:
Vervolgens gaat hij de verschijningen bij langs, maar slaat het absoluut belangrijkste, cruciale feit over dat Marcus, het oudste evangelie, helemaal geen verschijningsverhalen van Jezus kent.
Dat u het op pagina 107 hebt geschreven is irrelevant. Mijn kritiek is dat het beslist op deze pagina waar u het hebt over de verrijzenis gezegd zou moeten worden, omdat het ontbreken van verschijningsverhalen in het oudste evangelie überhaupt de belangrijkste zaak is die u onder dit kopje maar zou kunnen vermelden. Sterker nog, het is het belangrijkste wat u in uw gehele boek over ”de werkelijkheid achter het Nieuwe Testament” zou kunnen zeggen. Het gaat natuurlijk erom de cruciale implicaties van dit feit te overdenken: het oudste evangelie kent geen verschijningsverhalen, oftewel die waren er niet. Al die latere verschijningsverhalen zijn dus opgemaakte verhalen. Blijkbaar hebt u dit nooit beseft, en blijkbaar moet ik het in de recensie nog duidelijker uitspellen, aangezien wat ik met bovenstaand citaat wilde zeggen niet aankwam.
23.
Recensie schreef:
Wat de Joodse bronnen betreft krijgen we de Dodezeerollen onder de neus, die zoals iedereen weet niets over Jezus weten te vertellen.
Willie van Peer schreef:
Omdat de Dode Zeerollen dus eigenlijk niets met het christendom te maken hebben, gaan we er hier verder niet op in. (p. 52).
Het punt waar ik kritiek op u heb is niet dat u niet opmerkt dat er niets in staat over Jezus, maar dat u ze überhaupt voorbij laat gaan.
Het is weer een voorbeeld van onhelderheid van uw boek.
Uw hoofdstuk 2 heet Terug naar de bronnen. Welke bronnen? Wel, u legt uit dat we in dit hoofdstuk een aantal teksten gaan bespreken die naar Jezus verwijzen. Vervolgens komt er een kopje Heeft Jezus wel echt bestaan? U laat dan horen ”In dit hoofdstuk gaan we in op de bronnen die ons iets kunnen vertellen over de historische Jezus.”
Dat is dus tweemaal een aankondiging van bronnen voor de historische Jezus. Vervolgens komt u aan met een opsomming van bronnen die dus helemaal geen bronnen zijn die kunnen gelden als evidentie voor het bestaan van een historische Jezus, waarvan het hoogtepunt de Dodezeerollen zijn, zoals u zelf aangeeft.
24.
Willie van Peer schreef:
De recensent doet het voorkomen alsof ik de verwijzingen naar de profetieën in het Oude Testament ernstig neem.
Willie van Peer schreef:
Op p. 92 staat (ingekaderd!) een hele alinea waarin het omgekeerde beweerd wordt, namelijk dat dit christelijke interpretaties zijn die niet door Joodse exegeten worden gesteund – integendeel!
Ik heb me lange tijd afgevraagd waar deze aanklacht op gebaseerd is. U kunt gerust van me aannemen dat ik de titel van uw boek zowel gelezen als begrepen heb. Natuurlijk neemt u verwijzingen naar profetieën in het Oude Testament niet serieus. Hoe zou ik in vredesnaam insinueren dat u dat wel doet?
Ik meen het antwoord gevonden te hebben. Dit is wat ik schreef:
Recensie schreef:
Ik vraag me nu af hoe Van Peer heeft vastgesteld dat ook dit weer een mooi verhaal is, mij lukt het me maar niet. Een diepere symbolische betekenis, fiat, want die spelt Matteüs zelfs uit voor de lezer: de kindertjes van Bethlehem die gedood worden zijn een vervulling van een oudtestamentisch vers, en de vlucht naar Egypte al evenzeer, en de uiteindelijke verhuizing naar Nazareth ook al weer. Allemaal voorspeld! Wees, lezer, hiervan dus zeer onder de indruk van het goddelijke!
Maar in plaats van mooi komt bij mij enkel weer het woordje misleidend naar boven, want het zijn stuk voor stuk nepprofetieën. De originele teksten hebben niets maar dan ook niets te maken met een voorzegging over het leven van ene Jezus. Wat Matteüs doet is bewijzen fabriceren voor de betrouwbaarheid van het christelijk geloof.
Deze tekst was een reaktie op deze zin van u op pagina 63:
Willie van Peer schreef:
Opnieuw moeten we vaststellen: dit is een mooi verhaal, en je kunt er ook diepere symbolische betekenissen aan verbinden.
Aangezien het al de tweede keer is dat u ”vaststelt” dat het weer een mooi verhaal is cursiveer ik in mijn recensie het woordje vastgesteld. U wil opnieuw zeggen dat het als verhaal mooi is en niemand dat kan ontkennen (dat is de betekenis van ’vastgesteld’).
Ik schrijf: ”Een diepere symbolische betekenis, fiat” (aangezien die juist het allerduidelijkst is in het verhaal, alsof het om die reden verzonnen is), en vervolg met dat alles wat we voorgeschoteld krijgen in de geboorteverhalen volgens de evangelist vervullingen van profetieën zijn. De opvallendste symboliek is dus de implicatie hiervan, dat het hier om een goddelijke boodschap gaat.
Wat u er voor symboliek uit haalt zou ik niet weten, maar ik neem aan dat het iets moois is.
Oftewel als we het verhaal bekijken, nadat we het er allebei over eens zijn dat het verhaal absurd is, blijft er voor u een mooi verhaal over, maar stoor ik mij er vreselijk aan dat Matteüs ten behoeve van de geloofspropaganda er niet voor terugdeinst om mensen te misleiden via opgemaakte, volkomen gefabriceerde profetieën. Hij probeert lezers te overtuigen van de betrouwbaarheid van de christelijke boodschap door er een bovennatuurlijk, goddelijk stempel op te leggen. Ik zie daar grove misleiding in, en dat bederft alles voor me.
Wanneer u later op bladzijde 92 iets zegt over deze profetieën laat u geheel correct horen dat Matteüs niet naar echte voorspellingen verwijst, maar een spelletje ’hineininterpretieren’ speelt. Dat Matteüs zijn lezers misleidt wilt u niet uitspreken of ontgaat u.
25.
Recensie schreef:
Veel uitspraken in de Bergrede zijn geen weerslag van specifiek Joods denken.
Willy van Peer schreef:
Heeft het christendom leentjebuur gespeeld bij de oude Egyptenaren? Ongetwijfeld – net zoals het geval is met de tekst van de Bergrede”. (p. 161).
Mijn opmerking was niet bedoeld als kritiek op wat u zegt. Het is onderdeel van een nadere uiteenzetting over het denkbeeld ”Jezus als cynisch filosoof”, dat door sommige onderzoekers naar voren is gehaald. Ik ga daar wat dieper op in dan u in uw boek doet, en kom met aanvullende informatie. U moet niet vergeten dat ik uw boek bladzijde voor bladzijde becommentarieer, en daarom niet kan verwijzen naar iets wat u later zegt. Maar ik kan nu achteraf mijn recensie aanvullen met een opmerking dat u later in het boek deze uitspraak van mij bevestigt.
26.
Recensie schreef:
Erg storend is hier dat Van Peer nergens in zijn boek uitlegt dat de naam Marcus niet gebaseerd is op de tekst van het evangelie, maar op de kerktraditie.
Willie van Peer schreef:
Wie die Marcus was, weten we niet. (p. 104).
Ik zal het nu heel duidelijk maken waarom uw schrijfstijl onhelder is.
Stel dat een lezer uit uw doelgroep uw boek leest. Zoals u opmerkt is deze lezer geen Freethinker, maar iemand die niets van de bijbel weet. Deze lezer zoekt voor het eerst het evangelie van Marcus op in een of ander vergeeld bijbeltje. Na lang bladeren vindt onze lezer het boek. Er staat met grote letters boven: HET EVANGELIE VOLGENS MARCUS. De lezer slaat nu uw boek op, en krijgt te horen ”Wie Marcus was, weten we niet”. ”O”, denkt de lezer, ”het is dus geschreven door ene Marcus, maar meer weten we niet, we hebben er verder geen informatie over.”
Iets wat u blijkbaar ook concludeert:
Willie van Peer schreef:
Door één geniaal iemand geschapen: ene (onbekende) Marcus.
Wat u had moeten doen is uitleggen dat de evangelies anoniem zijn en de kerktraditie de namen aan de evangelies heeft gegeven en boven de evangelies heeft gezet en waarom. Omreden van dat alle evangelies anoniem zijn en dat fataal is voor de geloofwaardigheid ervan. Om gezaghebbend te zijn en betrouwbaar over te komen moeten ze geschreven zijn door iemand die ooggetuige is geweest of iemand die de informatie direct van een ooggetuige heeft ontvangen en opgeschreven heeft. Daarom heeft men de schrijvers van de evangeliën een naam gegeven. En natuurlijk niet zomaar een naam. De kerktraditie beweert zeer goed te weten wie deze Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes was.
27.
Recensie schreef:
Alweer legt Van Peer niet uit dat het evangelie [van Mattheüs] anoniem is en de benaming enkel een conventie.
Willie van Peer schreef:
Wie die Mattheüs was weet niemand. In geen geval was het een van de twaalf apostelen. (p.109).
Zie punt 26.
28.
Willy van Peer schreef:
Ik zou geheel onvermeld laten “dat alle historici het erover eens zijn dat de passage in Josephus tenminste gedeeltelijk een christelijke vervalsing is”.
Willy van Peer schreef:
Ik schrijf: Alle manuscripten van Flavius’ Josephus’ tekst zijn van christelijke origine. Het oudste dateert uit de 11de eeuw! Het is dus heel goed denkbaar dat de kopiisten de tekst in christelijke zin hebben ‘aangepast’.” (p. 52).
U hebt mijn tekst slecht gelezen. Ik maak mijn opmerking naar aanleiding van het interview met u op YouTube:
Recensie schreef:
Van Peer laat in het interview zelfs geheel onvermeld dat alle historici het erover eens zijn dat de passage in Josephus tenminste gedeeltelijk een christelijke vervalsing is, en we dus met een probleem zitten. Hij doet exact het tegendeel: juist de meest omstreden passage uit de geschiedenis van de bronnenkritiek zet hij neer als de belangrijkste: ”vooral Josephus …heel duidelijk”! Waar Van Peer in zijn boek nog sprak van ”met grote waarschijnlijkheid” is hij nu inmiddels opgeklommen tot ”met zekerheid weten”.
Deze uitermate onwetenschappelijke argumentatie gaf u om aan te tonen dat mensen die denken dat er nooit een historische Jezus heeft rondgelopen te vergelijken zijn met mensen die ontkennen dat de aarde rond is.
Ik wil u wel zeggen dat dit uw grootste uitglijder is.
29.
Willy van Peer schreef:
En ga zo maar door – ik stop hiermee, want het begint ook mij te vervelen, laat staan die arme lezer(es) van dit stuk. En deze recensent kapittelt mij voortdurend vanwege gebrek aan ‘wetenschappelijkheid’…. Maar je begint je echt in alle onschuld af te vragen welk boek hier gerecenseerd wordt – niet het mijne, in ieder geval.
Fijn dat u ermee stopt. Het is voor mij ook vreselijk vervelend om alles uit te zoeken en recht te zetten. En vermoeiend. Ik ben ertussendoor maar naar bed gegaan.
Ik ben echter bang dat ik het in het hiernavolgende nogmaals moet hebben over uw onwetenschappelijkheid.
30.
Willie van Peer schreef:
Ook noemt de recensent mij ‘arrogant. Is dat volgens de gedragsregels van het FREETHINKER forum? Die uiting verbaast mij nogal, nadat ik de regels gelezen heb. Waarop die beschuldiging gebaseerd is, blijft ook volstrekt onduidelijk. Het zou gaan over de Nag Hammadi codices, maar daarover zeg ik vooral dat ze van belang zijn voor ons begrip van de gnostische traditie – ik beweer helemaal niet dat in die teksten de historische authenticiteit van Jezus bevestigd wordt. Maar waarom zou dit ‘arrogant’ zijn?
Is arrogantie iets wat nooit opgemerkt mag worden? Ook niet wanneer er geen enkele twijfel over bestaat dat er van arrogantie sprake is?
Op basis waarvan concludeert u dat mijn gedrag beneden de maat is en ik brutaal ben, wanneer u tezelfdertijd aangeeft dat het voor u naar eigen zeggen volstrekt onduidelijk is waarom ik het woord arrogantie gebruikte? Schrijft redelijkheid niet voor dat men eerst duidelijkheid omtrent een zaak moet krijgen alvorens een oordeel te vellen?
Probeert u dus eerst te begrijpen waarom ik het woord gebruikte. Het slaat niet op de Nag Hammadi codices die u voorbij laat gaan, maar op wat ik daarnet uw grootste uitglijder noemde, namelijk op wat ik te horen kreeg in het interview dat op YouTube te bezien is. U vergelijkt mensen die er een andere mening op nahouden dan u met ontkenners van een ronde aarde, terwijl u tezelfdertijd, om uw gelijk wat betreft een historische Jezus aan te tonen, de meest belabberde argumentatie op tafel legt (inderdaad, u vertelt de hele aardige interviewster ook nog dat we bijvoorbeeld de Nag Hammadi codices hebben als bron voor het bestaan van Jezus, terwijl u nu tot overmaat van ramp ook nog bekent zeer goed te weten dat deze teksten niet het bestaan van een historische Jezus bevestigen). U laat dus zien het onderwerp niet erg diep doordacht te hebben, terwijl u de zienswijze van opponenten voor belachelijk uitmaakt.
Uw optreden in het YouTube interview hier is zelfs bijzonder aanmatigend.
Gaat u wat u in het interview zegt en mijn commentaar erop nog maar eens bij langs.
Dit is wat u uitspreekt:
Willy van Peer schreef:
Er zijn dus mensen die ontkennen dat Jezus geleefd heeft. Dat mag natuurlijk. Je kunt ook ontkennen dat de aarde rond is. Dat mag allemaal. Maar dat is natuurlijk redelijke onzin. We hebben voldoende bronnen om met zekerheid te weten dat er zo iemand geweest is….Wat weten we buiten de evangelies? We hebben drie Romeinse bronnen waarin over hem gesproken wordt. We hebben een aantal koptische bronnen, de Nag Hammadi codices, we hebben een aantal Joodse bronnen, vooral Josephus Flavius die aan het eind van de eerste eeuw heel duidelijk spreekt over die Jezus die door de Romeinen geëxecuteerd is.
Naar aanleiding van deze tekst kom ik aan met dit commentaar:
Recensie schreef:
Hier laat Van Peer zich met dezelfde betreurenswaardige arrogantie uit als die ik vier jaar geleden bij Jona Lendering en anderen opmerkte: een arrogantie die hand in hand gaat met onwil om het onderwerp zelfs maar te bestuderen. Het resultaat van deze rare combinatie is dat deze arrogantie op de voet gevolgd wordt door de meest amateuristische beargumentering om zijn gelijk aan te tonen.
De argumentatie die u voorbij laat gaan als antwoord op mensen die u tot ultieme domkoppen uitroept, wordt door geen enkele wetenschapper gezien als bewijs om de conclusie dat Jezus met zekerheid heeft bestaan te rechtvaardigen, reden waarom ik dit schreef in mijn recensie:
Recensie schreef:
Bovendien laat van Peer hier zien dat hij de schrijvers die wél op zijn boekenlijst staan maar bar slecht leest. Bart Ehrman, de persoon van wie alle door hem geschreven boeken op Van Peers boekenlijst staat, verdedigde de historische Jezus een boeklang in zijn Did Jesus Exist? (2012), maar laat (toevallig op het punt dat hij het Testimonium Flavianum bespreekt) weten dat refereren aan buitenbijbelse vermeldingen van Christus nauwelijks of geen waarde heeft als evidentie voor de historiciteit van Jezus, aangezien ze allemaal zo laat zijn dat de getuigenissen – zelfs als we ze allemaal als autentiek beschouwen – enkel kunnen berusten op ’van horen zeggen’, oftewel op wat christenen in die latere tijd zelf over hun geloof vertellen. Concluderen dat Jezus bestaan heeft moet volgens hem daarom op andere grond worden gedaan.
Het zou fijn geweest zijn als Van Peer deze cruciale woorden, die Ehrman ”my main point” noemt, wat langer zou hebben overdacht.
31.
Willie van Peer schreef:
De recensent vindt dat ik mij wentel in de gruwelijkheden van de marteling en de executie van Jezus. Wellicht vindt hij het shockerend, dat zulke praktijken bestonden. Ik ook. Maar de recensent vraagt zich niet af waarom ik dat doe: hij ‘vindt’ dat het gewoon teveel is. Als filoloog ben ik gewend mij in te leven in wat een auteur bedoeld heeft met de manier waarop hij schrijft. Het lijkt er sterk op dat de recensent hier aanzienlijke moeite mee heeft. Hij kan zich kennelijk niet makkelijk verplaatsen in iemand anders. Ik ga het daarom hier ook niet uitleggen: wie niet geïnteresseerd is in de intenties van een auteur, is uiteraard ook niet geïnteresseerd in diepgaande verklaringen.
Het staat u vrij mij weer een nieuw gebrek aan te praten. Ook gun ik het u er trots op te zijn dat u nu in uw boek eindelijk ergens heel diepgaand op inging.
Ik ben er trots op niet in staat te zijn de film van Mel Gibson te bekijken, en de ellenlange tekst die u over geseling en marteling schreef maar met de grootste moeite te kunnen doorworstelen. Niets van dit alles is bedoeld als kritiek op u. Ik vertel enkel hoe ik nu eenmaal in elkaar zit.
U laat overigens zien dat u mijn teksten weer slordig leest. Ik schrijf letterlijk dat ik me ”bij het lezen ervan steeds afvraag waarom u aan deze beschrijving van geseling en kruisiging twaalf bladzijden schenkt”, en kom tot de conclusie ”Uiteraard wil hij duidelijk maken dat alle christelijke beeldende kunst de afschrikwekkendheid ervan nooit heeft uitgebeeld”. U merkte ook op bladzijde 21 al op dat ”een aantal dingen die in het Nieuwe Testament over het lijden van Jezus gezegd worden medisch gesproken vrijwel onmogelijk zijn”. Ik nam dat graag op die bladzijde al van u aan.
32.
Willie van Peer schreef:
En dan is er nog de kwestie waarover de recensent zich heel vaak boos maakt: dat ik niet wil inzien dat Jezus niet bestaan heeft. Kan ik bewijzen dat hij wél bestaan heeft? Nee. Kan de recensent bewijzen dat hij niet geleefd heeft? Nee. Heb ik vrede met zijn visie? Ja. Want ik weet dat ik het niet weet… En voor zover ik kan zien, is er absoluut geen eensgezindheid onder specialisten. Dus discussiëren we verder. Is die discussie belangrijk? In zekere zin niet. Er kan ook een christendom ontstaan zijn zonder een historische Jezus. Maar anderzijds is de discussie ook wel belangrijk: zie de fervente drijfkracht waarmee de recensent mij voortdurend tracht te kapittelen. En ook: het is wel degelijk een historische kwestie. Maar de twee kampen hebben beide argumenten in hun voordeel – en in hun nadeel. Ik voor mijn part kies voor het bestaan van een historische figuur, omdat mij dat veruit de eenvoudigste verklaring lijkt – en eenvoud (parsimony) is een belangrijk criterium in de beoordeling van wetenschappelijke theorieën. Maar natuurlijk is die historische kern bedolven onder bergen van fantastische constructies – ik bedoel dus geenszins dat de historische figuur dezelfde is als die in de evangelies wordt geportretteerd. Maar gezien de hele historische context acht ik het waarschijnlijk dat er zo’n figuur is geweest, rond wie zich die eerste groepen hebben gevormd. Maar ik maak mij niet boos als iemand denkt dat ik ongelijk heb.
U geeft hier een bijzonder slechte kenschetsing van de stand van zaken. Ik ben geen jezusmythicist, maar een historische-jezus-agnost (ook al schijnt het mij toe dat het mythicistische scenario waarschijnlijker is dan het scenario van een historische Jezus), noch verlang ik ooit van iemand zich voor jezusmythicisme uit te spreken. En dat heb ik zelfs in de meest duidelijke bewoordingen gezegd:
Recensie schreef:
Let wel, het was echt niet nodig geweest om het met Doherty en Carrier eens te zijn. Eenvoudig vermelden wat ze te zeggen hebben en vertellen waarom ze niet serieus genomen kunnen worden, of, nog gemakkelijker én wetenschappelijker, eenvoudig opmerken dat de meningen onder specialisten verdeeld zijn, had deze ramp kunnen voorkomen.
Zó gemakkelijk had u het wetenschappelijk gehalte van uw boek een stuk kunnen opkrikken. Aangezien ik in zo eenvoudige, dus voor iedereen te begrijpen, bewoordingen mijn standpunt aanreik, is het voor een ieder duidelijk dat u hierboven een moedwillige karikatuur van mijn opstelling geeft.
U vervolgt nu voor het eerst met een beschouwing over het onwerp, waarin u zich meteen een stuk redelijker opstelt. Jammergenoeg doet u dat pas nadat u door mij voor uw manier van optreden in het interview dat op YouTube te zien is, werd berispt. Had u maar iets van deze redelijkheid laten zien in uw boek en in dat interview!
Overigens wilt u in bovenstaande beschouwing weer tot uiting laten komen dat u wetenschappelijk te werk gaat, maar is dit niet het geval. U trekt veel te snel een conclusie van wat ”veruit de eenvoudigste verklaring lijkt”. Ik wil u er op wijzen dat om een wetenschappelijk verantwoorde keuze te maken het niet afdoende is om één zienswijze te bestuderen, en dan te concluderen gelijk te hebben omdat men alle data gemakkelijk kan onderbrengen in eigen theorie. Men dient met dezelfde intensiteit wat betreft ieder aspect waar men mee bezig is de zienswijze van de concurrerende theorie op waarschijnlijkheid te schatten, en te kijken hoe natuurlijk of onnatuurlijk de voorhanden zijnde gegevens passen in díe theorie. Pas na ze allebei te vergelijken met elkaar kan men een uitspraak doen welke theorie beter recht doet aan de voorhanden zijnde gegevens. U hebt dit niet gedaan.
U bent u nog niet eens bewust van het dilemma waar u voor staat:
U schrijft: ”[Paulus]verwachtte letterlijk dat Jezus opnieuw zou verschijnen”, terwijl Paulus dat uitdrukkelijk nooit zegt. U schrijft: ”[Paulus] vindt zichzelf eigenlijk een soort tweede Christus. ’Volgt mij na'(1 Kor. 4:14,15). Duidelijker kan het niet.” U stelt het nóg sterker: ”Laten we heel duidelijk zijn: wat Paulus verkondigt, heeft niets, maar werkelijk absoluut niets meer met Jezus te maken. Hoe zou dat ook kunnen? Hij heeft Jezus niet alleen nooit gesproken en ontmoet, hij toont ook een duidelijke afkeer om ook maar iets uit de boodschap van Jezus te vermelden.”
U zet uzelf dus in een extremere positie dan men ooit historicisten hoort uitspreken: Volgens u wist Paulus dat er een historische Jezus had rondgelopen, maar vanwege een persoonlijke ”duidelijke afkeer”, – oftewel bewust en opzettelijk – was hij niet in staat om daarover in zijn prediking ook maar een woord te zeggen. Zelfs het woord ”wederkomst” was hij niet bereid uit te spreken! U maakt Paulus hiermee tot de meest bizarre verschijning die men zich maar kan indenken. Bijgevolg is uw scenario onwaarschijnlijker dan te stellen dat Paulus eenvoudig geen weet had van de historische Jezus, omdat die er nooit was, en hij dáárom kon schrijven zoals hij schreef. Kijk, nu is het woord ”eenvoudig” terecht gebruikt.
Ik heb een verzoek aan u. Om te weten te komen waar ik met mijn opinies sta, wat de stand van zaken is in het jezusonderzoek op dit moment, en waar het hier in deze discussie om gaat, zou ik u willen vragen om dit interview met Robert M. Price enkele malen te beluisteren. Hier kunt u in korte tijd zich op de hoogte stellen van de kern van de zaak, waar u vervolgens jarenlang op verder kan studeren via het lezen van boeken. Ik ben het volkomen met Price eens. Maar wat leuker is om op dit punt op te merken is dat hij het altijd beter weet dan ik en er meer van afweet dan ik, en het subliemer onder woorden kan brengen dan ik.

Indien dit interview van deze wandelende encyclopedie doesn’t blow your mind, dan ben ik aan het eind van mijn latijn.
Wat mij boos maakte is de manier waarop u sprak in het interview op YouTube. Daar geeft u een volkomen ander beeld van uzelf dan u nu schetst. In het interview laat u de gehele wereld weten dat het volkomen zeker is dat Jezus een historische figuur was, en dat mensen die het ontkennen (zoals de bijbelgeleerde Robert Price) te vergelijken zijn met ontkenners van een ronde aarde.
Om het nog eens heel duidelijk te maken hoe belabberd en onwetenschappelijk uw argumentatie in dat interview is – het bewijs voor de historische Jezus in de eerste plaats baseren op wat in de tekst van Josephus staat – vraag ik u om hier (vanaf 16’25’’) naar Robert Price te gaan luisteren. Hij laat horen dat uw argument neerkomt op ”It’s almost like saying if you find there is an article about Jesus in the Encyclopedia Brittanica then he must have existed” (20’15’’). Vandaar dat ik het woord ’amateuristisch’ gebruikte. Ik zou u willen aanraden om alles wat deze man in recente jaren geschreven heeft te gaan lezen. Robert Price is een van de meest begaafde en veelzijdige specialisten die er op dit moment rondlopen. Hij breekt deuren open en onderzoekt diverse nieuwe paden die tevoren nooit door bijbelwetenschappers begaan zijn. Niet om ermee aan te tonen dat het precies zus of zo gegaan is, maar om te laten zien dat er geheel nieuwe scenario’s mogelijk zijn. En dat geen enkele zienswijze prat kan gaan op zekerheden. Dát is wetenschappelijk te werk gaan!
33.
Willie van Peer schreef:
Misschien ten behoeve van de recensent nog toevoegen: ik ben niet gelovig – integendeel een volstrekt overtuigd atheïst: er is niet iets als een ‘god’ en er is geen leven na de dood. Ik ben wel geïnteresseerd (uit antropologisch oogpunt) welke verhalen mensen daarover verzinnen en wat die verhalen aanrichten – ten goede en ten kwade.
Ik zie de relevantie van dit punt niet in. Iemand die een boek met de titel Niet te geloven schrijft zal ik echt niet ervan verdenken te geloven. Hoe u kan denken dat u het mij misschien moet duidelijk maken kan ik voor mezelf enkel uitleggen via dat u alles wat ik schreef op de slechtst mogelijke wijze hebt verstaan.
34.
Willy van Peer schreef:
Tenslotte dank ik de recensent ook voor het vriendelijke advies in de laatste zin “om de bijbel nu maar voor een poosje dicht te doen en eens een frisse boswandeling te maken”. Ik word nog nét niet naar de psychiater gestuurd. Oef. Dat valt nog mee!
U sluit af met een grove uithaal naar mij toe.
Waaruit u kunt leren dat een ander becommentariëren geen gemakkelijke klus is. Voor je er erg in hebt overtref je in akeligheden de persoon die je zo akelig vond. Het proberen goed te maken door later op te merken dat het een grapje was hoeft ook niet. Op een forum leert men aan dit soort opmerkingen geen aanstoot meer te nemen, het is onderdeel van de retorica. Het is waar lezers op een forum, met een zak popcorn in de hand, van smullen.
Deze vreemde uithaal bevestigt wel wat ik in punt 33 schreef. Uw fantasie wat mijn persoon betreft is op hol geslagen. De werkelijkheid over mij is dat ik u het allerbeste toewens, en u bent welkom op mijn adres indien u op vakantie naar Finland wilt.

